Cor Hendriks – Boterheksen (1): De vlinder

Op ene vierwechstede buten weghe
Vant ic sittende ene oude teve
Ende hadde botere voor haer staende;
Ic wane dat si den duvel maende,
Die haer die botere comen dede.
(uit de 14e-eeuwse sotternie ‘Die Hexe’)

Heks’ als naam voor de vlinder is betuigd in Italië, Graubünden, Roemenië, Schotland en Zuid Frankrijk. De vlinder is al in de oudheid verbonden met de ziel (psyche) en Jacob Grimm maakt melding van mensen met doorlopende wenkbrauwen, die anderen, als ze toorn of haat tegen hen hebben, de alp kunnen toesturen, die als een kleine witte vlinder uit hun wenkbrauwen komt en zich op de borst van de slapende zet. Hier hoort ook de Murawa, die ten tijde van de zonneregen rondfladdert als asgrauwe vlinder, maar gewoonlijk een ‘Nachtwandlerin’ (dat wil zeggen een alp) is. Ook in Servië betekent ‘vieštiza’, zowel heks als de haar in de gedaante van een vlinder verlatende ziel.

Volgens het volksgeloof der Slaven schuilt in iedere heks een duivelse geest, die haar ’s nachts verlaat in de gedaante van een vlieg, een vlinder, et cetera. Is de boze geest uit de heks, dan ligt haar lichaam volledig als levenloos neer en als iemand de ligging van de heks zodanig verandert, dat het hoofd ligt, waar de voeten lagen, dan komt de heks nooit meer tot bewustzijn. Wanneer men ’s avonds een vlinder in huis ziet vliegen, probeert men die te vangen, brandt zijn vleugels aan een kaars en laat hem vrij met de woorden: ‘Kom morgen bij me, opdat ik je zout geef!’ Als nu toevallig een vrouw de volgende dag zout komt lenen, dan is men ervan overtuigd, dat zij de heks is. Volgens Grimm moet men tegen de nachtmerrie zeggen:
Kom morgen,
Dan wil ik je borgen,’
dan gaat ze meteen weg en komt de volgende dag om iets te lenen. Dit verhaal vinden we ook bij de 13e eeuwse Joden: De ‘estrie’ (heks of alp) was in staat van gedaante te veranderen naar haar wil en terug te keren naar haar demonische staat,wanneer ze ’s nachts rondvloog. Wanneer een estrie werd gewond door een mens of door hem werd gezien, dan moest ze sterven, tenzij ze wat van zijn brood kon verkrijgen en consumeren. Een man, die aangevallen was door een estrie in de gedaante van een kat en haar van zich afsloeg, werd de volgende dag door de heks benaderd en gevraagd om wat brood en zout. Toen hij argeloos aan haar verzoek wilde voldoen, kwam een oude man tussen beiden en berispte hem scherp voor zijn gulheid. ‘Als je het haar mogelijk maakt in leven te blijven, zal ze alleen maar andere mensen schaden.’
Als men in het gat in de muur, waardoor de heksen naar binnen komen, een stokje van de vogelbesboom stopt, het gat vernagelt en het hout verbrandt, dan moet de heks langskomen en om een stukje brood of een glas melk vragen, omdat ze door de ceremonie ziek wordt en op geen andere manier kan worden genezen.

Mannhardt merkt op, dat de eendagsvlieg op Runoe ‘trullfjälda (heksenvlinder)’ heet en een vrijwel hetzelfde insect ‘alpa (alp)’. In Betzingen bij Tübingen sliep een dienstmaagd zo vast, dat ze door al het ‘Rütteln und Schütteln’ niet te wekken is. Na een tijdje komt een kever aanvliegen, kruipt in de mond van de slapende en ze ontwaakt. Ze is een ‘Màre’. Mannhardt vervolgt met: Goud makende kobolds verschijnen in de gedaante van een kever of een hommel. De verwantschap van de kevers met de elven en maren blijkt verder ook uit de meervoudig voorkomende sage, dat kevers betoverde prinsen, dat is elven zijn, zoals de witte betoverde vrouwen gelijk staan aan elvinnen.

