Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (14): De Europese volkskundeatlas ALE (1)

Uiteindelijk zijn de gegevens van de afzonderlijke landen van Europa verwerkt in een drietal kaarten van Europa in de ‘Atlas Linguarum Europae’ (ALE), uitgegeven onder redactie van Mario Alinei en A. Weijnen. De kaarten zijn het werk van Manuele Barros Ferreira en Mario Alinei. Het commentaar, dat verscheen in 1990, werd voorafgegaan door een artikel uit 1987 van Ellen Mooijman, getiteld ‘Het Lieveheersbeestje in de Germaanse talen. Een bijdrage tot het onderzoek naar benoemingsmotieven van Coccinella septempunctata’, verschenen in ‘Taal en tongval’ nr. 39.

Mooijman begint haar artikel enigszins merkwaardig met het versje:

‘Onze lieve heertje,
morgen mooi weertje!’

en de opmerking: ‘Wie kent niet dit versje, dat opgezegd wordt, terwijl het lieveheersbeestje omhooggegooid wordt, nadat het op je hand is neergestreken?’ Ik heb dit onderzocht, maar ben tot de conclusie gekomen, dat er niemand is, die dit weet, terwijl het versje wel bekend is, maar dan als kindergebedje in de vorm:

‘Ons lief Heertje,
geef mooi weertje!’

In de Collectie Boekenoogen bevindt zich een vrijwel gelijk maar langer rijmpje:

‘Onze Lieve Heertje,
geef mooi weertje,
geef mooi dag,
dat het zonnetje schijnen mag,’

dat aan het lieveheersbeestje wordt toegeschreven, zodat we ook het versje van Mooijman tot het lieveheersbeestjerepertoire kunnen rekenen. Het lieveheersbeestje wordt hier gelijkgesteld met Onze Lieve Heer en heeft Diens macht over het weer.

De eerste naam, die Mooijman behandelt, is ‘(onze) lieveheersbeestje’, de in ons land gebruikte woordenboeknaam. Deze naam verwijst naar de Christelijke voorstellingswereld, iets wat bij een groot deel van de Germaanse lieveheersbeestjenamen het geval is. Vaak zien we het element ‘God’ of omschrijvingen van dit begrip in de lieveheersbeestjenamen. In het Duits hebben we ‘godskever’, in het Tirools ‘lievegodsrosje’, Nederduits ‘de lieve God zijn meisje’, W-Fries ‘lievegodshaan’, Nederfries ‘lievegodshoentje’, ‘godshaan’, Oostfries ‘godshaantje’, Zweeds ‘godskoe’, ‘godvaderkoe’, ‘onzeheerskoe’, Deens ‘onzeheershen’, ‘onzeheerskipje’, ‘onzeheersdier’ en ook in Nederland zien veel voorbeelden te vinden, zoals het Groningse ‘meneertiekje’, het ‘herenhoentje’ uit Nijeberkoop of op de Veluwe ‘herebeestje’.

Ook aan Maria, de Moeder Gods, zijn veel namen gewijd: Duits ‘mariakever’, Nederduits ‘mariaworm’, Deens ‘mariahoen’, ‘-kip’, Noors ‘mariahoen’, ‘mariagoudhoen’, ‘mariavliegvlieg’, Zweeds ‘mariamantel’. Ook op andere wijzen zien we Maria in de lieveheersbeestjebenamingen opduiken: Duits ‘vliegmarietje’, Schots ‘zonnige mary’, Noors ‘goudmariavlieg’. De ‘Maagd Maria’ zien we in Duits ‘jonkvrouwkever(-tje)’, Noors, Zweeds, Engels ‘jonkvrouw maria’. ‘Vrouw’ zien we in het Engelse ‘ladybird’, ‘lady-cow’, ‘cow-lady’, Schots ‘ladylander’, Duits ‘vrouwenkever(tje)’, ‘vrouwendiertje’, ‘vrouwenschoentje’, Deens ‘vrouwenhoen’, (Zuid)Ned. ‘(onze) lieve vrouwebeestje’, Duits ‘moedergodskever(tje)’.

Een meer algemene religieuze verwijzing is naar de hemel in benamingen als Duits ‘hemelsdiertje’, ‘-kalfje’, ‘-worm’, ‘-schaapje’, ‘-koetje’, ‘-paardje’ en in het Nederlands ‘hemelmuske’ (Panningen) en ‘-lammetje’ (Meerlo).

