Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (11): De Duitse volkskundeatlas (3)

Het thema ‘huis in gevaar’ is onder te verdelen in zes goed van elkaar te onderscheiden liedtypen. Constante in dit alles is het gevaar: het huis van het lieveheersbeestje brandt, behalve het liedtype ‘Je potjes koken’, waarin het vuur het haardvuur is, dat de potjes tot overkoken brengt. Het type ‘je huis brandt, je kinderen schreien’ is beïnvloed door schoolboeken. Behalve schreien kunnen de kinderen ook huilen, wenen, grienen, dreinen, roepen, morren, zingen, en in plaats van kinderen kunnen het ook engeltjes zijn of doen vader en/of moeder mee. Soms zetten de variaties zich verder door: de kinderen zijn ziek, alleen, ze liggen in de as, ze verbranden. De kinderen zijn alleen en breken hals en been. Een voorbeeld uit Hart in de Zwabische Alpen:

‘Maresele, vlieg,
je soepje kookt,
je huisje brandt,
zijn zeven jongen erin.’

Veel teksten houden zich bezig met de gevolgen van de brand in het huis. De onrust van de dieren wordt dik aangezet: je katje miauwt, je hondje blaft; je schaapjes blaten; je kalfje blaat; je geitenlammetje blaat meh, meh, meh. De brand kan overslaan naar de schuur of de schoenen onder de trap zijn allemaal meeverbrand. De oproep om water te brengen beperkt zich tot Zuid Thüringen. Combinaties met andere liedtypes komen zelden voor:

‘Hermesvogeltje, vlieg, vlieg, vlieg,
je huisje brandt
je moeder huilt,
je vader zit in de kroeg
en drinkt alle glazen leeg.’ (uit Wolferode)

In een aantal gevallen, vooral in Sleeswijk, wordt uitgeweid over de plek, waar de kinderen zitten te huilen: ‘Je kinderen zitten op het hek en huilen’, of ze zitten voor de deur of voor de poort. Ook wel liggen ze in het graf, onder de ovenbank, op de huisdeurdrempel, op de keldertrap. Soms wordt in plaats van de huilende kinderen de dood van vader en moeder met het brandende huis verbonden:

‘Liefherenzoontje, vlieg jij,
je vader is dood,
je moeder is dood,
je huisje staat in volle brand.
Liefherenzoontje, vlieg jij!’ (uit Horstmar)

Of waar het huisje is weggelaten:

‘Heergodshoentje,
vlieg in de lucht,
je vader is dood,
je moeder is dood,
je kindertjes zijn aan het wenen.’ (Eppe).

Het liedtype ‘je huisje brandt, je kinderen schreeuwen om boterbrood’ is vooral tot Oost Pruisen beperkt. Een voorbeeld luidt:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit, vlieg uit,
je huisje brandt,
je kindertjes schreeuwen om boterbrood.’

In een ander voorbeeld wordt na ‘brandt’ de regel ingevoegd: ‘je spekje zengt’, wat in ruim de helft van de rijmpjes het geval is. Deze regel is zeer aan variatie onderhevig: ‘je stalletje brandt, je schoteltje zengt’, ‘je bedje brandt, je akertje zengt’, ‘je schuurtje brandt, je katje zengt’. Of de ontstane onrust wordt geschilderd: je kinderen zijn in nood; je katje miauwt, je hondje blaft; je koetje loeit; je schaapjes ‘plarren’, je ossen ‘murren’; of er onstaat een waterramp: je roeibootje drijft weg; je stalletje drijft weg. De veranderingen in de derde regel zijn gering, wel zijn er enige toevoegingen: ‘Boterbrood heb ik niet, vetbrood wil ik niet;’ of: ‘boterbrood, dat heb ik niet, 1000 daalders wil ik niet;’ of: ‘boterbrood verlang ik niet, 1000 daalders krijg ik niet.’

