Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (14): De Europese volkskundeatlas ALE (3)

Op de tweede kaart van de ALE (I.43) zijn de benamingen van het lieveheersbeestje te vinden, die antropomorfe elementen bevatten. Ze strekken zich uit over heel Europa. De oudste vormen volgens de schrijvers zijn die vormen, die verwijzen naar de voorouders. De grootmoeder, ook wel ‘oudje’, zien we vaak in enkelvoudige vorm, zoals het Griekse ‘mamitsa’, Servo-Kroatisch ‘baka’, Pools ‘bapka’, Slavisch ‘baba’. Er is een relatie met de ‘gaven’, die het lieveheersbeestje moet brengen. In het Fins zien we ‘smörgumma’, boter + oude vrouw. In het Bulgaars zien we ‘baba mara (oude Maria)’ en in het Servo-Kroatisch ‘babajela (oude Helena)’. De moeder zien we in het Roemeense ‘mamaruta (mama + [Ma]Rietje)’, het Sardijnse ‘mammarióla (mam + Mariola)’, Wit-Russisch ‘matrunka (moedertje)’. Het Russische ‘korovka-matuška’, volgens de schrijvers ‘moeder-koe’, is volgens mij ‘koetje-moedertje’. Een andere vrouwelijke voorouder is de ‘tante’, meestal verkleind, zoals in het Italiaanse ‘dzillaróla’, terwijl we in Oostenrijk de combinatie met de zon zien in ‘Sonnenähnel’, terwijl ook sprake is van een ‘tantetje van de schoenlapper’ (‘Schusterähnel’). De schrijvers merken op, dat het Duitse ‘Ahne’ ook ‘grootmoeder’ kan betekenen.

De tweede groep voorouders zijn de mannelijke, te beginnen met de ‘oom’, die we tegenkomen in het Albanese ‘buba e dajes (worm van de oom)’, waarbij de oom de broer van de moeder is. De grootvader, ook vaak ‘oude man’, komt zelden voor, in Zweedse ‘gullgubbe (gouden grijsaard)’ en op Malta ‘nannacola’ (uit nannai ‘opa’ + Nicolas), waarbij we moeten denken aan de bekende kindervriend, die op 5 december geschenken uitdeelt. Het Oedmoert ‘zor babaj (regen + grootvader)’ laat zich verklaren uit de hoedanigheid van het lieveheersbeestje als weerprofeet.

Andere familie, geen bloedverwanten, zijn de stiefmoeder, peetmoeder, schoonmoeder (Bulgaars ‘kalimanka’), de echtgenote (Pools ‘malzonka’, Albaans ‘nuse’), de bruid, zoals het Zweedse ‘brudvis (wijs de bruid)’ [bruidwijzer] of in Macedonië het sprookjesachtige ‘careva nevestiva (nieuwe vrouw van de tsaar)’. In het Turks is sprake van een ‘gelin böcegi (bruid + kever)’. Ook buiten Europa, bij de Berbers van Zuid Marokko, nemen jongelui het lieveheersbeestje, genaamd ‘merim tigran (Maria van de velden)’, op de ochtend van het Islamitische feest Aid el Kebir op de vinger en zeggen ertegen:

‘Mirjam van de velden,
wijs me waar ik zal gaan trouwen!’

De schoonzus zien we in het Bulgaarse ‘kalinka’ en mogelijk het Tsjechische ‘hálinka’.

Ook onder de familieleden kunnen we de kinderen rekenen, zoals in het Duitse ‘Sonnenkind’. Het Servische, uit het Hongaars ontleende, ‘ciròka-mazòka’, is een koosnaam, die moeders gebruiken als ze hun kleintje knuffelen. In een rijmpje moet het lieveheersbeestje (Heergods-häuneken) opvliegen naar de hoge hemel en een gouden kind meebrengen. De schrijvers wijzen op de opmerking van Kapteyn over het bijgeloof, dat de punten van het lieveheersbeestje het aantal in een huwelijk te verwachten kinderen aangeven. In het Zweeds zien we naast gouden meisjes (‘gullpiga’, ‘gullböna’) meisjes, die de sleutels beheren (‘nyckelpiga’) of boter karnen (‘kärnpiga’). Het Turkse ‘kizignesi’ is ‘meisje (‘kiz’) + naald (‘iğne’)’ komt in de buurt van het verderop aan de orde komende ‘naaister’. Dat het om hemelmeisjes gaat, blijkt uit het Duitse ‘lieben Gott sein Mädchen (meisje van de lieve God)’ en het Zweedse ‘Jungfru Marie nyckelpiga (Maagd Maria[‘s] sleutelmeisje)’. Tot slot is er het Poolse ‘sierotka (wees[meis]je, van ‘sierota’ = wees)’, waarbij de schrijvers wijzen op de rijmpjes, waarin de kinderen om het lieveheersbeestje te laten opvliegen het vertellen, dat zijn ouders op het punt staan te sterven in het brandende huis (vaak zijn, zoals we zagen, de ouders al dood en is het lieveheersbeestje werkelijk een wees).