Door Mannhardt wordt op het roodkeeltje (Zwitsers Rötele = rubecula) en het roodstaartje gewezen, die met bijgeloof omgeven zijn. In de omgeving van Ansbach wordt gezegd, dat waar een roodkeeltje nest, de bliksem inslaat, terwijl in Beieren en Zwitserland een huis dan juist is beschermd tegen de bliksem. Als men een roodkeeltje plaagt (bijvoorbeeld door zijn nest weg te halen), dan geven de koeien rode melk (of de bliksem slaat in). Wie een roodstaartje doodt, bij die sterft het liefste huisdier. Bij de Esten gelooft men, dat als een roodkeeltje onder het lijf van een koe doorvliegt, de melk rood wordt. Gaat de vogel op een melk vat zitten, dan is de melk behekst. De eiland Zweden op Worms menen, dat als een roodstaartje (‘rêstêrt’), die zich graag in elzenbossen ophoudt, onder een koe doorvliegt, deze rode melk krijgt. Deze roodstaartjes, die de melk in bloed veranderen, zijn vaak heksen, die de gedaante van deze vogel hebben aangenomen.

In de Ierse county Leitrim ‘it is generally asserted’, dat als de ‘washings’ (waswater) van de karn worden geworpen in een stroom, die uitloopt in een ‘lough’ (poel, meer), en de ‘newts’ (watersalamanders), die ‘man keepers’ worden genoemd, ervan proeven, dan zullen ze voortaan de boter nemen uit het huis.
In Braunschweig meent men, dat heksen in de gedaante van hermelijnen de melk (‘und den Kühen den Nutzen’) roven en dat men om het boteren te bevorderen de uier met hermelijnen pels moet wrijven: zgn. sympathie tover; de Romeinen hingen de koeien tegen de beet van de spitsmuis en de daaruit ontstane gezwellen een dode spitsmuis om.
In Ierland doodden de vrouwen volgens een bericht uit de 16e eeuw op 1 – 5 (meidag) mei alle hazen op hun gebied, omdat ze deze voor melk rovende heksen aanzagen. Reeds Gerald van Wales bericht als een oud bijgeloof: ‘Vetulas quasdam tam in Gwallia quam in Hibernia et in Scotia se in leporinam transmutare fornam, ut adulterina sub specie ubare sugendo, lac alienum occultius surripiant, vetus quidem et adhuc recens frequensque querela est (Oude vrouwen, die zowel in Wales als in Ierland en Schotland zich transformeren in de gedaante van een haas, (…) aan de uiers zuigende, de melk van anderen op occulte wijze wegnemen, (…).’ De Noordse heksen maken melkhazen: in de stille week (week voor Pasen) snijden ze uit gebrande boomstompen hazen; deze melken ze of ze brengen hen melk.

De Engelse naam ‘butterfly’ (Anglo-Saxon buttorfleóge) is verbonden met de heks als ‘boterdief’, in het Duits ‘Buttervogel’, MNl. ‘boterschitte’ (= schijt), ‘botervliege’, vergelijk het Duitse ‘Molkendieb’ is koolwitje (Molken = hui, wei), dat we in verband kunnen brengen met Middelnederlands ‘molkentover’: het beheksen van koeien, het onttrekken van melk aan koeien door middel van v. toverkunsten, en vrouwen, die dat doen, heten ‘molkentoversche’ of ‘-treckerse’. In het Middelnederduits heeft molckentover de betekenis van ‘behekser van melkproducten’, maar is ook de naam van een behaarde bruine rups of een nachtvlinder en in het Winterswijkse dialect is ‘molkenteumer’ nog steeds een grijsgrauwe nachtvlinder. Ook het Duitse ‘Schmetterling’ houdt verband met room (= ‘Schmetten’), vergelijk Nederduits ‘smantlecker’ van ‘Schmant’ = smout = (boter)vet. Ook komen voor ‘Milchdieb’ (in Franken, ook ‘Milchtrud’) en ‘Milchzauberin’.

Sloet noemt het Nederlandse ‘Boterkapel’ (vóór 1762 naar Snellen van Vollenhoven), uit Mecklenburg: ‘Botterlicker’ (en ‘Ketelbeuter, -bödde, Kätelblätel’) en elders in Duitsland ‘Buttervögelken, Butterfliege, Milchmahler’ (in Augsburg) en ‘Butterhexe’; in Slezië ‘Molkenteller, Molkenstehler’, in Pruisen ‘Molkentöfer, Molkenscheider’, in Grimms Wb. ‘Butterhex’ en ‘Butterschütz’, NDD ‘Bottervogel, Botterflieg’.