Twee nauw verwante liedtypen vinden we aan de Boheemse kant van het Reuzengebergte. Ze beginnen met de regels: ‘Lieveheersbeestje, vlieg uit, je huis brandt uit’, of: ‘drie huizen branden uit’. Een voorbeeld van het type ‘je huis brandt uit/kinderen erin’ luidt:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit,
je huis brandt uit,
je kinderen zitten erin,
het bloed stroomt uit de watergoot (dialectrijm: drenne-Wasserrenne),
lieveheersbeestje, vlieg uit.’ (Harachsdorf)

In plaats van binnen zitten komt ook voor dat de kinderen huilen (‘flenne’). Meestal stroomt het bloed uit de goot, soms over de goot of in een goot. Ook wel stroomt het langs de benen of over de menigte (kreupelrijmen met brenne: Beinen-Menge) of men moet gezwind rennen; of: de Jood zal zich hangen; of: jij zal ze niet kennen. In twee gevallen wordt de tekst uitgebreid met de oproep de vrouw van het lieveheersbeestje door slaag tot opletten op de kinderen te dwingen:

‘Neem een stok,
sla je wijf,
opdat ze bij de kinderen blijft.’

Een voorbeeld van het liedtype ‘drie huizen branden uit/brood in de kasten/kinderen vasten’ luidt:

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
je huisje brandt uit,
het brood ligt in de kast(en),
de kinderen moeten vasten.’ (Lauterwasser) De variaties zijn gering.

Een speciale vermelding op de kaart krijgt vanwege de intensieve verbreiding een type uit Zuid Bohemen, dat draait om de begrippen ‘je huisje zal afbranden/en je zal er nooit meer in kunnen’. Een voorbeeld luidt:

‘Sprinzl, ga naar huis,
je kinderen zullen huilen,
je huisje zal branden,
zult nooit meer erin kunnen.’ (Auern)

Ook enige opgaven, waarbij de laatste regel anders luidt, worden tot dit type gerekend:

‘Brinsal, Brinsal, vlieg naar huis,
je kinderen wenen thuis,
je huisje brandt af
en je bent er niet.’ (Unterthueritz)

Of:

‘Zonnekevertje, vlieg naar huis,
je kinderen doen wenen,
je huisje brandt af
en je staat er geheel alleen voor.’ (Goggitsch)

Het liedtype ‘je potjes koken/je kinderen krijsen’ hoort bij Luxemburg. Een voorbeeld luidt:

‘Hemelsdiertje, vlieg in de lucht,
je doppertjes koken,
je kindertjes krijsen,
het sleuteltje steekt in de deur,
breng ons morgen goed weer mee.’ (Wilwerwiltz)

Het type kent geen rijm en veel variatie. Meest voorkomend is het koken van de potjes, dan het krijsen van de kinderen. Ook is sprake van wanorde onder de paarden: ze lopen in het zaad of staan in de haver of de klaver, zoals in Körrig, waar het heet:

‘Spilmanneke, vlieg,
je paardjes gaan in de klaver,
als de gendarme komt,
dan krijg je een proces-verbaal.’

Ook is regelmatig sprake van overkokende (melk)soep. Ook komt voor dat de schaapjes in het zaad gaan. In Küntzig wordt gezegd: ‘Je schaapjes slaan je trom, lopen in het zaad (= zaaiveld).’ Ook wordt meermaals over de sleutel gesproken, die naast in de deur steken ook achter het deurtje of in het hongergat kan liggen. Ook komt voor dat de ezel in het graan loopt of dat zaken (je windsels, je korfje) de rivier (Nied, Saar) afdrijven. Een afgelegen opgave wijkt ook inhoudelijk af:

‘Hartskatrientje, vlieg maar weg,
de anderen zijn allang weg,
de koe staat in de stal
en is nog niet gemolken.’ (Willersdorf)

In de beginregels zit grote variabiliteit. Naast het bekende ‘vlieg in de lucht; vlieg in de hemel; vlieg de hoge berg op’ zien we ook plaatsaanduidingen: ‘vlieg op de Koebeleberg’, ‘naar Bierebach’, ‘naar Schellenbach’, ‘naar Trier’. Nog groter wordt de variatie door combinatie met andere typen. Zo wordt soms ‘je pap is dood, je mam is dood’ tussen geschoven. Ook het thema ‘gevaar’ duikt op:

