Cor Hendriks – Boterheksen (5): Het melken van een bijl

Op Wangerooge neemt men, als een heks de melk van een koe of de room uit het vat heeft genomen, wat van de room, maakt daarmee op ieder van de vier standers van hun huisdeur een kruis in de vorm van een klaverblad en zegt: ‘Jüzü nâmen, du häst mîn bûter nîmin, breng dett uk uîder (In Jezus’ naam, je hebt mijn boter genomen, breng die ook weer terug).’ Komt men thuis, dan is de boter er weer.
Scandinavische heksen schaden het boteren of stelen de melk door met een stok in het water van de bron te roeren op dezelfde wijze als de melk in het botervat.
Als in Ierland het boteren niet wil lukken, gaat men naar een scheidingsbeek (tussen twee dorpen), haalt een mondvol van het water, spuugt het op de grond onder het botervat en de boter komt zeker.
In de parochie Fenagh (Co. Leitrim) wilde het boteren bij iemand niet lukken en al de melk werd zuur. Een dorstige reiziger, die zo het verhaal hoort, biedt aan het te verhelpen. Hij stookt ’s nachts een groot vuur en plaatst erin 9 ijzers. Als de ijzers heet zijn, horen ze een buurvrouw op de deuren en luiken bonken, terwijl ze roept de ijzers van het vuur te nemen, want ze branden haar. De reiziger roept dat ze eerst de boter moet brengen. De heks gaat tenslotte de boter halen, waarna de tangen uit het vuur worden gehaald en ze verlost is. Sindsdien hebben ze geen problemen meer met boteren.
In een andere sage komt bij een huis waar gekarnd wordt een vrouw vragen om een glas water. Ze krijgt het en neemt bij het weggaan een handvol zout van een bord van de tafel, waar het klaarstaat om de boter te zouten, en laat in ieder koespoor een snufje zout vallen, terwijl ze een kreet uit. De mensen van dat huis zijn een jaar de boter kwijt. Om die terug te krijgen schakelen ze de lokale kenner van een ‘charm’ in, die een houten snijplank op een steen in de ‘dairy’ legt en begint te karnen. Er komt geen boter. Hij doet het 3x en nog steeds niets, maar als hij de dairy betreedt, liggen er 3 kleine rollen boter van ongeveer een duim lengte op de snijplank. Die doet hij in de karn en dan komt er wel boter.

In Zweden bracht een uit negenerlei gestolen ‘weversknopen’ samengevoegd melkvat, waarin men 3 bloeddruppels uit de linkervinger [-pink] liet stromen, na een toverspreuk melk in huis.
Een heks uit Neustadt (N-Bohemen) zet het botervat op de ‘Wechsel’ (‘wo die Dielen zusammenstoßen’) en laat vanaf het plafond de melk van andermans koeien erin lopen.
De Turkse heks betreedt met een melkkuip in de hand de stal, trekt het beenkleed van de rechtervoet af, rijdt op de staldeuren (vgl. hagasuza) en werpt het uitgetrokken deel van het beenkleed over het hoofd, kijkt erdoor [vgl. kijken door mouw van jas of je trouwring] en zegt: ‘Voor de buurman Ali iets, voor mij alles!’ De Franse heks zegt: ‘Lait et beurre viens tout chez moi et rien chez mes voisins!’ (Melk en boter gaat allemaal naar mij en niets naar mijn buren)
Een Schotse boer kreeg geen melk en besloot te waken. Tegen middernacht, toen hij in slaap dreigde te vallen, zag hij door een spleet in de stal een bruine haas binnenkomen en van koe naar koe gaan. De volgende nacht schoot hij met een zilveren sixpence toen de haas wilde weggaan en trof haar poot, waarop het beest een grote kreet slaakte, een stroom melk uitbraakte en wegrende. De volgende dag ontmaskerde de boer een oude buurvrouw, die het sixpence-stuk in haar hand had zitten.

