Cor Hendriks – Abraham, Lot en de vernietiging van Sodom

In de Legenden van Israël komen we Rafael tegen als de grote geneesheer (rafa = genezen). Hij was het, die Jakob genas, nadat door de engel Michael diens heup ontzet was. Hij was een van de drie engelen, die aan Abraham verschenen. “Zij hadden zich in wolken gekleed en verschenen in menselijke gestalte. Michael, die ter rechterzijde van Gods troon zijn plaats heeft, was wit gekleurd, Gabriël, die aan de linkerkant van God verblijft, was rood getint, Raphael had een groene glans.” Deze drie boden hadden ieder een eigen opdracht. Rafael, de grote geneesheer, kwam om Abrahams besnijdeniswond te helen; Michael kwam Sara de blijde boodschap brengen, Gabriël kwam om Sedom te verwoesten, want hij is de opperste rechter van de wereld (Staal, 110, 78).

Die besnijdenis van Abraham, toen hij 99 jaar oud was, had plaats op wat later de Verzoendag zou worden. Op de plaats, waar het bloed vloeide, werd een altaar gebouwd. Op de derde dag na zijn besnijdenis werd Abraham door hevige pijnen gekweld. God wilde hem op de proef stellen en doorboorde de hel, zodat daaruit een ondraaglijke hitte opsteeg, die de wereld vervulde. Ook liet God de zon uit haar omhulsel treden en zij blakerde de aarde hevig. Dit alles liet God zo geschieden, opdat door de hitte geen enkele wandelaar zich op de weg zou wagen en Abraham dus die dag niemand gastvrijheid zou kunnen verlenen. Maar Abraham zond zijn dienaar Eliëzer uit om eventuele gasten op te wachten. Er kwam echter niemand, zo berichtte Eliëzer, maar dat geloofde Abraham niet en hij stond, pijnlijk en zwak, op en ging voor de deur van zijn tent zitten wachten. Toen besloot God met zijn legerschaar Abraham te gaan bezoeken. God ging voor zijn engelen uit en verscheen aan Abraham, die tegen God zei: “Voordat ik besneden was, kwamen iedere dag wandelaars en gasten zich in mijn woning verkwikken. Maar nu schijnt niemand van mijn weldaden te willen genieten.” Waarop God zei: “Voordat gij besneden waart, kwamen mensen bij u; nu echter kom ik met mijn engelen zelf uw gastvrijheid zoeken.” Abraham opende nu zijn ogen en zag drie mannen voor zich staan. Het waren de drie engelen Michael, Gabriël en Rafael (Staal, 77f).

Ook BOON kent dit verhaal over Abrahams herberg der gastvrijheid, die als middel der zending verbonden zou zijn met Gen. 21:33. T.a.v. Gen. 18:2 merkt hij op, dat deze drie engelen drie opdrachten hadden: Michael kreeg de boodschap mee om aan Sara kond te doen, dat zij een zoon zou baren; Gabriël werd uit den hoge gezonden om Sodom ondersteboven te keren, terwijl Rafael Abraham moest genezen van de gevolgen van diens besnijdenis, maar volgens een andere overlevering was zijn opdracht Lot in veiligheid te brengen. Nadat Michael zijn woorden gesproken had, was hij naar den hoge teruggekeerd, terwijl Gabriël en Rafael naar Sodom gingen: “En de twee engelen kwamen in de avond te Sodom” (Gen. 19:1). De volgende morgen bij het krieken van de dag werken zij Lot met vrouw en beide dochters de stad uit (Gen. 19:15f). Een van de twee engelen blijft achter, als voltrekker van het gericht over Sodom: Gabriël. “Toen zei hij (Gabriël) tot hem (Lot): Haast u, vlucht daarheen, want ik zal niets kunnen doen alvorens gij daar bent aangekomen.” (Gen. 19:21) Rafael is de engel, die Lot en zijn dochters veilig en wel in Zoar doet aankomen (Boon 36f).

De drie engelen voor Abraham doen denken aan de drie goden bij de vrouw van de Brahmaan. Het waren Soma (wit), Agni (rood) en de Gandharva Vishvāvasu. Deze laatste nu, wiens naam “weldoend aan allen” betekent, wordt ook de “goddelijke jongeling” genoemd.