‘Hansknaapje, vlieg,
je huisje brandt,
je potjes koken,
de Außeners komen met de stangen
en slaan je huisje tezamen.’ (Oppen)

of:

‘Johannespopje, vlieg naar Schellenbach,
je potje kookt,
het paardje gaat in het zaad,
het veulen gaat ernaast.
Als de Trierers komen,
die schieten je om je leven (= dood).’ (Gresaubach)

Het thema ‘vader en moeder’ bepaalt het Pommerlandlied, waaraan de atlas (ADV) een aparte kaart wijdt, en is als motief in talrijke liedtypes aanwezig. In negen liedtypen neemt het motief een centrale plaats in. De inhoud is verschillend: vader en moeder zijn dood; het lieveheersbeestje moet wegvliegen om vader en moeder te zien; het lieveheersbeestje moet naar vader en moeder vliegen, die zich op zekere plaats (land, bergtop, kerktoren) bevinden. Het thema is vooral te vinden in West Bohemen en het naburige Opper Pfalz met uitlopers in Opper Franken.

Het liedtype ‘vader en moeder zijn dood’ zien we op meerdere plaatsen in Noordwest Duitsland, in Luxemburg, waar het ook vaak verbonden is met het thema ‘huis in gevaar’, en in Oost Steiermark. De regel ‘je vader en moeder zijn dood’, kan ook voorkomen als ‘je vader is dood, je moeder is dood’ of ‘je vader en je moeder, die zijn dood’. In NW Duitsland zien we als beginregel: Vlieg op; vlieg op, vlieg in de hoge hemel op; vlieg op, vlieg de hoge berg op. In Luxemburg: Vlieg in de lucht; vlieg in de hemel. In Oostenrijk: Vlieg weg. Dan volgt overal de regel over de dood van de vader en moeder, waarna weer alle kanten uitgegaan wordt. ‘Zuster en broer leven nog’, of: ‘de zuster gaat en verzamelt brood’, of: ‘je kinderen verzamelen brood’. Ook wordt de familie van de zanger betrokken:

‘Zonnekuiken, vlieg hoog op,
mijn vader en moeder zijn dood,
mijn zuster gaat naar het kerkhof
en bedelt om een stuk brood.’ (Lengerich)

In Luxemburg ligt de sleutel in het graf of achter de deur. Een variatie op de dood van vader en moeder luidt:

‘Mariakevertje, vlieg,
de vader is in de molk verzopen,
de moeder is in de kwark gestikt.’ (Putzendorf)

De oproep naar vader en moeder te vliegen zien we in Noordwest Duitsland. Een uitgebreid voorbeeld uit Manhorn luidt:

‘Zonnekind, vlieg in de wind,
vlieg naar vader en moeder,
kom terug,
haal mij ver naar huis.’

Varianten zijn: ‘Groet je vader en moeder’ (Hermannsburg) en ‘Je vader en moeder roept je, je moet kind wiegen.’ (Hesepertwist)

In Oost Franken zien we de regel ‘waar je vader en je moeder woont’. De beginregel luidt meestal: ‘vlieg in land’, ‘ook ‘vlieg in de hemel’ of ‘vlieg over het huis.’ Ook is er de regel ‘vlieg op de kerkspits, dat je je vader en moeder ziet’, met als voorbeeld uit Heiligengeist ob Villach:

‘Sprenzele-Menzele, stijg uit op de spits,
dat je de vader en de moeder daar ziet.’

De plek, waar het lieveheersbeestje heen moet vliegen, is de kerktoren, kerkspits of spits. Grober-Glück ziet hierin een verwijzing naar het op de vingerspits laten klimmen van het lieveheersbeestje. Combinaties met andere thema’s komen ook voor:

‘Herrgottsmockela, vlieg, vlieg over het herdershuis,
vlieg over de kerktoren,
vlieg hoog in de hemel op,
dat je je vader en moeder ziet.’ (Rohr)

Of:

‘[Lieveheersbeestje], vlieg, vlieg over de kerkspits,
dat je je vadertje en moedertje ziet,
je vadertje is in de oorlog,
je moedertje is in Engelland,
die komen van mijn levensdagen nooit thuis.’ (Volkersgau)