In Engeland verzamelt men de dauw op de eerste meidag of met Pinksteren om daarmee het gezicht te wassen en zo een mooie teint te krijgen, iets waarover reeds Gervasius van Tilbury in 1211 bericht in zijn ‘Otia imperialia’.
De ‘Morningpost’ van 2 mei 1791 zegt over de gewoonte het gezicht in het bedauwde gras te baden om schoonheid te verkrijgen:
‘Vain hope! No more in choral bands unite
her virgin votaries, and at early dawn
sacred to May and Loves mysterious rite
brush the light dew-drops from the spangled lawn.’
In Edinburgh gaat men op meimorgen op Arthurs Seat om de dauw te verzamelen. ‘Deawbitter’ (dewbeater) is iemand met grote voeten. In grote delen van Nederland verzamelt men zich in mei of op de ochtend van de eerste Pinksterdag ‘voor dag en dauw’ op het veld, soms met bloemen of loof bekranst en noemt dat ‘dauwtrappen’. Om voor alle toverij beschermd te zijn, baadde men zich in Nedersaksen naakt in grasdauw op de ochtend van Walburgisdag [i.e. 1 mei].
In Schotland meent men, dat dauw, die men op 1 mei ’s morgens verzamelt, de heksenmacht overdraagt op de verzamelaar en hem beschermt tegen de boze blik. Wie op deze dag op een veld gezien wordt, wordt vanaf dan gevreesd. Een boer zag op 1 Mei ’s morgens twee oude vrouwen een haartouw over een veld van hem slepen. Toen ze zagen dat ze ontdekt waren gingen ze er vandoor. De boer nam het touw, hing het thuis in zijn koestal op. Toen hij de koeien molk, werd iedere schotel in en om het huis vol en toch werden de uiers niet slapper. Geschrokken wierp de boer het touw in het vuur en toen pas hield de melk op met stromen.
Volgens Zevenburgse heksenakten van 1673 verschenen toverkundige vrouwen voor zonsopgang ‘im bloßen Hemd und bloßen Haar und schöpften den Tau aus (in alleen maar hun hemd en met onbedekte haren en verzamelden de dauw)’.

Bij de Slaven gaan de vrouwen in de zomer, vooral op St. Jansdag vóór zonsopgang op het korenveld, slepen achter zich uitgespreide linnendoeken over het zaad en verzamelen op deze wijze de dauw. Thuis wordt de doek uitgewrongen, de dauw in flesjes gedaan en onder de jeugd verdeeld, om mooie gezichten te krijgen. Dit gebruik is ook in Duitsland bekend. ‘Vanaf de volle maan in mei begint de juiste en gezonde en balsemachtige hemelsdauw te vallen (‘welche etlich aus dem Paradiese herzurühren vermeynen’ [die volgens sommigen afkomstig zou zijn uit het paradijs]). Die moet men, als de nacht ervoor helder en stralend is geweest, in ‘subtilen Tüchern oder leinwand auffangen’ [opvangen in subtiele doeken of linnen], vooral op de goede kruiden en granen of tarwe, terwijl het nog in scheuten staat, dat men ‘die Tücher drüber herziehe und in irdene oder gläserne Gefäß außwinde, welche uber das Jahr zu behalten sind.’ Deze dauw is ons lands manna, dat ‘in vielen Krankheiten sehr heilsam und zuträglich ist.’
Te Steinau verzamelde men de ‘Pfingsttau’ op de pinksterwei, dronk die en waste zich ermee, omdat men die heilende werkzaamheid toeschreef. In Zweden en IJsland baadde men zich in de Johannisnacht in het dauw, ‘ut morbi corporis miraculose sanentur’ (opdat ziekten miraculeus werden genezen).
Gräter stelt: ‘Der Mayenthau ist grindichten schabichten Leuten gesund, wenn sie sich frühe nackend innen weltzen, oder sonsten damit waschen und bestreichen (De meidauw is gezond voor mensen met schurft, wanneer ze zich vroeg naakt erin wentelen, of verder zich daarmee wassen en bestrijken).’ De ‘Rossmucken’ (zomersproeten) gaan over, als men ze in de maand mei wast met roggedauw of het gezicht wrijft met vóór zonsopgang geplukte (dus bedauwde) meibloemen of op Walburgis vóór zonsopgang zijn gezicht met dauw wast. De namen van zomersproeten als ‘Rossmucken’ (paardenvliegen) en ‘Sommervögel’ bewijzen, aldus Mannhardt, dat ze als boze elven worden gedacht, die bij mensen in de gedaante van insecten ziekten veroorzaken. De zomersproeten zouden van de koekoek komen, die de vader van de elfinsecten is.
Ook bij veeziekten wordt walburgisdauw gebruikt.
In Normandië baadt men op St. Jansdag in dauw om tegen huidziekten (schurft) beschermd te zijn, in Bretagne in bedauwde havervelden tegen de koorts, evenals in de Pyreneeën.
Al in het oude Athene gingen meisjes onder de volle maan tijdens midzomer er op uit om dauw te verzamelen voor heilige doeleinden. Het festival heette Hersephoria oftewel ‘dauwinzameling’.