Het verhaal van Lot was, dat de mannen van Sodom zijn huis omsingelden en eisten, dat de mannen, die die nacht bij hem gekomen waren, door hem naar buiten werden gebracht, opdat zij met hen gemeenschap konden hebben. Lot ging toen naar buiten en bood zijn eigen dochters aan, die nog maagd waren, maar daar hadden ze geen trek in en ze wilden hem kwaad doen. Maar de engelen trokken Lot naar binnen en sloten de deur. En de lieden, die bij de ingang van het huis waren, sloegen zij met blindheid, van klein tot groot, zodat zij vergeefs zich moeite gaven om de ingang te vinden (Gen. 19:4-11).

Abraham and Lot in the Bible (foto Biblical Archaeology Society)

Abraham and Lot in the Bible (foto Biblical Archaeology Society)

Dit verhaal over de mannen van Sodom, die de engelen begeerden, heeft voor altijd de naam van deze stad verbonden aan homoseksuele liefdeshandelingen (sodomie, gesodemieter, sodemieter op). Dit zou een gewoonte aldaar geweest zijn, want we lezen in Gen. 13:13: “De mannen van Sodom nu waren zeer slecht en zondig tegenover de HERE.” Kortom, ze waren afgodendienaren, die de homoseksuele hiërogamie als uitgangspunt hadden. We lezen verder over Sodom, dat – voordat de HERE Sodom en Gomorra verwoestte – de streek tot Soar toe was als de hof des HEREN, als het land Egypte (d.w.z. rijk aan water; 13:10). Dit gebied wordt “De Vlakte” (NRSV 1, 11; NBG: Streek; Josephus, Joodse Oorlog, 271: Grote Vlakte) genoemd, zoals in 13:12, waar gesproken wordt over “de steden van de Vlakte”. Deze naam komt terug in 19:24-29:

Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van de HERE, uit de hemel; en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek (Vlakte), met al de inwoners der steden en het gewas van de aardbodem. Maar zijn vrouw, die achter hem liep, zag om, en werd een zoutpilaar. Toen Abraham zich vroeg in de morgen begaf naar de plaats, waar hij voor de HERE gestaan had en uitzag in de richting van Sodom en Gomorra en het gehele land van de Streek, zag hij, en zie, de rook van de aarde steeg op als de rook van een smeltoven. Toen God de steden der Streek verwoestte, gedacht God Abraham en Hij leidde Lot uit het midden der Omkering, toen Hij de steden, waarin Lot gewoond had, omkeerde.

In Mozes’ afscheidsrede zegt deze, dat in de toekomst mensen het land Israël zullen bezoeken en zien, dat de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid wordt en niets laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals toen Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm ondersteboven gekeerd werden, die de HERE in zijn toorn en grimmigheid ondersteboven gekeerd heeft. (Deut. 29:23) Voor de rest sprak dit gebeuren vooral tot de verbeelding van de schrijvers van het NT:

Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn in de Dag des Oordeels dan voor die stad (Matt. 10:15). Tot het dodenrijk zult gij neerdalen; want indien in Sodom de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, het zou zijn gebleven tot de dag van heden. Maar Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn in de Dag des Oordeels dan voor u.” (Matt. 11:23f) “Ik zeg u, dat het voor Sodom in die Dag draaglijker zal zijn dan voor die stad” (Luc. 10:12). “Op dezelfde wijze zal het zijn op de Dag, als het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel uit de hemel en verdelgde hen allen” (Luc. 17:28f).

Verder komen we de twee steden tegen in de 2e brief van Petrus (2:4-8):

Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond te werpen, aan de krochten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren [vgl. Ahi Dahak, tijdelijk gebonden tot definitieve nederlaag] en de wereld van de voortijd [vorige kalpa] niet heeft gespaard, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, met zeven anderen [vgl. Manu + zeven Rishi’s] bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen bracht; en de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand, tot omkering gedoemd en ten voorbeeld gesteld heeft voor hen, die goddeloos zouden leven, maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel dier zedelozen, heeft behouden – want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonend, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het horen en zien van hun tegen de wet ingaande werken – (etc.).”