Dan bespreekt Mooijman het vaak opgeworpen idee, dat de Christelijke elementen in de benamingen omgevormde heidense denkbeelden belichamen. Zo is er de Oudnoorse naam ‘Freyjuhama’, evenals ‘Freyavugle’, terwijl ook het Duitse ‘Friekehlichen’ op te vatten is als ‘Freya’s koetje’. In de etymologie van het woord ‘vrouw’ ziet Mooijman een relatie met het Noorse Freyja (= vrouwe). In het Engels is deze verwantschap er niet, want het woord ‘lady’ heeft de grondbetekenis van ‘deegkneedster’, zodat de naam ‘ladybird’ niet kan verwijzen naar een heidense voorganger. Maar Mooijman ziet een oplossing van dit probleem in het feit, dat Engeland veel eerder gekerstend werd dan de Germaanse volken op het continent, die hun heidense praktijken ongaarne loslieten.

De namen, die naar de hemel verwijzen, vormen een probleem voor Mooijman. In het kinderversje wordt het lieveheersbeestje vaak gevraagd naar de hemel te vliegen, zoals in een Westfaals voorbeeld: ‘Hemelskindje, vlieg op, vlieg naar de hoge hemel op.’ Het Deense ‘paradijshoen’ kan dus verklaard worden, doordat het lieveheersbeestje bemiddelaar is tussen de godheid en de sterfelijke om deze laatste te verzekeren van een plaatsje in het paradijs, zoals in het Franse rijmpje:

‘Barbelote, barbelote,
klim op naar de hemel,
bewaar voor me een plek
nabij de goede God.’

En uit Ille et Vilaine:

‘Koe van God, ik bid je,
neem me mee over de barrière,
breng me naar het Paradijs,
ik smeek het u dag en nacht.’

De Nederlandse naam ‘engeltje’ laat zich dan ook zo verklaren, doordat engelen bemiddelaars zijn. Kapteyn had erop gewezen, dat in Oost Friesland het lieveheersbeestje bekend staat als ‘erdmantje’ (aardmanneke), in Nederduits ‘undereerdske’, in Fries ‘ierdmanke’, op de Friese eilanden Amruin en Fohr ‘onnarbeankes’ (‘onder de aarde verbannenen’), in het Nederduits en Jutlands ‘puke’, ‘puge’, Terschellings ‘puikje’. We zagen in Limburg het rijmpje:

‘Engeltje, engeltje, blijf bij mij,
Duiveltje, duiveltje, ga van mij!’

En het motief van de bemiddelaar is duidelijk te zien in:

‘Herelampke, waar ben je van?
Ben je van de engel of van de duivel?
Als je van de duivel bent,
dan moet je van me wegvliegen.
Als je van de engel bent,
dan moet je bij me blijven.’

Het boodschapper-motief ziet Mooijman ook in namen met het element ‘zon’: Duits ‘zonnekever’, ‘-worm’, ‘-vogel’, ‘-diertje’, ‘-schijner’, ‘-teek’, ‘-kuiken’, ‘-kind’, ‘-voorouder’, Nederlands: ‘zonnekuikentje’ (Denekamp). Een Nederduits rijmpje, gewijd aan het brengen van mooi weer, luidt:

‘Zonneworm, vlieg over mijn huis,
breng me morgen goed weer thuis.’

Of:

‘Zonnekuiken, vlieg op,
op alle hoge bomen
en zeg je pa en moe (rijm: boeme-moeme),
dat het morgen goed weer wordt.’

Ook een vorm van boodschapper is het lieveheersbeestje als brenger van geschenken. In de Scandinavische talen bevat de naam van het lieveheersbeestje vaak het element ‘goud’, zoals in het Noors: ‘goudsmid’, ‘-koe’, ‘hen’, ‘-koning’, ‘-hoen’; Zweeds: ‘-smid’, ‘-koe(tje)’, ‘-hen’, ‘-boon’, ‘-mannetje’, ‘-varken’, ‘-meisje’, ‘-ram’, ‘-sigrid’. En ook in het Duits komen namen tegen als ‘goudhameltje’, ‘goudwormpje’. Het brengen van geschenken zien we in rijmpjes als dat uit de Aargau:

‘Heergods-moggela, vlieg op,
vlieg voor mij in de hemel op,
breng een gouden schotel naar onder,
met een gouden wikkelkindje eronder.’