De maan wordt gezien als de bron van de dauw, die de weiden verfrist. Maar heksen zijn in staat, aldus Apuleius, om de maan ertoe te brengen om een giftige dauw te druppelen. Erichtho, de Thessalische heks van Lucanus’ zesde boek van de ‘Pharsalia’, gebruikt het ‘gif van de maan’ in haar rite ter belevendiging van een lijk. Ook Medea gebruikt in haar heksenketel rijm, d.w.z. bevroren dauw, verzameld onder de volle maan.
Giftige dauw komt voor in het afscheidslied van Mozes, waarin honingdauw wordt genoemd onder de plagen, waarmee Jahweh het volk zal slaan (Deut. 28:22). Dit is een schimmelafscheiding van bladluizen, die in de zomer sommige planten overdekt, of op grasachtige planten, zoals rogge, veroorzaakt door een schimmel.

Uit de heksenakten diept Mannhardt op, dat sommige heksen een bijl in de deurpost slaan en uit de bijlsteel (‘Axthelm’) melken, zie de afbeelding in Geiler von Keyserspergs ‘Die Emeis’ uit 1517, die erover een preek (‘wie daß die Hexen Milch aus einem Axthelm melken [hoe de heksen melk uit een bijlsteel melken]) hield op de vrijdag na midvasten in 1508: Also ist es mit den küen auch: die milch ist ein leiplich ding, und wie gesagt ist, so mag der teuffel ein ieglich leiplich ding, wan es im got verhengt, tragen von einem ort an das ander (zoals hij ook de heksen draagt, waarheen zij willen gaan). Also der milch in einer ku thut er auch also, die mag er aus ir nemen, aus irem leib ziehen und an ander ort tragen, wan er das zeichen sicht der hexen; und wan die hexin went, sie melckt ein axthelm, so kan der teuffel in kurtzer zeit milch dar bringen, und sie ingiesen in ir geschir, und sicht man in nit, und so wenet dy hexin, sie lauff aus der saul oder ausz der axthelm (Zo is het ook met de koeien; de melk is een lijfelijk ding en zoals gezegd, de duivel kan ieder lijfelijk ding, wanneer God het hem toestaat, van de ene plek naar de andere dragen. Dus de melk in een koe doet hij ook zo, die kan hij eruit halen, uit haar lijf trekken en naar een andere plek dragen, wanneer hij het teken ziet van de heks; en wanneer de heks meent, dat ze de bijlsteel melkt, zo kan de duivel in korte tijd melk daarheen brengen en die ingieten in haar vaatwerk, en men ziet hem niet en zo meent de heks, dat ze [de melk] uit de zuil [deurpost] of uit de bijlsteel loopt).