Tenslotte komen we in de brief van Judas een vergelijkbaar bericht tegen, eveneens gericht tegen de ‘dwaalleraars’:

“(…) en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote Dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden; zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als zij hun hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur” (Judas 6-7).

Judas geeft ook aan, wie deze dwaalleraars zijn:

Het zijn de schandvlekken bij uw liefdemalen, zij, die zonder schroom tezamen feesten om zichzelf te weiden; wolken, die geen water geven, daar zij door winden voortgejaagd worden; bomen, die in de late herfst geen vruchten geven; tweemaal gestorven zijn zij en ontworteld; wilde baren der zee, die hun eigen schande opschuimen; dwaalsterren.(12f) Voor hen is de donkerste duisternis voor eeuwig weggelegd. Ook over hen heeft Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de HERE is gekomen met zijn heilige 10.000-en om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben” (13-15).

Volgens 2 Petrus zijn ze

…bronnen zonder water, nevelen door een windvlaag voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd. Want met holle, hoogdravende klanken verlokken zij door vleselijke begeerten en door ongebondenheid hen, die zich ternauwernood aan diegenen, die in dwaling verkeren, onttrekken. Vrijheid spiegelen ze hen voor, hoewel ze zelf slaven des Verderfs zijn; immers, door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men. (2:17-19) Hen is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of een gewassen zeug naar de modderpoel” (2:22).

Dit zijn allebei verwijzingen naar de onderwereld: de zwarte zeug voor Demeter, de “grootmoeder van de duivel” en de hond voor de duivel zelf (de grote cynicus => godloochenaar), terwijl het Verderf staat voor Nirrti: de Vernietiging.

Uiteraard waren die Sodomieten niet altijd slecht geweest. Per slot was Lot bij hen gaan wonen (13:12). Een beetje voorbarig zegt Gen. 13:13, dat ze grote zondaars waren tegen de HEER, want eerst krijgen we nog het verhaal van de oorlog tussen de vier koningen van het Oosten tegen de vijf koningen van het bondgenootschap van de steden van de Vlakte (Sodom, Gomorra[h], Adma[h], Seboïm [Zeboiim] en Bela [= Soar]). Deze laatsten werden verslagen (zij vielen deels in de asfaltputten in het dal Siddim = de huidige Zoutzee = Dode Zee) en hun bezittingen werden door de vier koningen meegenomen, evenals Lot, Abrams neef, die te Sodom woonde. Toen Abram hoorde, dat zijn broeder [= neef] als gevangene was weggevoerd, ging hij met 318 man (Jos. 312 man + drie vrienden) de koningen achterna en achtervolgde hen tot Dan, en daarna tot Chorba [Hobah], ten noorden van Damascus. Hij versloeg hen en bracht al de have terug en ook zijn broeder Lot en diens have, evenals de vrouwen en het volk. Toen ging de koning van Sodom uit hem tegemoet (…) naar het dal Sawe [Shaveh], d.i. het koningsdal, (…) en hij zei tegen Abram: “Geef mij de mensen en behoud de have voor u.” Maar Abram zei: “(…) niets van het uwe zal ik nemen, opdat gij niet kunt zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt!” (Gen. 14)

Josephus begint zijn verhaal over de ondergang van Sodom dan ook met: Rond deze tijd (toen Abram 99 was) werden de Sodomieten door hun rijkdom trots, gewelddadig en religieloos; ze gedachten de weldaden van God niet meer, beoefenden geen gastvriendschap en misbruikten de vertrouwelijke omgang (d.w.z. tussen leraar en leerling?). Hierover was God vertoornd en besloot niet alleen hun stad te verwoesten, maar ook hun land, zodat het geen planten en vruchten ooit zou voortbrengen [1:11:1].