Volgens Bulgaarse gegevens smeert de heks zichzelf met het bloed van een kuiken uit het ei van een zwarte kip [dit is het offer aan de duivel]; vanaf deze tijd gaat haar ziel, uit haar lichaam vliegend, regelmatig erop uit in de gedaante van een vlinder om boze tover te verspreiden (cast evil spells) [vgl. Murawa]. Pócs maakt ook melding van het Zuid Slavische geloof in de ‘Mora’ [vgl. Mahr, maar], die in de nacht verschijnt in de gedaante van een vlinder of een kip, de huizen binnendringt en daar ‘drukt’. Deze activiteit verricht haar ‘ziel’, terwijl haar lichaam slapend of in trance ligt, terwijl de ‘ziel’ in de gedaante van een wesp, vlieg of vlinder door sleutelgaten dringt en dan transformeert tot een kip of kalkoen. Bij een proces in 1683 in Regécvár zei een getuige [waarschijnlijk een kind!]: ‘Mijn moeder “took wing and left”.’

Het stelen van melk door toverij is een oud geloof: reeds Burchard van Worms veroordeelde in de 11e eeuw vrouwen, die geloofden dit te kunnen. In de literatuur wordt dit voorgesteld als het steken van een mes in de muur en dan het mes melken. In de juridische praktijk zijn deze verhalen echter zeldzaam. In een gedicht uit de 13e eeuw is reeds sprake van ‘ungetrüwe molkenstellen’. Een biechtspiegel van het einde van de 14e eeuw spreekt naar aanleiding van de doop: ‘Weder das sacrament sunden die ketzer (…) als peleweis und mulkenstelerynnen (tegen het sacrament zondigen de ketters (…) als beeld witten en melk steelsters)’.
Hans Vintler spreekt in zijn ‘Pluemen der Tugent’ van boter stelende heksen:
Und etlich stelen auß den Kübeln
Das schmaltz, die weyl mans ruert
(en sommigen stelen uit de kuipen de boter, terwijl men die roert).
De Luzerner kroniekschrijver Johann Fründ schrijft over de heksenvervolging in Wallis in 1428: ‘Auch waren ettliche under inen, die dien lüten ir milch namen und der ir vieh nit milch habent, oder aber ir milch nit ze nutz kam (ook waren sommigen onder hen, die van de mensen hun melk namen zodat hun vee geen melk heeft of ook hun melk niet tot nut kwam [= niet wilde boteren]).’

Van Catherine de Chynal, in 1449 aangeklaagd in het Aostadal, gaf een der getuigen, Françoise Déda, aan elf jaar terug middels een tovenaar te hebben ontdekt, dat de aangeklaagde ervoor verantwoordelijk was, dat een van haar koeien geen melk meer gaf. Ze had op drie achtereenvolgende dagen meermaals met een eiken twijg op de vaten geslagen, waarin ze gewoon was de verse melk te bewaren. Door het gelijktijdig opzeggen van een toverspreuk meende ze te kunnen bewerken, dat haar koe weer genas, doordat ze met haar slagen op de melkvaten de persoon trof, die haar koe behekst had. De betreffende spreuk formuleert deze gedachte: ‘Je no bato pas nyun de mes veysses mes je bato estries et eystriones et ses quy mal me font (Ik sla niet een van mijn vaten, maar ik sla heksen en heksenmeesters en hen die me kwaad doen).’ Ze had succes ermee, want haar koe gaf inderdaad weer melk en acht dagen later zag ze Catherine de Chynal ziek voor haar huis zitten.
In een biechtboek uit het midden van de 15e eeuw wordt (korter dan Burchard) gevraagd: ‘Item, si per sortilegia attemptavit furari lac pecorum proximi sui (of hij/zij door toverij geprobeerd heeft de melk van het vee in zijn/haar omgeving te stelen).’ Ook de preken in de Middeleeuwen donderen tegen de heksenkunsten, zoals een traktaat in een Freiburger handschrift: ‘Credunt vaccis lac suis subtrahi et huius modi (zij geloven de koe haar melk te onttrekken en dergelijke).’ In de heksenprocessen bloeit het geloof aan de melkheksen en in ieder protocol keren vrijwel dezelfde stereotype aanklachten, vragen en bekentenissen terug, zoals in een heksenproces in Konstanz in 1458:(…) er künde den kügen die milch nemen (hij kon van de koeien de melk nemen).’ In de ‘Layenspiegel’ van Ulrich Tengler, een aanwijzing voor de procesvoering, wordt in het hoofdstuk ‘forma citation wider unholden’ [= heksen] gezegd: ‘Item warumb ir vich mer milch weder ir nachpeürin, der sy abhold, oder mer vichs haben weder sy, und warumb man ir viend worden sey (waarom haar vee meer melk dan haar buurvrouw, die zij afhaalt, of meer vee hebben dan zij, en waarom men haar vijand is geworden).’