Anhorn schrijft hierover: ‘Es geschieht vielmahlen, daß die sonst milchreichen Kühe keine Milch geben, welches daher kommt, weilen die Hexen sich offtmahlen an ein gewissen Ort zu setzen pflegen, da sie ein Messer, Gabel oder ander Instrument mit zauberischen Worten und Zeremonien in eine Wand oder Saul stecken, einen Milchkübel zwischen die Bein nehmen, ihrem teufelischen Buhlen eine Kuh, die sie melken sollen… Ihr Messer oder Gabel gibt die Milch nicht, sondern der Teufel selbst milcht die von der Hexe benennte Kuh, und trägt ihnen die Milch eben auf die Weis durch die Luft, wie jene vestalische Nunn Wasser in einem Sieb aus der Tyber geholet und in das Capitolium getragen hat (Het gebeurt vaak, dat de anders melkrijke koeien geen melk geven, hetgeen komt doordat de heksen zich vaak op een bepaalde plek plegen te zetten, waar ze een mes, riek of ander instrument met toverwoorden en -ceremoniën in een muur of zuil steken, een melkemmer tussen de benen nemen, haar duivelse boel een koe, die ze melken moeten… Hun mes of riek geeft de melk niet, maar de duivel zelf melkt de door de heksen benoemde koe, en draagt hen de melk juist op die wijze door de lucht als die Vestaalse non water in een zeef uit de Tiber gehaald heeft en naar het Capitolium gebracht).’

In de Büdinger heksenprocesakten is dit terug te vinden: ‘1562 nimmt eine hexe nachdem sie das kraut grosußgen in wein genoßen ein axthelm, dasselb hab sie inn jres buken namen getzogen, do sey außer dem axthelm milch von der khue, uff welche sie damals jre sin vnd gedancken geschlagen, kommen (in 1562 nam een heks nadat ze het kruid ‘grootzoetje’ in wijn genoten had een bijlsteel, daaraan heeft ze in haar boks naam getrokken, toen was uit de bijlsteel melk van de koe, waarop ze toen haar zin en gedachten had gezet, gekomen).’ En in 1586 werd een vrouw beschuldigd: ‘sie solle ein karsthelm jn die wand im khuestall schlagen vnd daraus jn des teuffels namen deren leutt khuen, auff welche sie ihre gedanken habe, melken (ze zou een bijlsteel in de wand van de koeienstal geslagen hebben en daaruit in des duivels naam de koeien der mensen, waarop ze haar gedachten had, gemolken hebben).’ (Mannhardt merkt op, dat in de heksenprocesakten de duivel soms de heks beveelt een koe te melken en dan zelf de melk opdrinkt: ‘Er hätte aus dem Melkstotze gesoffen.’)

Een vrouw werd ‘vor eine giebelmelkersche gescholten, gleich als könnte sie im giebel sitzen und milch aus dem balken melken (uitgescholden voor een gevelmelkster, alsof ze op de gevel kon zitten en melk uit de [dak]balk melken).’ De belediger moet 2 rijksdaalders boete betalen. Hier moet men aan de voorstelling denken, dat de heks uit de greep van een in de deurpost geslagen bijl melk kon melken (verwijzend naar de afbeelding bij Geyler von Kaysersberg uit 1517). Andere beschuldigingen zijn eerder onduidelijk, maar het duidt vast op botertover, wanneer iemand tegen een vrouw zegt, ‘efft se ehme dat gördel nicht lehnen wolde, welches se in der karn [= Butterfaß] plege tho hengen, wenn se botterde (of ze hem de gordel niet wilde lenen, die ze in de karn pleegt te hangen, wanneer ze boterde).’ Heel direct is de beschuldiging: ‘Du heffst de botter, und ich hebbe de koye (Jij hebt de boter en ik heb de koeien).’ Vergelijk ook de beschuldiging van verrijking: Een vrouw werd voor ‘Töwersche’ uitgescholden met de aantijging ‘was sie hette, das wäre durch zeuberei zuwegen gebracht (wat ze had, dar was door toverij tot stand gebracht).’