Karakteristiek voor het Egerland en het aansluitende Noordwest Bohemen is het type ‘vlieg op de spits, waar je vader en moeder zit’. Het gaat hier om de rijm Spitz-sitzt. Naast (hoge) spits zien we hemelspits, kerkspits en vingerspits. In enige gevallen zijn het niet vader en moeder, maar de grootouders (‘Ahne und Hare’), die op de top zitten:

‘Vrouwenkoe, vlieg op mijn viervingerspits,
waar oma en opa in de hemel zit.’ (Trisching)

‘Achertskellert, vlieg op mijn vingerspits,
kijk, waar de oma en de opa zit.’ (Erlheim)

Ook combineert dit type met het thema ‘in een huis vliegen’.

In hetzelfde gebied vinden we ook het type ‘toren/vader en moeder daarboven’. Een voorbeeld uit St. Adalbert luidt:

‘Lieveheersbeestje, vlieg op de toren,
zit je vader en moeder daarboven,
krijg je een stukje kaasbrood
en een stukje boterbrood.’

De meeste beperken zich tot de eerste twee regels, maar enige vervolgen met de maaltijd: ‘ze brokkelen brood in de melk’, ‘ze eten vlees en knoedels’, of ‘brood’, waarvan het lieveheersbeestje iets krijgt. Dus in Pochlowitz luidt het:

‘Brokkelen ze melk en witbrood (‘Semmel’) in,
ik een brok, jij een brok,
heergodspaardje ook een brok.’

Ook zien we het type als begin van het Pommerlandlied:

‘De vader is in de oorlog,
de moeder is in Saksen,
waar alle kevertjes groeien;’ (Werth)

of:

‘de moeder is in Saksen,
waar alle kevertjes groeien,
de vader is in Pommerland,
Pommerland is afgebrand,
Heergodspaardje, vlieg.’ (Stein)

Ook in deze regio bevindt zich het type ‘vlieg op de toren/vader en moeder zijn gestorven’. In Oost Steiermark en het aansluitende Burgenland heeft zich een rijm gevormd op de oproep ‘vlieg weg (‘fort’)’, waardoor dit type luidt: ‘Vlieg weg/vader en moeder zijn al weg’. In Zuid-Hessen zijn de regels ‘vlieg weg, vader en moeder zijn ook weg’ uitgebreid met twee regels. Een voorbeeld uit Steinau luidt:

‘Heergodsvogeltje, vlieg,
over de stenen brug,
je moeder zit in de vlierstok
en kookt voor jou een goede wijnsoep.’

Tenslotte zijn er nog een aantal teksten over vader en moeder, die niet in een type waren onder te brengen:

‘Zonnekind, vlieg hoog,
naar je vader en moeder,
vader wil je brood geven,
moeder wil je stoet geven,
zonnekind, vlieg hoog.’ (Isenstedt)

‘Heergodskuikentje, vlieg me niet weg,
de vader en de moeder zitten op de deuren
en eten gebakken peren.’ (Berleburg)
[De uitdrukking ‘met de gebakken peren zitten’ (niet ‘eten’) ben ik in het Duits niet tegengekomen.]

‘Hemelsdiertje, vlieg de lucht in,
je mama is dood,
je papa krijst.’ (Stockem)

‘Meidiertje, vlieg over het notenhek,
maak dat je je vader en moeder niet wekt.’ (Altstrimmig)

‘Hemelsdiertje, vlieg,
vlieg in de hemel,
naar je mam en je pap,
dan krijg je melksoep.’ (Wallendorf)

‘Korenknaapje, vlieg weg,
mijn vader is naar Trier weg,
de moeder ligt in het hazengat,
de hazen hebben zich doodgestoken (rijm: loch-stoch).’ (Differten)

Aan het thema ‘Het lieveheersbeestje krijgt gaven’ zijn vier liedtypen gewijd. Het type ‘Maria’s schootje/wegge en broodje’ is te vinden aan de Neder Rijn rond Krefeld. Een voorbeeld uit Amern St. Anton luidt:

‘Vlimvlammeke,
Heergodslammeke,
vlieg in de hemel,
vlieg op Maria’s schootje,
krijg je wegge en broodje.’