Tijdens het heksenproces in Les Verriéres in 1492 tegen Perrenet Giroul (in naam van de graaf van Neuchâtel) werd gezegd van Perre Vyon, die af en toe als handlanger van Perrenet wordt genoemd, dat hij de melk van de koeien van zijn buren moet hebben gestolen, aangezien hij meer boter en kaas als zij maakte, zonder zelf de dieren daarvoor te hebben.
Tijdens het heksenproces te Kriens rond 1500 was er sprake van, dat Thomas Bophart problemen met zijn melk had: er was geen boter van te maken en vermoed werd dat heksen er de hand in hadden. Bophart zelf getuigde eens in een kersenboom te zijn geklommen, waarop de aangeklaagde Oberhuserin, aan wie de boom kennelijk toebehoorde, was gekomen en hem verbood van de kersen te eten. Niet lang daarna had hij de genoemde problemen gekregen met zijn melk en had de hulp ingeroepen van Rütiweger, een ‘specialist’ op dit gebied. Met droog hout, gewijde kaarsen en palmkatjes werd een vuur gemaakt en daarop de die ochtend gemolken melk gekookt. Ondertussen werd een bezweringsformule uitgesproken, die ervoor moest zorgen, dat degene, die de opgetreden schade had veroorzaakt, des te meer pijnen leed naarmate de melk meer inkookte. De bezwering werd beëindigd door in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest een brandende spaan in de melk te steken. De volgende dag zou Bophart vernomen hebben, dat de Oberhuserin sinds het uitvoeren van het ritueel aan sterke pijnen leed.
Ditzelfde is te zien in een proces in Innsbruck, waarin een getuige verklaarde, ‘das sy den milchkübel yber das für henken solt und solt den slahen in des tüfels nemen, so müst die person kommen (dat zij de melkemmer boven het vuur moet hangen en hem moet slaan in de naam van de duivel, dan moet de persoon [= heks] komen).’
In 1522 in het Land van Aalst werd Pieter Rottyn, bijgenaamd Schietcatte, geraadpleegd door een boer bij wie ‘t Zuuvel langhen tyd achter bleven was’ (= de boter niet wilde komen). Hij vermoedde, dat toverij in het spel was en heeft daarop ‘userende van zynder ongheoorloofde scientien [gebruikmakend van zijn verboden kennis], de coeyestallen ende melcspenden doen rumen ende schoone maken, ende aldaer zyne serimonien gheusert, ende ghenomen brievelkins daer inne hy den pater nostre avrecht [averechts = verkeerd, omgekeerd, in spiegelbeeld] ghescreven zoude hebben, ende dien gheleyt onder de zulle [drempel] van der deure ende boven der poye [‘pui’; voor een huis aangebrachte verhoging of stoep; hier meer de muur boven de deur] van der zelver deure van den stalle ende spende [voorraadkamer], ende dat hij mids dien hadde ghedaen wedercommen tzuvel als te vooren.’
In 1586 wordt Claire van der Brugghen, een arme weduwe uit St.-Omaars, door de raad van Vlaanderen te Gent veroordeeld tot een half uur aan de schandpaal. Ze had te Sinaai-Waas beloofd tegen betaling de melk van ene Quinten Berchman te onttoveren. Daartoe had ze gebruik gemaakt van ‘diverssche onbehoorlicke middelen, als van twee boucxkens, een half vel beschreven papier, ende een parcemynken ’t welck zoude wesen abortif [perkament, dat van het vel van een geaborteerd kalfje zou zijn] gheschreven (…) met ’t bloet van ’t lammeken Christi [een met pasen geboren lam?].’
Jan Ghys in Vlaanderen in 1588 belas beesten en onttoverde behekste boter, ‘daertoe ghebruuckende superstitieuse ende onbekende woorden, metsgaders sekere en particuliere specien van maechdewasse ende parchemyne (…) smakende sortilegie’; hij wordt verwezen tot het doen van ‘Amende honorable [eerbare boete]’. In een Middeleeuws handschrift wordt een recept gegeven, getiteld: ‘Item die siin melc of siin bier of siin was ghenomen iis of wort, of te scande ghemaect: Die sel nemen enen niiwen aerden pot ende drie stalen naelden ende meel ende water, ende sieden dat te gader, ende die gheen die dat ghedaen heeft sel comen, ende hem sel duncken dat hi verbarnt (wie zijn melk of zijn bier of zijn was genomen is of wordt, of te schande gemaakt [= verdorven]: die zal nemen een nieuwe aarden pot en drie stalen naalden en meel en water en dat tezamen koken, en diegene, die dat gedaan heeft zal komen en hij zal denken, dat hij verbrandt).’