In 1650 bekende de Noorse Karen Thorsdatter, dat ze op de leeftijd van 26 in dienst was getreden van een man, die zichzelf Lucifer noemde. Hij leerde haar hoe ze melk moest stelen door middel van tover (d.w.z. door een mes in de muur te steken [en dat te melken]) en schade aan haar eigen koeien te voorkomen. Nog in 1730 beschuldigde de 13-jarige Noorse Siri Jørgensdatter haar grootmoeder van hekserij en ze dat ze haar een mes in de muur had zien steken, er drie bandjes aanbinden, die de duivel haar had gegeven, en ieder koe in het district melken, die ze wilde.

De boter van de heksen is niet echt. In een Saksische sage van rond 1650 beproeft een soldaat de boter van een boterheks, doordat hij die op een mes met 3 kruizen (zie het Dreikreuzlemesser in ‘Het mes in de wervelwind’) spietst: de boter wordt tot koeienvlaai. Überhaupt wordt heksenboter door Drievuldigheidswas, de inwerking van God, het kruisteken of aansnijden in Gods naam tot paarden- of koeiendrek.

Een soort paddenstoel heet in Engeland ‘Fairybutter’ (elfenboter), bij de Friezen ‘Traalbutter’ (Trollboter), in het Saterland ‘Hexenbutter’. Een bepaalde houtzwam heet bij de Eiland-Zweden op Worms ‘Trullsmêr’ (heksenboter) of ‘Trullskîd’ (heksenschijt) en heksen zouden die bij hun nachtelijk bezoek op de wanden van stallen achterlaten. In Duitse heksenprocessen is ‘Hexenbutter’ een vooral in de kooltuinen te vinden zwam; deze zou zijn uitgespuugd door kinderen, die meegegeten hadden op het heksenmaal.
Teirlinck citeert hiervoor Balthasar Bekkers ‘Betoverde Wereld’: ‘Wanneer de Hexen op geiten na[ar] Blokula (de Zweedse variant van de Blocksberg) reden, en vele kinders met sich hadden, zo stakense ene spies achter in de geit, daer op sy alle plaats hadden om te sitten.’ Op deze vergadering vraten de Heksen zich soms zo vol, dat ze, in het naar huis keren, het gevreten uitspuwden, ‘welk uitspuwsel in de Kooltuinen gevonden wort, hebbende eene aura verwe (klaar wordt hier Fuligo septica Gm. bedoeld) en word daer ordinaris Hexboter genaamd!’ En uit Westerhoff citeert hij: ‘In den regel werd, bij het verhooren der Heksen, door haar de verklaring afgelegd, dat ze twee Geesten hadden, Draken of Kaboutermannetjes genaamd, die haar in de gedaante van een Raaf of van een Kat, boter, kaas, hammen, Koorn, melk en andere levensmiddelen, bij hare nachtelijke dans- en slempfeesten, aanbragten en dat zij daarvan soms zoo overvoed wierden, dat zij, op hare terugreis door de lucht, misselijk wordende, deze genotene spijzen weder uitbraakten en welk uitbraaksel de zoogenaamde “Heksenboter” zoude daarstellen.’ Maar volgens Dijkstra stalen de heksen de boter uit de betoverde karn en wierpen hem weg of verloren hem. Teenstra heeft een ander idee over heksenboter: de heksen spugen tijdens de rit door de lucht witte fluimen op bomen en planten, maar vooral op heggen van hagedoorn, welk wit schuim door anderen ook ‘koekkoekspog’ genoemd wordt, waarin zich de spogluis (Cercobis Spumaria) verbergt; maar wanneer dit ‘Heksenspog’ purperkleurig is, noemt men dit ‘Hexboter’. Uit dit taaie speeksel der ‘Rijderessen’ komen zesbenige, later ook gevleugelde insecten, hier ten lande ‘Bremsters’ [= brems, bremze] genaamd, welke bonte vlieg als een gevleugelde duivel een verschrikkelijke plaag voor het vee en de paarden is.