Als tweede hoofdgroep der antropomorfe motivaties komen de beroepen in aanmerking, eerst de mannelijke, zoals de herder in Zweeds ‘gätare’, Ests ‘lambrik’ en ‘lambrine’, de schoenmaker in het Grieks ‘paputsis’, Spaans ‘zapatero’, de smid in het Zweeds en Noors ‘gullsmed’, de soldaat in het Russische ‘soldatenka’. In sommige Duitse rijmen neemt de vader van het lieveheersbeestje deel aan de oorlog, in andere vallen vijanden (Turken, Tartaren, boeren) zijn huis aan en moet het zijn kleintjes gaan beschermen. Een ander beroep is ‘tuinman’, zoals in het Franse ‘banwart, banward (veld- of boswachter)’.

De vrouwelijke beroepen zijn herderin, zoals in het Zweedse ‘gätare’, ‘gäterska’ evenals ‘fårpiga (schapenmeisje)’, in Polen ‘pastuchka’, in Spanje ‘pastorcita’, in Italië ‘la bovarina’. Er wordt een rijmpje geciteerd uit de Zwitserse Argau:

‘Ene, dene, boneblad,
Onze koeien zijn allemaal zat.
Meisje, heb je gemolken?
Zeven geiten en een koe,
Peter, sluit de deur toe,
Werp de sleutel over de Rijn,
Morgen zal het goed weer zijn.’

Dit rijmpje komt ook voor in Tirol, Thüringen, bij Darmstadt, in de Elzas en in Westfalen, waarbij de eerste regel ook anders luidt, de derde niet vragend is en de vijfde en zesde niet gebiedend. Het versje is een weerrijm, dat ook zonder binding met het lieveheersbeestje voorkomt. Peter is St. Pieter, die de sleutels van de hemelpoort bewaart. In een Spaans lieveheersbeestjerijmpje moet het lieveheersbeestje de berg opvliegen om de herder te vragen mooi weer te sturen, waarbij de schrijvers wijzen op de Estse lieveheersbeestjenaam ‘taevataadi (hemelvader) + karjane (herder)’.

Een tweede vrouwelijk beroep is dat van ‘naaister’ en een kind uit Wallonië verklaarde, dat dat is omdat het lieveheersbeestje knopen op zijn jas heeft. Er zijn echter meer insecten, die zo heten, en Pinon verklaart de naam uit de beweging van de voorpoten. De schrijvers wijzen daarentegen op rijmpjes, waarin het lieveheersbeestje om kleren wordt gevraagd. In Galicië is het ‘costureira’, in Wallonië ‘kostri’, in Frankrijk ‘couturière’; in Portugal is sprake van een ‘alfaiate (kleermaker voor mannen)’. Ondanks de vele vragen om brood is er maar één maal sprake van een ‘bakster’. Daarnaast zien we een molenaarster in het Portugese ‘moleirinha’, eigenlijk een vlindernaam. In Wallonië kent men het rijmpje:

‘Pépin-Maurtin, vlieg in de wind,
wijs me de weg naar de molen.’

In een Spaans rijmpje wordt de ‘ranchin’ (van ‘rancho’ eten, kost: ‘kokje’?) opgeroepen zijn vleugels te ontvouwen om naar de molen te gaan. Het laatste vrouwelijke beroep is dat van huishoudster in het Noord Italiaanse ‘casarola’, waarvoor weer naar de rijmpjes wordt verwezen, waarin sprake is van het huisje van het lieveheersbeestje, vanwaar het een ‘huishoudstertje’ is geworden.