Het goud is echter volgens Mooijman ook op een andere manier te verklaren, want het diertje geeft, wanneer het zich beklemd voelt (zoals in de bek van een vogel), een vettige substantie af (die voor vogels vies is), een gouden olie, ‘smout’ (smeer, vet) genaamd in Limburg, vanwaar lieveheersbeestjenamen als ‘smoutbeestje’ en ‘smoutwormpje’. Ook namen als het Schotse ‘creamie’ (romig), het Fins-Zweedse ‘botermeisje’, het Noorse ‘boterhoen’, het Zweedse ‘smörgas’, wat eigenlijk ‘boterham’ is en ‘smörgumma’ (botervrouwtje) wil Mooijman hierbij rekenen. Ook in Zweden wordt het lieveheersbeestje om een beetje goud gevraagd en Mooijman wijst op de benaming ‘goudsmid’. Ook in Frankrijk komt de naam ‘smid’ (‘marechal’) voor, wat betrokken wordt op het geklapper met de vleugeltjes vlak voor het lieveheersbeestje opvliegt, wat wordt vergeleken met het bedienen van de blaasbalg door de smid, volgens Mooijman met het optillen van de voorhamer. Nog een verklaring van het goud is te vinden in de kleur van het lieveheersbeestje, enerzijds omdat sommige lieveheersbeestjesoorten geel zijn, anderzijds omdat goud met ‘rood’ wordt geassocieerd. De kleur brengt Mooijman bij de naam van het lieveheersbeestje ‘Coccinella’, die is afgeleid van ‘coccinus’: scharlakenkleurig. De grote verspreiding van de ‘goud’-namen in Scandinavië zou ermee te maken kunnen hebben, dat het woord (‘gull’) in de Zweedse dialecten het meest gebruikt wordt als kooswoordje, vooral voor kinderen en huisdieren.

In samenstellingen met ‘zomer-’, ‘mei-’ en juni-’ ziet Mooijman een natuurlijke motivering, verbonden met de tijd van verschijnen. Ook namen met Johannes rekent Mooijman hiertoe, aangezien zijn feest 24 juni is. Deze dag is ook de zonnewende, wat we weer zien in de Duitse naam ‘zonnewendekever’. In Engeland viert men op deze dag het feest van Bishop Barnaby, vanwaar in Norfolk de lieveheersbeestjenaam ‘bushy barnabee’ met het rijmpje:

‘Bisschop, Bisschop Barnabee,
Zeg me wanneer je huwelijk zal zijn,
als het morgen is,
neem je vleugels en vlieg weg.’

Dit rijmpje brengt ons bij de functie van het lieveheersbeestje als liefdesorakel. Mooijman wijst op het Noorse ‘brudehest’ (bruidpaardje) en het Fins-Zweedse ‘brudvisare’ (bruidwijzer) evenals ‘visbrud’ (wijs-bruid). Trouwbeluste meisjes zetten het beestje op de hand en de richting, waarin het vliegt, geeft de richting aan, vanwaar de bruidegom (voor mannen de bruid) zal komen. Een Noors rijmpje luidt:

‘Goudhoen, goudhoen,
vlieg naar oost, vlieg naar west,
vlieg naar waar mijn liefste is het best.’

Het Zweedse rijmpje over ‘Jungfru Marie Nickelpie’ zagen we al. Een Schots rijmpje luidt:

‘Koning, koning Golloway,
op met je vleugels en vlieg weg (‘away’),
over land en over zee,
zeg me waar mijn lief kan zijn (rijm: sea-be).’

In Westfalen zongen de jongens:

‘Heergods-häunken, vlieg op,
tot de hoge hemel op,
vlieg voor mijn buurmans huis,
lok voor mij de bruid eruit.’

Nauw verwant is de categorie namen, die aanduidt, dat het lieveheersbeestje geluk brengt, zoals het Duitse en Neder Friese gelukskever (‘glikskeäfer’). Het lieveheersbeestje mag niet gedood worden en wie het kwaad doet, overkomt ongeluk.

Moeilijker te verklaren vindt Mooijman namen als het Thüringse ‘korenkever’ of het Midden Frankische ‘hopfenmuggeli (hopkalfje)’, maar in de rijmpjes wordt het lieveheersbeestje vaak gevraagd brood te brengen. In Noorwegen en Zweden zien we de naam ‘akkerhoen’. Ook het Zeeuwse ‘pampoenbeest’ wil Mooijman hierbij aansluiten, omdat het lieveheersbeestje onder pompoenbladeren zoekt naar luizen.