In de ‘Heksenhamer’ wordt dit verteld evenals het verhaal, dat een passant door het stoten van zijn handen in het water goed smakende meiboter tevoorschijn zou hebben gebracht. In de Reutlinger processtukken is het geval te vinden van Eva Maurhaft, die van de koe van Johann Kuefuss de melk zou hebben genomen, doordat ze die met duivelskruid over de rug streek en driemaal zei: ‘(…) es sei dir geholfen, in [des] Teufels Namen.’ Ook van vrouwen kan de melk weggenomen worden, waarvan Maria Helb werd beschuldigd. Dit laatste wordt ook gemeld van Bessie Roy, die in 1590 in Schotland werd beschuldigd van het opdrogen van melk bij vrouwen, evenals bij een proces in 1592 te Jever (Oost Friesland), waar de dochter van de koster te Waddewarden verscheidene vrouwen ervan beschuldigde herhaaldelijk ’s nachts in haar slaapkamer te zijn gedrongen. De eerste was op haar gaan liggen en had haar vastgehouden. De tweede had haar met een laken de keel dichtgesnoerd. Twee anderen hadden haar ondertussen zo hard ze maar konden aan haar borsten gemolken. Alle vier bekenden pas na zware folteringen: ze hadden de melk in een gouden nap willen doen om daarmee allerlei kwaad te stichten. Zulke melk kon alleen met de hulp van de duivel worden bemachtigd.

Ook om gewone melk te bemachtigen was de hulp van de duivel noodzakelijk. Een Zwitserse heks bekende (in een niet nader aangegeven proces): ‘Item wann sy die lüt umb milch gebetten und geheischen, und man ir die verseit (…) [ze bedelt en wordt geweigerd, hetgeen haar haat oproept] so hab sy in ir selber zum tüffel geredet: “Nun wolan, tüffel, kům und hilf mir umb die Milch,” so keme der tüffel in eins mans gestallt und brächt so die milch.’
Praetorius wist daarover mee te praten: ‘So tragen sie den Namen Milchdiebe auch von ihre Werke, weil sie durch Hülffe des Teufels, andern Leuten ihre Kühe ausmelken, Rahm und Butter stehlen und das so wunderbarlich, daß sie auch oft nur daheime einen Plock, den sie in die Wand geschlagen melken, und dennoch derselbe Milch giebet’ (zo dragen ze de naam melkdieven ook naar hun werken, omdat ze door hulp van de duivel andermans koeien leegmelken, room en boter stelen en dat zo wonderbaarlijk, doordat ze ook vaak slechts thuis een plug [pin, houten nagel], die ze in de wand hebben geslagen, melken en hieruit evenwel melk komt).
Volgens de ‘Malleus maleficarum’ (Heksenhamer) stoten de heksen een mes in de muur, nemen tussen de knieën een melkemmer en roepen de duivel, opdat hij hen de melk van de koe verschaft. De duivel melkt zelf de koe en brengt de heks de melk en bedriegt zo de heks (die denkt zelf de melk tevoorschijn te hebben getoverd).

Lees het vervolg ‘Boterheksen (2): de melkdieven’. Een uitgebreide versie voorzien van noten is te vinden in de onderstaande PDF.

PDF:
Boterheksen (1)