We komen nu bij de groep van ‘heren’, allereerst de ‘koning’, die we geheel van goud zien in Noorwegen (‘gullkonge’), maar ook voorkomt aan de kust van Spanje (‘rei-rei’), op Kreta en in Griekenland (‘vasiljas’). In Mordverzisch wordt de ‘bojaar’, de machtigste man in het Russische feodale systeem, gekoppeld aan de os in ‘bojar buka (os van de bojaar)’. Vrouwelijke heersers zien we in het Zuid Portugese ‘rainha (koningin)’ evenals ‘regina’, dat we op één plek in Italië zien. Een andere vrouwelijke titel is die van dame, ‘lady’ in het Engels (lady-cow, cow-lady, lady-bird) en ‘Frau’ in het Duits, meestal vergezeld van een dierennaam. In Turkije is een veelvoorkomende lieveheersbeestjenaam ‘hanim böcegi (dame-kever)’. In het Baskenland noemen de kinderen het lieveheersbeestje ‘anddére kota gorría (het dametje in de rode mantel)’. In Oostenrijk komen we de vorm ‘junkfraukäfer’ tegen, in het Deens ‘fruens høne’, die beiden refereren aan de H. Maagd. Een andere vrouwelijke titel is ‘patrones(je)’, zoals in het Poolse ‘patronka’ en misschien het Grieks-Italiaanse ‘patruneda’.

We komen nu bij de categorie ‘heidense donateurs’, te beginnen bij de mannelijke wezens, zoals Ukko, de Finse donder- en oppergod, aan wie diverse lieveheersbeestjenamen gewijd zijn, zoals Karelisch ‘ukonlammaš’ en ‘ukonlehmäni’, Zweeds-Fins ‘ukonlehmä’, waaruit de conclusie getrokken zou kunnen worden, dat ‘bepaalde christelijke benamingen van het lieveheersbeestje het gevolg zijn van de verchristelijking van primitieve namen van godheden’, aldus Juvas en Vilkuna. Als tweede is er het Friese ‘peuke’, nederlands ‘puken’ (= puikje), een soort kabouter. Soms wordt het lieveheersbeestje ‘pykie-brea (kindereten)’ [puikjesbrij] genoemd en beschouwd als een ‘huisgod’ (kobold = kob-wald = huis-wachter). Ook het Italiaanse ‘monachello di fiori (bloemenmonnikje)’ zou een soort kabouter zijn. Een andere mythologisch figuur is ‘lemminkäinen’, een held uit het Fins epos Kalevala en andere volksverhalen.

Tot de vrouwelijke heidense godheden rekenen de schrijvers de Roemeense ‘paparuga’, een jonge vrouw, die in droogteperiodes haar naakte lichaam met groene planten omwikkelt om te zingen en te dansen in de straten, terwijl de boeren haar besprenkelen met water, een ritueel dat plaats had op de derde dinsdag na Pasen. Er zijn twee kinderrijmpjes:

‘Păpărudă, rudă (lieveheersbeestje, bloedverwante),
kom ons nat maken (udă),
opdat de regen begint te vallen met bakken’,

en:

‘Păpălugă!
Kom vandaan onder je kazuifel (glugă),
stijg omhoog in gebed (rugă)
opdat de droogte weggaat (fugă).’

Ook tijdens het beschreven ritueel wordt een liedje gezongen door de volwassenen, die het ritueel volbrengen. De păpărude zingen:

‘Bid (Rugă), păpărugă, kom hier,
maak ons nat,
met een emmer water
om de hele wereld te behoeden.’

Een ander vrouwelijk bovennatuurlijk wezen is de ‘waarzegster’ of ‘heks’. Het eerste zien we in het Italiaanse ‘indovinella (zieneresje)’, het tweede in het Occitaanse ‘debinairogo’ (van ‘debinare’: waarzeggen) en het Oekraïns ‘vorožka’ (Russ. ‘vorozeja’: waarzegster). Een ‘ondina’ (meermin) komen we éénmaal in Noord Italië tegen. Het Griekse ‘moira’, afkomstig uit de klassieken, koppelt het lieveheersbeestje aan ieders lot.