In Belgisch Limburg heten diverse paddenstoelen ‘Heksekees (heksenkaas)’. Ze verschijnen op plekken waar de heksen ’s nachts gedanst hebben, vooral in de weiden, waar ze een Heksenkring hebben gemaakt. Heksenmelk, in het Duits ‘Hexenmilch’ is een naam voor sommige of alle Wolfsmelksoorten (Euphorbia), in de Elzas heet de (stinkende) Gouwe (Chelidonium majus L.) ‘Hexenmilch’, in Engeland ‘Devil’s milk’. Dit kan ook gebruikt worden voor anti-magische doeleinden. Meester Maarten Baardman geeft het recept als de melk niet wil boteren: maak pannenkoekbeslag en doe er een blaadje hanenklauw [? Hanenpoot (Echinochloa crusgalli L.) of Hanenvoet (Ranoncel)], een worteltje van de stinkende gouwe (Chelidonium majus L.) of wat heksenmelk (Euphorbia esula L.) door. Toen de vrouw van dit beslag een pannenkoek bakte, werd de heks, die de koe betoverd had, gedwongen de woning binnen te komen; ze kwam echter in de gedaante van een zwarte kat. De vrouw gooide de kat de gloeiend hete pannenkoek op de kop, waarna werd nagespeurd welke buur[vrouw] een verbrand hoofd had.
Eenvoudig lag de kwestie bij een boer in het Zwitserse Balzers, bij wie het boteren niet wilde lukken. Hij nam toevallig een strohalm, die op tafel lag, en stak die in een kaarsvlam; toen lukte ineens het boteren en de volgende dag kwam de dochter van de buurvrouw en vroeg om wat boter voor haar moeder, want die had gisteren haar vinger verbrand (dit is een smoes: ze heeft haar voeten verbrand en kan niet lopen, anders was ze zelf wel gekomen).

In Zweden noemt men bruinige en gelige aantastingen van graan en bloemen ‘Trollsmör’ (Trollenboter) of ‘Bara’. Woudgeesten of heksen (‘Trollkäringar’) zouden die uitstrooien. Men neemt negenerlei hout, steekt deze brandstapel aan en gooit het ‘Trollsmör’ erin, dan moet de ‘Trollkäringar’, die men verdenkt, zich openbaren. Dezelfde namen ‘Trollsmör’ en ‘Bäresmör’ worden gegeven aan de houtzwam (aethalium flavum), die voor hetzelfde doel en op dezelfde wijze wordt gebruikt. Die naam ‘Bäresmör’ komt van een mythisch wezen Bära, Bjära, Bare, een alruin (‘bosgeest, kobold’), die voor zijn bezitter melk, boter en andere levensmiddelen in huis brengt. Men zegt ertegen:
‘Smör och ost skall du mig bringa,
ach derför (skall jag) i helvetet brinna
(Boter en kaas zal je me brengen, / en daarvoor (zal ik) in de hel branden)’.
De Finnen hebben dit, aldus Mannhardt, zich baserend op Castrén, van de Zweden overgenomen. Zij noemen de geest Para en zeggen tegen hem: ‘Breng boter, breng melk hierheen, / Breng boter, Bergmoeder’, etc. Ook hier wordt gezegd, dat Para de melk van vreemde koeien neemt en naar het huis van zijn bazin brengt. De houtzwam heet op zijn Fins ‘Paranvoita’, d.w.z. ‘Para’s boter’. Deze pleegt men te verbranden en met een zweep te geselen, omdat dan de bazin/heks medelijden krijgt en langskomt om voor haar hulpgeest om genade te bidden.
Aan de kusten van Rusland is ‘Trullsmêr’ (Est. nõia-woi[d]) een zalf van ‘Eibisch’-bladeren (althea officinalis: Witte Maluwe [= malve] of Heemst), die aangewend werd om ermee door toverij verlamde leden te bestrijken.