Ook moeilijk te verklaren vindt Mooijman het Zweedse ‘gullsigrid’, omdat Sigrid een vrouwennaam is, van een Zweedse heilige. Ook andere heiligen hebben hun naam gegeven aan het lieveheersbeestje, zoals St. Catharina, St. Margaretha, St. Agatha en anderen.

De smid is niet het enige beroep, dat in de lieveheersbeestjebenamingen voorkomt. In Oostenrijk en Zwitserland zien we de naam ‘schoenmakertje’. Andere beroepen zien we in Zweden: ‘schapenmeisje’ en ‘geitenhoedster’. Het ‘schoen’-element zien we ook in andere namen als Duits-Zwitsers ‘vrouwenschoentje’, ‘meischoentje’ en in Elzaß ‘heergod-schickel’, in het Italiaans ‘schoentje (scarpa/scarpitta) van de Madon(n)a’, wat Mooijman op de vorm van het beestje betrekt.

Eveneens moeilijk verklaarbaar vindt Mooijman de ‘sleutel’ in het Zweedse ‘nyckelpiga (sleutelmeid)’, dat ook voorkomt als ‘(jungru) maria nyckelpyga’. Een ‘sleutelmeid’ is de huishoudster, die de sleutels beheert. Voor een verklaring duikt Mooijman in de heidense mythologie, waarin Freya een sleutel had om de geboorte te ‘ontsluiten’. Of er is een verband met de sleutelbloem en het ontsluiten van het liefdesseizoen (het lieveheersbeestje als lentebode). Ook bespreekt ze de studie van Backman, die de zeven stippen van het lieveheersbeestje verbindt met het heilige getal 7, dat met Maria verbonden is. Maria heeft de sleutels van het paradijs en wordt ‘piga (maagd)’ genoemd [dit is niet correct: piga is ‘meisje’, jungfru is ‘maagd’].

Dan zijn er nog vormen, die oorspronkelijk koosnamen waren voor andere dieren, zoals Nederduits ‘puttjehöneken’ voor de hen, Duits ‘mötschekälbchen, motschekalb, mühkälbchen’ voor het kalf, ‘motschekühchen’ en Oostenrijks ‘muhkuhserl’ voor een koe. In het Nederlands zien we vlindernamen als ‘pimpampoentje’, ‘piepauw’ en ‘kapelleke’. Speelvormen, ontstaan uit de kindertaal zijn het Nederduitse ‘flimmflämmke(n)’ en Fins-Zweeds ‘vibba-vabba (vippa-vappa)’.

De samenstellingen zijn opgebouwd uit een ‘determinans’ (een bepaler) en een ‘determinatum’ (iets dat bepaald wordt). Tot nu toe hebben we ons beperkt tot de determinantes, zodat we ons nu richten op de determinata, die voor het grootste deel bestaan uit de namen van (vee)dieren. Het meest voorkomende dier is de kip (hen, hoen, haan) en haar klein, het kuiken. Voorbeelden hiervan zien we in het Deens (mariahoen, vrouwenhoen, onzeheershoen, onze heer zijn hoentje, onzeheerskuiken, paradijshoen), IJslands, Fer., Deens/Noors (‘mariahoen’), Noors (‘mariagoudhoen’, ‘goudhoen’, ‘akkerhoen’), Zweeds (‘goudhoen’, ‘akkerhoen’), Oost-Fries (‘lieveheershoen’, ‘godshaantje’), Neder-Fries (‘godshaan’, ‘lievegodshenneke’), West-Fries (‘lievegodshoen’), Nederlands (herenhoentje, lievevadershoentje, zonnekuikentje), Nederduits (puttjehöneken) en als koosnaampjes voor de kip in het Deens ‘marieputte’, ‘vorherresputte’, Noors ‘gulltippe’, Zweeds ‘gulltyppa’, ‘gulltupp’, Duits ‘flieghinkelchen’.

Een tweede grote groep wordt gevormd door de namen met ‘koe’. We zien dit in het Engelse lady-cow, cow-lady, Zweeds ‘godvaderkoe’, ‘godskoe’, ‘goudkoe(tje)’, ‘onzeheerskoe’, Noors ‘goudkoe’, Duits: ‘hemelkoetje’, ‘heergodsosje’, of koosnaampjes voor koe en kalf als in Duits ‘hemel-, zomer-mötschl’, ‘zomer-puttel’, ‘mötsche-kalfje’, ‘motsche-kalf’, ‘müh-kalfje’, ‘hop-muggeli’, Nederduits ‘motsche-koetje’, Oostenrijks ‘muhkuserl’ (‘koetje-boe’).