Na de heidense volgen nu de Christelijke en Islamitische mythologische wezens, op de eerste plaats ‘God’, ‘Onze [lieve] Heer’, ‘[Onze] Vader (in de hemel)’. Allereerst zijn er voortzettingen van het Latijnse ‘deus’, dat op zich afstamt van een woord dat ‘hemel’ betekent, zoals het Spaanse ‘Dios’, Frans ‘(bon) Dieu’, Fr. dial. ‘djy’, ‘dy’, Occitaans ‘dio’, ‘dzjeu’, Litouws ‘dievo’, Bretons ‘doue’.
Het Germaanse *guđa zet zich voort in het Duitse ‘Gott’ (met varianten in Elzas-Lorraine, Oostenrijk en Zwitserland), Nederlands, Fries en Engels ‘God’, Zweeds, Deens ‘Gud’. Het Russisch voorziet in een compact gebied met ‘Bog’, dat we ook in andere Slavische talen terug kunnen vinden.
In het Pools is Heer God ‘Pambog’, vergelijk het Bretons ‘aotrou doue’, Noord Italiaans ‘Signore’, Friulisch ‘sinjeur’, Nederlands ‘lieve Heer’, ‘onzelieveheer’, ‘mijn heer’, Deens ‘vorherre’.
De hemelvader zien we in het Zuidwest Duitse ‘himmelvaterlein’, vergelijk het Nederlandse ‘lievevader’. Ook in de niet-Indo-Europese talen komen we benamingen van ‘God’ tegen: Fins, Karelisch ‘Jumala’, Hongaars ‘Isten’. Ook de Moslim-God ‘Allah’ zien we in het Avaars en in de Kaukasus.
Christus komen we alleen tegen in het Italiaanse ‘gallinella de Cristo’.
Sint Pieter zien we alleen in het Spaanse ‘sampedrito’ en met een kippetje in het Italiaanse ‘gallina di San Pietro’.
Sint Jan zien we in het Catalaanse ‘cuca de Sant Joan’, Portugees ‘São João’, Sardijns ‘lu bidzoni de santu juani’ (het beestje van St. Jan) en ook in Zuid Italië en Friuli komen losse vormen of samenstellingen met kip voor.

De schrijvers merken op, dat Sint Jan vaak als motivatie krijgt toegeschreven, dat zijn feest in de zomer een verschijnpunt voor het lieveheersbeestje is, maar dat verklaart niet de keus voor herfst- en winterheiligen als Sint Maarten, Sint Nicolaas, Sint Catherina en St. Antonius. Een andere verklaring is, dat het hier allen heiligen betreft, die bekend staan als gevers. Zo geeft Sint Jan als feest van de zomerzonnewende grote vruchtbaarheid. Andere heiligen, die we tegenkomen, zijn Sint Paulus in Italië, Sint Maarten in Galicië, het Frans en het Italiaans.

Sint Nikolaas wordt door Siciliaanse kinderen opgeroepen weg te vliegen: ‘vola vola san Nicola’ en op Malta wordt hij ‘grootvader Nicolaas’ genoemd, terwijl in Septentrionaal Italië sprake is van het ‘schoentje van Sint Nicolaas’.
Sint Antonius, beschermer van het vee, vooral het varken, zien we in Portugal en ook Italië en het lieveheersbeestje is een ‘varken/schaap/duif van Sint Antoon’ in Zuid Italië, als hemzelf in Spanje en Portugal en als ‘vuur van Sint Antoon’ in Italië.
Sint Michiel zien we in Italië ten noorden van Piemont, waar we ook Sint Guy tegenkomen. Sint Gavin zien we in de Sardijnse benaming ‘paard van Sint Gavino’. Bisschop Barnaby zien we in het Engelse ‘bushy Barnaby’, ‘bushy bandy bee’, ‘Bishop Barnaby’.

‘Engelen’, ‘paradijsengelen’en ‘engelen van de Goede God’ treffen we aan in het Frans en in Noord-Italië. In het Nederlands en het Fries zien we verkleinvormen van ‘engel’, wat door Kapteyn in verband word gebracht enerzijds met ‘engeland’, geïnterpreteerd als ‘land der engelen’, en anderzijds met ‘ellendans, elfendans’: gras waar elfen dansen. Kapteyn ziet in ‘engel’ een Germaans woord, dat synoniem is met ‘elf’, allebei met een band met de onderwereld. De schrijvers wijzen er echter op, dat het Griekse ‘angelos’ bode betekent.