Dan volgt eerst het bezoek der drie engelen, waarvan één gezonden was om Abram de zoon te verkondigen, de beide anderen om de Sodomieten uit te roeien. Na Abrams vergeefse pleidooi gaan de twee naar Sodom, waar Lot hen in huis opneemt. Maar toen de Sodomieten zagen, dat zulke schone jongelingen [vgl. Gandharva’s] bij Lot verbleven, wilden zij die meteen schenden en verkrachten, waarop Lot vergeefs zijn dochter aanbood. Toen sloeg God de Sodomieten met blindheid, zodat ze de ingang van het huis niet konden vinden. Lot ging er met vrouw en twee dochters vandoor, met achterlating van de smalende verloofden. Toen wierp God vuur in de stad en verbrandde haar met haar inwoners, ook het omliggende land vernietigde Hij door vuur, zoals hij dat in de ‘Geschiedenis der Joodse Oorlog’ al vertelde [1:11:1-4]. Daar zegt hij alleen, dat vanwege de zondigheid der inwoners de stad verbrand werd door bliksem en dat de sporen van het Hemelvuur evenals de omtrekken der vijf steden nog steeds te zien zijn, waarna hij op de “roos van Jericho”, de Dode-Zee-appel wijst. (±4:480, p. 273) [zie https://dier-en-natuur.infonu.nl/bloemen-en-planten/86826-de-roos-van-jericho-opstandingsplanten.html].

De echte roos van Jericho (foto wikimedia Commons)

De echte roos van Jericho (foto Wikimedia Commons)

In de legenden vinden we een aantal voorbeelden van de zondigheid van Sodom. Zo was daar ter plaatse een logement, waarin twee bedden stonden, voor vreemdelingen bedoeld, één lang en één kort. Het lange bed was voor korte reizigers, die er net zo lang op werden uitgerekt tot ze stierven, terwijl het korte bed voor lange mensen was, van wie men een deel van de benen afhakte. (Staal, 87) Dit verhaal is uit de Eliëzer-kring van verhalen en we kennen het uiteraard uit de Theseus-kring als het Procrustes-bed (Procruster = uitrekker). We lezen erover bij GRAVES, 96.k:

Toen hij de Attische Corydallus bereikte, doodde Theseus Sinis’ vader Polypemon, bijgenaamd Procrustes, die langs de weg leefde en twee bedden had in zijn huis, het ene klein, het andere groot. Nachtlogies aan reizigers aanbiedend, legde hij korte mensen op het lange bed en rekte hen uit tot ze pasten; maar lange mensen legde hij op het kleine bed, zoveel van hun benen afzagend als uit het bed stak. Maar sommigen zeggen, dat hij slechts één bed gebruikte, dat zich aanpaste aan de maat der logés.

Volgens Vollmer betekent Procrustes “folteraar”. Polypēmōn (veel leed berokkenend) was een zoon van Poseidon, die zijn bijnaam van zijn barbaars omgaan met vreemden verkreeg. Hij legde een ieder, die in zijn handen viel, in een bed, dat hem niet paste: was het te lang, dan hing hij de ongelukkige aambeelden aan de voeten om hem uit te rekken; was het te kort, dan hieuw hij zoveel van de benen af, tot het wel paste (WdM 390).

Aangezien die aambeelden alleen werken, wanneer het bed rechtop staat, krijgen we dezelfde situatie als Hera, door Zeus opgehangen tussen hemel en aarde met aambeelden aan haar voeten, om haar te straffen voor haar wangedrag tegenover Herakles, Theseus’ tijdgenoot.

Eliëzer kwam op een keer te Sodom en kreeg een der bedden aangeboden, maar aangezien hij de gruwelijke gewoonte kende, zei hij: “Sinds de dood van mijn moeder heb ik de gelofte gedaan niet meer in een bed, maar op de aardbodem te slapen.” (Staal, 87) Dat Eliëzer meer is, dan zomaar een dienaar van Abram, kunnen we opmaken uit Gen. 15:2-3, waar Abram tegen God klaagt over zijn kinderloosheid en dat de erfgenaam van zijn huis Eliëzer van Damascus is, een slaaf, geboren in zijn huis. Kortom, Eliëzer is Abrams zoon bij een (Damasceense?) slavin.