Hendric Palinc, die in 1539 in Gent werd berecht, verklaarde over ‘Tcruce met douckenen ghewonden’, dat daarin ‘aller[h]ande cruden ende zaet’ zaten, die dienden om lieden te helpen, ‘die heurlieder botere of zuuele [zuivel] verloren hebben, te legghene onder den zaenpot [roompot] ende ooc der keerne [karn] alsmen gaet kernen.’ (De kruiden zijn ‘lancea Christi, verbena fugademonea of sint jans cruyt, bijuoet’ en ruit.) Hij weet ‘hoe men zijn zuuel behant [behoudt]: dat es met crude onder de kerne te legghene ende weet wel dat men varentzaet garen ende plucken moet vp sent jans auent want anders gheen cracht hebben en zauwe ende zeeght dat zelue zaet goet es jeghen quetsuere ende sent jan was de eerste man die tzelve zaet noynt creegh zo hij deposant tzelue beuint bij scriftuere ende men neempt ooc de wortele vanden varent ende drie zo viere zaykens ende men maect daer af een bolleken ende dat heet men ende al waere een man lazarus diet hate zaude ghenesen… (dat is met kruiden onder de karn te leggen en weet wel dat men varenzaad verzamelen en plukken moet op Sint Jansavond want anders zouden ze geen kracht hebben en zegt datzelfde zaad goed is tegen kwetsuren en Sint Jan was de eerste man hetzelfde zaad ooit kreeg zoals hij deposant zelf las in de bijbel en men neemt ook de wortels van de varen en drie of vier zaadjes en maakt daarvan een bolletje en dat eet men en al was een man melaats wie het had zou genezen…).’

Duivelsboter is in Zweden de naam van sommige kampernoeljen, giftige natuurlijk! Maar in Turnhout duidt men al de zwammen (die van het geslacht ‘Coprinus’ b.v.) met ‘Duveltjesboter’ aan, omdat ze, na weinige dagen levens, als boter wegsmelten en in een vuil zwart en stinkend vocht worden vervormd.

Dr. Pommers methode om de melk van een behekste koe terug te krijgen, die Luther in zijn ‘Tafelgesprekken’ aanbeveelt, is ‘massiv’ (grof): Toen van zijn koeien de melk gestolen werd, trok hij fluks de broek naar beneden en ‘brocket dem Teufel eine Wächter in einen Asch voller Milch (brokkelde een ‘wachter’: drol, die lag te wachten?)’ en roerde het om en zei: ‘Nun fret Teufel! (Nu vreet, duivel)’
Ook elders is de methode om de verhekste melk door mensenschijt te onttoveren bekend. In Egerland moet men doodsbeenderen, mensenstront en melk [van de behekste koe] koken en boven het vuur hangen. Een Luxemburgse herder raadt aan: Mensenstront in de pot en daarin de eerste melk melken. In het Simmental moet men op drieërlei hout haar, stront en melk [van de behekste koe] verbranden. Wanneer in Stabar een betoverde koe bloedige melk geeft, moet men de heks met pis en wijwater besprenkelen en met koeienstront bewerpen. In Pruisen wordt de behekste koe met gekruiste tieten gemolken, de melk wordt, met koemest vermengd, de koe ingegeven. In Tirol en bij de Duits-Amerikanen giet men de [behekste] melk in de beerput (Abort).

De menselijke uitwerpselen (stront of drek genaamd) bevatten levenskracht (naar het oude volksgeloof, aldus Ter Laan) en werden in de volksgeneeskunst aangewend. Daarmee werden wratten verwijderd. In 1696 verscheen in Duitsland van Chr. Franz Paullini de ‘Dreck-Apotheke’, oftewel ‘wie mit Kot und Urin die schwerste, giftigste Krankheiten und bezauberte Schäden curieret werden’. In drek heeft ‘generatio aequivoca’ plaats, d.w.z. ongeslachtelijke voortplanting, wat vroeger door de wetenschap en nu nog door het volk wordt aangenomen. Zo gelooft men stellig, dat luizen uit vuil ontstaan en dat padden uit de vochtigheid van de grond voortkomen.

Dit is het slot van het hoofdstuk ‘Boterheksen’. Een uitgebreide versie voorzien van noten is te vinden in de onderstaande PDF.

PDF:
Boterheksen 5