De naam ‘ziel’, die ook met de dodenwereld is verbonden, zien we in het Zuid Frans-Catalaans als ‘animeta’ en in Noord Italië (‘anima de la madonna’). Ook met de onderwereld verbonden is de duivel, die we zien in het Italiaanse ‘gallinella del diavolo’, waarbij het volgens Garbini om een zwart soort lieveheersbeestje handelt. De schrijvers halen een door Pinon vermeld Waals kinderspel erbij m.b.t. de mestkever, die in het midden van een op de grond getekend kruis wordt geplaatst. Als het beestje zich op de horizontale lijn beweegt, is het een ‘bête à bon dieu’, gaat het op de verticale lijn, dan is het een ‘bête au diable’ en moet sterven. Ook wordt het lieveheersbeestje mogelijk naar de hel gestuurd, als het geen olie wil geven.

Een monnik of priester is te zien in het Occitaanse ‘fraire’. Het Griekse ‘papadura’ is afgeleid van ‘papas (paus)’. Het Italiaanse ‘bloemenmonnikje’ is echter naar de volksinterpretatie een ‘bloemenkabouter’ en hoort bij de onderaardsen.

Als eerste onder de vrouwelijke hemelwezens zien we ‘Onze [lieve] Vrouw’, ‘de Maagd Maria’, ‘de heilige Maria’, ‘de Moeder Gods’ of ‘Gods zuster’, namen die we zowel los als gekoppeld aan een dier tegenkomen. ‘Onze Vrouw’ zien we in het Rheto-Romaans ‘bau nosa duna’, het Italiaans ‘kip/duif/schaap + madonna’, ‘madonnella’, Sardijns ‘i matonedda’, Nederlands ‘onzelievevrouwebeestje’. Sint Maria zien we in het Occitaans ‘sento mario’, Italiaans ‘sanda marija (+ vogel)’. De Maagd Maria zien we in het Engelse ‘virgin mary’, Noors ‘jomfru Maria’, Zweeds ‘jungfru Maria’. Moeder Gods zien we in Zwitsers en Oostenrijks Duits ‘muttergott’ (+ kever) en het zusje van God in het Litouwse ‘dievo sesute’.

De H. Catharina, bekend om haar iconografisch attribuut de wiel, geeft haar naam aan Portugese (‘sacatrina’), Franse en Italiaanse lieveheersbeestjes. Sloet heeft enige liedjes en brengt het wiel van Catharina in verbinding met het ritueel van een brandend wiel de berg afrollen in de zomer. Met instemming citeren de schrijvers het rijmpje:

‘Sinte Katelijne,
Laat het zonneken schijnen,
Laat de regen overgaan,
Dat mijn kinderkens schole gaan.’

In Noord Europa is de cultus van deze heilige verbonden met de bescherming van het vee en dat heeft ertoe geleid dat haar naam met het lieveheersbeestje werd verbonden. Andere vrouwelijke heiligen zijn St. Lucia in Noord Italië, die soms de kerstman vervangt, en de H. Anna, die in Spanje opduikt in de lieveheersbeestjenaam ‘santanica’. Hier zien we ook de naam ‘santita (sintje [vr.])’. Een non komen we in Italië tegen (‘la munachedda’) en een pelgrim is te zien in het Portugese ‘romeirinha (romegangster)’.

Gewone namen als Piet, Maarten, Marie, etc., zijn afgeleid van Christelijke heiligen als Sint Pieter, St. Maarten, de Maagd Maria, etc. Deze namen zien we terug in de benamingen van het lieveheersbeestje. Zo zien we ‘Petertje’ in het Hongaars, Wit-Russisch, Oekraïns, Litouws; de Spaanse en Italiaanse vormen, waarin het ‘sint’ is uitgedrukt, wil waarschijnlijk zeggen, dat men in de Orthodoxe cultus niet ‘St. Pieter’, maar ‘Pieter’ zegt. ‘Jan’ zien we éénmaal in het Russische ‘Ivan’. In het Duits zien we ‘Johannesmännchen’ en ‘Johannesbübchen’, het ‘manneke/knaapje van Johannes’, waarbij uit de vorm van de naam blijkt, dat de heilige bedoeld wordt. Het ‘manneke’ of ‘knaapje’ is vrijwel zeker een kabouter. In België zien we een ‘petit Martin’, misschien ook zo’n figuur (maar ook een vogelnaam kan meespelen). ‘Nico’ komen we tegen op Sicilië als ‘u kola kola’ en op Malta als ‘nanna cola (opa Nicolaas)’. De naam ‘bolo giraut’ (‘vlieg, giraut’) zou verband houden met St. Giraud = Gérald, bisschop van Béziers (-1123). Achter het Occitaans ‘buloe bidau’ zou St. Vidal schuilgaan. In het Wit-Russisch zien we ‘Andreika’, in het Oekraïns ‘sydorko’ van Isidoor. In het Italiaans zien we ‘Toontje’ (‘al tunjini’), St. Antonius, die aan meerdere insecten zijn naam heeft gegeven, zoals ‘tonchio (worm)’, in het Occitaans ‘toni (kastanjeworm)’.