Bij dit type hoort ook de lieveheersbeestjenaam Flimflämke, Fleien Flämmke, Gottes Lämpke, waarnaast ‘olievlammeke’, ‘himphampke’. Volgens Grober-Grüber worden hier namen van de glimworm op het lieveheersbeestje overgebracht. Variatie zien we in dit type vooral in de gaven: ‘Wegge en broodje’ wordt vervangen door ‘lekker broodje’, ‘suikerbroodje’, ‘water en brood’, ‘krentenbroodje’. Maria’s schootje is constanter, maar er is moeders schootje en Heergods schootje. Ook is er verbinding met het in hetzelfde gebied veel voorkomende ‘als je me geen olie geeft’:

‘Vlimvlammeke,
Godslammeke,
vlieg naar de hemel,
daar krijg je wegge en brood,
als je me geen olie geeft,
dan sla ik je dood.’ (Schiefbahn)

In dezelfde omgeving zien we zeer beperkt het type ‘Nieuwstad/spek en eieren’, hoewel de gaven ook brood, boter, kwark en eieren kunnen zijn. In een variant heet het:

‘Lievelamke,
vlieg naar het Kampke,
haal voor je boter, kaas en kruid.’ (Moers)

In enige opgaven uit Noord Mähren zijn het ‘kaas en boter’, die het lieveheersbeestje als gaven worden toebedacht. Een voorbeeld uit Oskau luidt:

‘Zomerkalfje,
vlieg in het woudje,
vlieg naar je moeder,
krijg je kaas en boter.’

De rijm ‘Mutter/Butter’ is constant en de enige afwijkende gave is brood en boter. De in ditzelfde gebied voor de zanger gewenste gave ‘Semmel und Milch’ (zie boven) wordt ook door sommigen het lieveheersbeestje toegewenst, zoals in Bergstadt Platten:

‘Heergodsschaapje,
vlieg in de hemel op,
krijg je witbroodje en melk.’

Naast kadetjes en melk worden in het vooruitzicht gesteld: een stukje boterbrood, botermelk en witbrood, een stukje brood en een wit kleedje. Enige bijzondere gevallen zijn:

‘Zonneschijner, vlieg weg,
vlieg naar onze Heergod,
laat je spek en brood geven,
alles, wat je wilt.’ (Lubmin)

‘Heergodsdiertje,
vlieg in de hemel
en eet een bord rijstpap.’ (Neulouisendorf)

‘Heergodsvogeltje, vlieg,
als je me nu vliegt,
krijg je ook een Hellertje.’ (Berfa)

‘Vrouwendiertje, vlieg uit,
ik geef je honing en boter.’ (Dornbirn)

De aan het begin vermelde verbinding van het lieveheersbeestje met de hemel en hemelse machten komt herhaaldelijk naar voren: uit de hemel moet het lieveheersbeestje gaven brengen; het moet naar de hemel vliegen en bij God om Maria om mooi weer te vragen. Er is sprake van het openen van de hemelpoort, van het ‘hemelhuis’ en van de ‘hemelspits’ als variant van de ‘kerktorenspits’. Daarenboven is de oproep naar de hemel te vliegen een geliefde beginregel bij veel thema’s. In een deel van die gevallen gaat het om combinaties, maar nu worden al die gevallen besproken, waarin de hemel niet het motief van de inleiding is, maar het hele thema. Drie liedtypen lieten zich destilleren, terwijl een kwart van de teksten naar inhoud en vorm éénmalig is.

Het liedtype ‘vlieg op, vlieg in de hemel op’ is te vinden enerzijds in het Eems- en Münsterland en anderzijds in het grensgebied van Opper Saksen en Bohemen, maar ook in Zuid Duitsland en Noord Mähren komt het verspreid voor. Een voorbeeld uit Oestinghausen luidt:

‘Heergodsheintje, vlieg op,
vlieg naar de hoge hemel toe.’