In een ander verhaal is Eliëzer in opdracht van Sara in Sodom en ziet hoe iemand van zijn kleren wordt beroofd. Hij berispt de dader, die kwaad vraagt, waar hij zich mee bemoeit, en hem dan met een steen op het hoofd slaat, zodat het bloed eruit loopt. Nu roept hij Eliëzer toe: “Zie, ik heb u van uw ongezonde bloed bevrijd; naar het gebruik der stad komt mij hiervoor een loon van twee zilverlingen toe.” “Wat?” roept Eliëzer, “gij slaat mij een wond en daarvoor zal ik u nog geld betalen?” Maar de Sodomiet daagt Eliëzer voor de rechter en deze stelt de booswicht in het gelijk. Dan grijpt Eliëzer een steen, slaat de rechter een gat in zijn hoofd, zodat het bloed eruit loopt en roept: “Als dat hier de wet is, heer rechter, dan bent ge mij nu twee zilverlingen schuldig; maar betaal die maar aan uw stadsgenoot, aan wie ik die volgens u schuldig ben.” En ijlings maakt hij zich uit de voeten (Staal, 90).

Ook de legenden geven aan, dat door hun rijkdommen de Sodomieten God vergaten en bouwden op hun schatten. Niet alleen lieten ze de vreemdeling verhongeren, de takken der bomen kapten ze af, opdat de vogels des hemels er hun nest niet konden bouwen. Slecht verging het ook de dochter van de koning van Sodom. Zij was geboren na de wondere redding van de stad door Abraham, vanwaar ze Pilpatith (van palet: redden) heette. Ze was aan een van de aanzienlijken van Sodom tot vrouw gegeven. Ze overtrad echter het verbod op eten geven aan armen, werd voor de rechter gesleurd en vervolgens op een brandstapel gezet. De stad Adma was niet minder erg, want een maagd aldaar, die een vermoeide reiziger van water en brood voorzag, werd voor de rechter gesleept en daarna met honing bestreken naar een bijenkorf gebracht, alwaar ze door de bijen gestoken helemaal opzwol en onder hevige pijnen de geest gaf (Staal, 91).

Er zit wel systeem in het gedrag van de Sodomieten: Een man komt bij de brug en moet vier zilverstukken tol betalen. Dan gaat hij door het water en men eist acht zilverstukken van hem. Wanneer hij weigert, wordt hij tot bloedens toe geslagen. Dan gaat hij naar de rechter, die beslist, dat hij acht zilverlingen moet betalen voor het gebruik van de stadsrivier en bovendien geld moet geven voor de aderlating (Staal, 92).

De goddeloosheid van Sedom was zo ontzettend, dat de stad verwoest moest worden. God liet zwavel en vuur over Sedom regenen; het water der rivieren werd tot pek en de aarde tot zwavel. De vijf steden van Sedom lagen op een rots; een engel Gods strekte de hand uit en wierp ze omver (Staal, 93).

Dat de vrouw van Lot in een zoutpilaar veranderde, kwam omdat ze naar haar buurvrouwen was gegaan en gezegd had: “Geef mij zout, want gasten hebben in mijn huis intrek genomen,” waarmee ze aan de bewoners van Sedom bekend wilde maken, dat haar man de wet van Sedom overtrad en vreemdelingen herbergde. Josephus beweert de zoutpilaar gezien te hebben (1:11:4). Volgens Vollmer heet de vrouw van Lot Adith, wat doet denken aan Ad (achterkleinzoon van Sem), wiens stam de Adieten [vgl. Adma], van reusachtige sterkte en grootte [d.w.z. reuzen], werd verwoest door een Zwarte wolk, die ze verkozen boven de Rode en Witte wolken, die God had gezonden. Deze vernietiging door water was voorafgegaan door een drie jarige droogte en hongersnood (Staal, 93; WdM 9; zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-1/). Ook doet de naam denken aan Aditi en haar Aditya’s. In het boek Wijsheid lezen we een verwijzing naar haar:

Wijsheid redde een rechtvaardige,
Toen de goddelozen ten onder gingen,
Hij ontsnapte aan het vuur,
Dat neerdaalde op de vijf steden [of Pentapolis].
Bewijs van hun slechtheid is er nog steeds:
Een voortdurend rokende woestenij,
Planten, die fruit dragen, dat niet rijp wordt,
En een pilaar van zout,
Die staat als een monument voor de ongelovige ziel.
Want omdat zij aan Wijsheid voorbijgingen,
Werden zij niet alleen verhinderd het goede te herkennen,
Maar ook lieten ze de mensheid een herinnering aan hun dwaasheid,
Zodat hun dwalingen nooit onopgemerkt kunnen blijven” (10:6-8) (NRSV II, 50).