Bij de vrouwennamen springt Maria eruit, dat we als element in de lieveheersbeestjenamen nog vaker tegenkomen dan God. Vaak is het in verkleinvorm en gaat het vergezeld van de uitroep ‘vlieg!’ in het Spaans, Portugees, Frans, Occitaans, Sardijns, Italiaans, Servo-Kroatisch, Macedonisch, Grieks, Bulgaars, Roemeens, Oekraïns en Lets. Of het gaat vergezeld van dieren in het Italiaans, Duits, Deens, Noors, Zweeds en Ossetisch. In het Baskenland vinden we de ‘rode Maria’ (‘maringongorriya’, ‘Mari gorri(a)’, ‘Mari gorringoa’, ‘Mari gorringo’) en in Finland (‘punamaija’) en Macedonië (‘karamara’) een geheimzinnige ‘zwarte Maria’. Grensgevallen zijn Bulgaars ‘baba Mara (oude Marie)’ en Macedonisch ‘putmara (Maria’s vulva)’, die misschien niet van Christelijke oorsprong zijn. Maria kan ook vergezeld gaan van God, zoals Litouws ‘diêvo maryte’, van de zon, in Schots ‘sunny mary’ en van een mantel, als Zweeds ‘maria kåpa’. Het speciale Mariagebed ‘ave Maria’ vinden we in het Zwitsers-Italiaans. In het Frans vinden we onverklaarbare namen als ‘marischo’, waarbij gedacht aan ‘maréchal (hoefsmid)’, die opduikt in een kinderrijmpje uit Remiremont:

‘Maréchaut, chaut, chaut
Demain fera-t-il chaud!
(Lieveheersbeestje,… – Morgen zal het warm zijn!)’