Er zijn uiteraard regionale verschillen, zoals ‘vlieg hoog op’ en ‘vlieg naar de hoge/blauwe hemel’, dat alleen in Noordwest Duitsland te zien is. Zelden is er een vervolg, zoals in NW Duitsland: ‘waar de engelen springen’, ‘waar de engeltjes zingen’, ‘bewaar voor mij een plekje.’ Midden Duitsland: ‘Hemelhuis is toegesloten en de sleutel afgebroken.’ (zie eerder over Engelland-lied)

Het liedtype ‘Wijs me de weg naar de hemel’ komt vooral voor in het Draudal. Het betreft vertalingen uit het Sloveens. Een hierbij horende opgave uit Oost Steiermark luidt:

‘Moedergodskevertje, vlieg weg,
wijs me mijn hemeltje aan.’ (St. Veit ob Graz)

Inhoudelijk hoort hierbij uit het Noordwest Duitse Lavesum:

‘God des Heren hoentje,
wijs mij de weg naar de hemel.’

Het derde type komt maar weinig voor tussen Stuttgart en Heidenheim en in Neder Beieren en is een eigenaardige tekst, waarin het lieveheersbeestje wordt opgeroepen naar de hemel te vliegen en niet voor St. Jacobsdag (25-7) of Paasdag naar de aarde terug te keren. Een voorbeeld uit Horn luidt:

‘Heergodsvogeltje, vlieg op,
draag naar Heregod het eten op,
kom niet meer terug tot aan Paasdag.’

Het eten brengen naar de Heergod of de Heiland komt meermaals voor. Soms worden regionaal-typische beginregels voor in het liedje geschoven:

‘Vrouwenkoetje,
zit/spring op het stoeltje,
melk je koetje,
vlieg in de hemel op…’

Tenslotte zijn er de teksten, die eenmalig zijn als:

‘Kevertje, kevertje,
waar is je vrouwtje?
In de hemel in het zand scharrelt het.’ (Langenbruck)

‘Poet, poet, poet, mijn “heuneken”,
zet je op een “Speunichen”,
zet je op een schimmel,
rijd naar de hemel.’ (Kroya)

‘Lieve God zijn kuiken, vlieg weg,
vlieg weg, in de hemel, waar de engeltjes zijn.’ (Oberg)

‘Vlimvlammeke,
Godslammeke,
vlieg in de hemel,
Heergodje woont daar boven.’ (Kempen-Rhein)

‘Heergodskuikentje,
vlieg in de hemel bij de lieve engeltjes.’ (Offenbach)

‘Zomerwormpje, vlieg op,
vlieg tot in de hemel op,
Laat de oude vrouwen eruit,
laat de jonge erin.’ (Kninitz)

Zomerwormpje, vlieg op,
vlieg naar de hemelvader op.’ (Leitmeritz)

‘Hemelsdiertje, vlieg,
vlieg in de hemel,
haal mij mee.’ (Ormont)

‘Mariaschaapje,
neem mij mee in de hemel.’ (Schönbrunn)

‘Hemellepeltje,
zit op het stoeltje,
vlieg met mij in de hemel.’ (Neukirchen)

‘Mariakevertje, vlieg,
vlieg in de hemel op,
zoek de Moeder Gods op,
Mariakevertje, vlieg.’ (Neukirchen-Balbini)

‘Heergodskoetje,
staat op het stoeltje,
zorg dat je goed naar de hemel omhoog komt.’ (Mariazell)

‘Heergodsvogeltje, vlieg in de hoogte
en trek mij in de hoge, hoge hemel op.’ (Hausen im Tal)

‘Heergodsvogeltje, vlieg op,
vlieg in de heilige hemel op.’ (Gundershofen)

‘Vrouwkever, vrouwkever, vlieg,
vlieg in de hemel op
en groet voor mij onze lieve Vrouw.’ (Igenhausen)

‘Vrouwkever, vlieg in de hemel op,
als je naar beneden valt,
kom je niet meer naar boven.’ (Engelsberg)

‘Hemelkevertje, vlieg op,
en maak in de hemel het bedje op.’ (Hopfendorf)

‘Jonkvrouwkoetje,
zit op het stoeltje,
kijk in de hemel,
hoe laat het is.’ (Radinetschlag)

‘Jonkvrouwkevertje, vlieg in de hemel
en kom snel terug.’ (Pabneukirchen)

An English PDF will follow at a later date.