This salt pillar on Mount Sodom is nicknamed Lot’s Wife (foto earthmagazine)

This salt pillar on Mount Sodom is nicknamed Lot’s Wife (foto earthmagazine)

In Wijsheid vinden we ook, wat deze dwalers vereerden (dit is niet correct: dit zijn de Israëlieten in de woestijn, o.l.v. Mozes!):

In ruil voor hun dwaze en slechte gedachten,
Die hen ertoe misleiden,
Om ongerijmde serpenten en waardeloze dieren te aanbidden,
Zond Gij hen een menigte ongerijmde schepsels om hen te straffen,
Opdat ze mogen leren, dat men gestraft wordt,
Door juist datgene, waardoor men zondigt,
Want Uw almachtige hand,
Die de wereld schiep uit vormeloze massa,
Ontbrak het niet aan middelen
Om hen een menigte beren of dappere leeuwen te zenden,
Of nieuw geschapen onbekende beesten vol woede,
Of zulke, die een vurige adem uitademen,
Of een dikke rookwalm uitbraken,
Of vreselijke vonken uit hun ogen doen flitsen;
Niet alleen kon de schade, die zij deden, volkeren verwoesten,
Maar alleen al hen zien kon van angst doden.” (11:15-19)

De verwijzing naar Lot in het boek Wijsheid wordt voorafgegaan door een verwijzing naar Abraham (10:5):

Wijsheid ook, toen de volkeren in doortrapt verbond in verwarring waren gebracht,
Herkende de rechtvaardige en behoedde hem vlekkeloos voor God,
En hield hem sterk bij het zien van zijn medelijden voor zijn kind.”

Het eerste deel refereert aan Abrams gevecht tegen de vier koningen uit het Oosten, het laatste aan het bekende Izaak-offer. Naast dit offer is er ook een ander offer, dat plaats had vlak na de overwinning op de vier koningen en de ontmoeting met Melchisedek, de koning van Salem en priester van God, de Allerhoogste [Melchi à Melchior: één van de drie wijzen/koningen; melek: koning; malach: engel].

Eerst doet Abram zijn beklag over zijn gebrek aan nazaat, waarop God hem de sterren laat tellen (als zijn nageslacht). Dan zegt God: “Ik ben de HERE (Jahweh), die u uit Ur der Chaldeeën heb geleid om u dit land in bezit te geven.” Abram vraagt, waaraan hij dit kan weten, waarop God zegt: “Haal mij een drie jarige vaars, een drie jarige geit, een drie jarige ram, een tortelduif en een jonge duif.” Abram haalde dit alles, deelde ze middendoor en legde de stukken tegenover elkaar, maar het gevogelte deelde hij niet. Toen de roofvogels op de dode dieren neerstreken, joeg Abram die weg. Toen de zon op het punt stond onder te gaan [Sandhya], viel een diepe slaap op Abram. En zie, hem overviel een angstwekkende, dikke duisternis [Pralaya/Caligo] (…) Toen de zon was ondergegaan en er een dikke duisternis was, zie een rokende oven met een vurige fakkel, welke tussen die stukken doorging. Te dien dage sloot God een verbond met Abram… ( Gen. 15:7-18).

De diepe slaap van Abram is de Nacht van Brahmā, voorafgegaan door een schemering (Sandhya). Het Offer is (o.a.) dat van Daksha; de roofvogels zijn de grijp demonen, die het offer willen stelen. De vijf offerdieren zijn de vijf planeten. De angstwekkend diepe duisternis is Pralaya, de echte nacht van Brahmā. De rokende oven met de vurige fakkel is uiteraard de komeet en zijn effect op de aarde (de dikke duisternis is het gevolg van vulkaanuitbarstingen). Het Verbond van God met Abram is het begin van de kalpa, zoals het verbond met Noach, Mozes, etc. In de Legenden van Israël wordt een “uitleg” van de offerdieren gegeven: De koe, die alles in zijn nabijheid vertrapt, is het rijk Edom (Rome), dat de ganse wereld aan zich zal onderwerpen. De bok stelt het Griekse Rijk van Alexander de Grote voor, waarvan Daniël zei: “De Geitenbok was zeer groot.” De ram is het rijk van de Meden en de Perzen; de os (?) het rijk der Ismaëlieten. De duif echter is Israël, waarover het Hooglied zingt: “Mijn duif is in de spleten der rotsen; één is mijn duif, mijn vrome.” Drie jaar oud moeten de beesten zijn, want drie keer zouden ze het land Israel beheersen: eenmaal ieder afzonderlijk; dan zullen twee van hen een bondgenootschap sluiten; tenslotte zullen zij zich allen verenigen tegen de Zoon van David, de Messias.