Als derde ook niet onbelangrijke groep zien we namen met ‘schaap’: Duits: ‘hemelschaapje’, ‘goudhameltje’, Nederlands hemellammetje, Zweeds ‘goudschaap’. Namen met ‘paard’ zien we in het Tiroolse ‘lievegodrosje’, Noors ‘bruidpaard’ en Duits ‘hemelpaardje’. De ever zien we alleen in het Zweedse ‘gullgris (goudever)’.

Naast deze veedierennamen zien we ook meer algemene namen, in de eerste plaats ‘kever(tje)’, vooral in Duitsland: ‘maria-’, ‘jonkvrouw-’, ‘moedergods-’, vrouwen-’, ‘heergods-’, ‘gods-’, ‘zonne-’, ‘zomer-’, ‘zonnewend-’, ‘juni-’, ‘mei-’, ‘geluks-’, ‘korenkever’ en zelfstandig, in de Elzas ‘heergods-boben/böbel’. Als tweede ‘vogel(tje)’, in Engels ladybird, Duits ‘heergodsvogeltje’, ‘zonnevogel’, ‘zomervogeltje’, Elzas ‘lieveheergodsvogeltje’, Nederlands hemelmuske. Als derde ‘worm(pje)’, in Nederduits marienworm, Duits ‘hemels-, zonne-wurm’, ‘zomer-würml’, Zwitsers ‘hemel-güegli’, ‘zonne-, goud-güegi’, Nederlands smoutwormpje. Als vierde ‘beest(je)’, in Nederlands ‘(onze)lieveheersbeestje’, ‘(onze)lievevrouwebeestje’, ‘smoutbeestje’, Deens ‘onzeheersdier’, Duits ‘vrouwendiertje’, ‘heergods-, hemels, zonnediertje’, Elzas ‘lieveheergodsdiertje’. Als laatste een restgroep met ‘vlieg’, ‘teek(je)’, ‘krekel(tje)’, in Noors ‘goudmariavlieg’, ‘maria-vlieg-vlieg’, Nederlands meneertiekje, Nederduits ‘zonneteek’, Duits ‘heergods-häunken’.

De overgebleven determinata bestaan voor een deel uit vlijnamen, zoals het Nederduitse ‘zonnekind’, of het Duitse ‘johannesmannetje, -knaapje’, Zweeds ‘goud-gubbe’, evenals met ‘meisje’ in Zweeds ‘karn-, nyckel-, gull-, farpiga’, Duits ‘heergodspopje’, Nederduits ‘de lieve God zijn meisje’. Ook het begrip ‘ähnel’ (‘tante’) hoort hier thuis, zoals in Oostenrijkse ‘zonne-, schoenlappers-ähnel’, evenals ‘eigennamen’ in Noors ‘jomfru maria’, Zweeds ‘jungfru maria’ en ‘gullsigrid’, Engels ‘virgin mary’ en ‘bushy barnaby’, Schots ‘sunny mary’, Nederduits ‘vliegmarietje’. De rest bestaat uit ‘smid’, Noors, Zweeds ‘gullsmed’, ‘koning’, Noors ‘gullkong’ en ‘schoentje’, in het Zwitserse ‘vrouwenschoentje’, Duits ‘meischoentje’, ‘heergods-schickel’.

In haar slotparagraaf betoogt Mooijman, dat de ‘zogenaamd’ Christelijke motieven de boventoon voeren in de benamingen van het lieveheersbeestje. Maar ook heidense motieven zijn overal te vinden, waarbij Maria als een substituut voor de heidense godin Freya te zien is. Ook de naar de zonnewende verwijzende namen kunnen op heidens, d.w.z. voorchristelijk gedachtegoed teruggaan evenals de namen met ‘zon’. De kindertaal heeft een grote invloed gehad op de benamingen van het lieveheersbeestje en de verkleinvormen, die veelvuldig optreden, wijzen op een affectieve houding van de mens tot dit diertje, dat graag gezien wordt als een limineel of anomaal dier, omdat het zich niet schuw gedraagt zoals andere insecten. Het beestje wordt gezien als boodschapper en bemiddelaar met het bovennatuurlijke, als een sleutel die goed weer kan ontsluiten en geschenken brengt of een vrijer bezorgt.

An English PDF will follow at a later date.