De schrijvers stellen ook de afleiding van Maria als mogelijkheid. Ook bijzonder is de Noordoost Italiaanse naam ‘mariutine di Sam Vit (kleine-Maria-van-God van Sint Vitus)’. In Roemenië zien we ‘mariiţa popii (marietje van de pope)’, terwijl er in Griekenland de ‘vrouw van de pope’ (papadj’a, papaďitsa) voorkomt.
Maria is de meest voorkomende meisjesnaam, veel banaler dan Katharine, die we in Portugal, Spanje, Frankrijk, België, Italië, Slowakije en Hongarije tegenkomen. ‘Rode Katrijns’ zien we in Baskenland (‘Kattalín gorri’) en Ests ‘lepatriinu’ en varianten en Fins ‘leppätiira’. De Hongaarse ‘Katica’s’ gaan vergezeld van ‘kevers’.
‘Lucía’ en ‘lucióla’ zien we in Centraal Italië, vlakbij een gebied met ‘Santa Lucía’.
Anna zien we in het Servo-kroatische ‘Ančica’, dim. van ‘Anca’ = Anna.
Andere weinig voorkomende namen zijn vrouwelijke vormen van Petrus: Lit. ‘petronele’ (nabij mnl. vormen ‘petras’, ‘petrelis’, ‘petrukas’), of van St. Jan bij Port. ‘joaninha’, ‘săo joăo’, Gall. ‘Xoaniña’, Cat. ‘cuca de Sant Joan’ en Occ. ‘Jano mario’, of van Paulus in It. ‘paolina’, Occ. ‘bolo Paulo’ (= vlieg, Paula), terwijl de Franse namen ‘Nicole’ en ‘Martine’ te verbinden zijn met resp. Sint Nikolaas en Sint Maarten. Mogelijk staat de Port. naam ‘romanita’ in verband met S. Romăo, die ook zijn naam aan een gehucht in die regio heeft gegeven.
Uitsluitend in Finland zien we de namen ‘Kerttu’ (Gertrud) en ‘Pirkko’ (Brigitte), Elisabeth zien we in het Ests ‘leeskana’, ‘leeslind’, maar ook in Port. ‘Isabelinha’, al kan een heel andere heilige bedoeld zijn of niet eens een heilige, want de schrijvers wijzen op het Finse ‘Liispettä’, welke naam in oude liederen opduikt, waar ze ‘goede vrouw van God’ of ‘dochter van Ukko’ wordt genoemd.
De naam ‘Margriet’ zien we in Spanje, Frankrijk, België, Italië als ‘Margarita’, ‘Marguerite’, ‘Margheritína’ en in het Lets ‘(mar)grietina’. Het Occ. ‘Marguerite du bon Dieu’ moet ons eraan herinneren, dat niet een speciale Margriet wordt bedoeld.
‘Juffrouw Theodore’ is een welbekend personage als heilige en wijze vrouw in Oost Europa. Als lieveheersbeestjenaam zien we in Griekenland ‘Thodorula’ en Wit-Russ. ‘Hvedarko’ van ‘Hveder’ = Theodora.
‘Helena’ zien we in het Hongaarse ‘ilona’ + ‘bogár’ en in het Russische ‘alonka’. De schrijvers denken aan de H. Helena, de moeder van Constantijn, die in volksgebeden figureert, en vragen zich af of er een verband is met de ‘oude Helena’, die in het Servokroatisch ‘babajela’ verstopt zit.
De Magdalena zien we in het land van haar volksverering, de pays d’Oc, als ‘madelenno’, in Tsjecho-Slowakije als ‘magdalenka’ en in Hongarije als ‘Mangalinka’.
Een Apollonia gaat schuil achter het Tsjechische ‘plinka’ en Sloveens ‘pikapollonitsa´, een Louise in het eenmalige Portugese ‘luisinha boa-boa (Loesje-vlieg-vlieg)’.
Fatima, de dochter van de profeet Mohammed, zien we in het Turkse ‘fatmacik’ (-cik = dim.).
‘Sigrid’ zien we in het Zweedse ‘gullsigrid’ en hier betreft het een bovennatuurlijk personage uit de Zweedse folklore.

De conclusies, die de schrijvers uit deze namenlijst trekken, zijn de volgende: Het lieveheersbeestje maakt deel uit van een mythische omgeving, die we uit de antieke geschiedenis kennen van de scarabee en de bij. Onzichtbaar in de winter verschijnt het plotseling in het voorjaar, trekt de mensen aan met zijn schoonheid, laat zich gemakkelijk vangen, geeft een medicinale olie af en vertoont het magische nummer zeven op de rode of gouden vleugels. Er is dus volop reden voor de mens om het te vereren. Zijn benamingen begeleiden de culturele weg van de mens. Op deze weg zijn de eerste natuurlijke beschermers de ouders. Hier zien de schrijvers de mogelijkheid om het schema, dat Alinei voor de benamingen van niet-huiselijke dieren heeft ontwikkeld, op het lieveheersbeestje toe te passen. Volgens dit schema zien we in eerste instantie een identificatie met de ouders, levend of dood, die waken over de benodigdheden van hun stam, die ze voorzien van voedsel en nakomelingschap; in deze groep vallen ook de ‘ooms’ en ‘tantes’, etc. Een volgende stap is, dat deze voorouders in de hemel worden geprojecteerd, tot vadergoden, beheersers van de hemel, goden en godinnen van het vee, van de reproductie der soorten, van het weer. In deze context verschijnt het lieveheersbeestje als bode van die goden. Op bepaalde momenten in de geschiedenis zijn de heidense goden verdrongen door de Christelijke of de Islamitische goden en heiligen, een overgang die door de schrijvers gesitueerd wordt van de 13e tot de 15e eeuw, want in die tijd zijn voor een groot deel de levensberichten van heiligen door de druk verspreid. Het verlies van het attribuut ‘heilig’ is het gevolg van een proces van secularisatie, waarbij voorheen heilige zaken tot iets normaals worden. Hiermee is de cirkel rond, want in de sfeer van het gewone komen we weer terug bij de ouders.

An English PDF will follow at a later date.

The word LADYBUG in various European languages
The word LADYBUG in various European languages

https://www.reddit.com/r/MapPorn/comments/6itetm/the_word_ladybug_in_various_european_languages_oc/