Abram bracht de dieren en deelde ze in tweeën; de vogel evenwel sneed hij niet door. Had hij de dieren niet in tweeën gedeeld, dan zou de wereld niet hebben kunnen bestaan. Doordat hij ze deelde, verzwakte hij de kracht der vier rijken. Nu kwam een gespikkelde vogel om ze te verslinden. Dit was de zoon van David, de Verlosser. De avond daalde neder en er verscheen een vuurvlam tussen de stukken. Vier dingen liet God op dat ogenblik Abram zien: de openbaring op Sinaï, de heilige tempel, de wereldrijken en de hel (Staal, 75).

Ook het offer van Izaak brengt ons terug bij Daksha’s offer. We herinneren ons, hoe Dadhīcha zich druk maakte over Mahādeva, een Grote God, die Daksha onbekend was, en hoe Umā-Devi tegen Shiva klaagde over het gebrek aan aandacht voor hem.

Sodom & Gomorrah by American Surrealist Artist Howard David Johnson
Sodom & Gomorrah by American Surrealist Artist Howard David Johnson

Op zekere dag waren de hemelse geesten om Gods troon verzameld en ook Satan was onder hen. En God vroeg Satan, waar hij vandaan kwam. Satan zei: “Ik heb op de aarde rondgewandeld en de mensen beschouwd” (vgl. Job 1:6-8). Dan vraagt God naar zijn knecht Abraham en Satan zegt, dat hij niet beter is dan de anderen. “Toen hij geen zoon had, bad hij, bouwde altaren en offerde. Maar nu gij hem een zoon hebt geschonken, denkt hij niet meer aan u. Bij het grote feestmaal, dat hij in zijn vreugde wegens zijn zoon heeft aangericht, heeft hij menig dier voor de gasten geslacht; heeft hij u ook één enkel geofferd? Bouwt hij u nog altaren?

Maar God zegt, dat Abraham zelfs zijn zoon voor hem zou offeren, waarop Satan hem vraagt, dat Abraham te bevelen.

Abraham voldoet meteen aan Gods bevel en zegt tegen Sara, dat hij Izaak naar de leerschool van Sem en Eber gaat brengen. Met moeite weten ze zich van haar los te maken en gaan op weg met twee knechten. Onderweg worden ze lastig gevallen door Satan, die zich eerst als een oude man en vervolgens als een aanzienlijke jongeling voordoet om Abraham af te leiden. Wanneer echter deze pogingen falen, verandert hij van tactiek. Hij wordt een rivier, die hen de weg verspert. Het water lijkt ondiep en ze menen het wel te kunnen doorwaden. Maar tijdens de oversteek zakken ze steeds dieper weg, tot ze tot hun hals in het water staan. Maar Abraham begrijpt, dat dit Satans werk is en vervloekt hem, waarop Satan verdwijnt en de weg droog wordt.

Op de derde dag (22:2) hief Abraham zijn ogen op en hij zag op een hoogte een vuurzuil, die tot de hemel reikte. Ook Izaak zag de vuurzuil, waardoor Abraham wist, dat het de berg was, waarop Izaak geofferd moest worden. De twee begeleiders zagen niets bijzonders, waardoor Abraham wist, dat hij hen moest achterlaten (Staal, 80-84).

We zien, dat bij het offer er tenslotte nog maar drie over zijn: Abraham, Izaak en de Vuurzuil god: Brahmā – Vishnu – Shiva. We hadden al diverse malen gehoord, dat Vishnu het offer is. Shiva als vuurzuil god zagen we in de strijd om suprematie tussen Vishnu, die als Ever diep in de aarde groef, Brahmā, die als zwaan omhoog vloog, en Shiva, die als vuurzuil in het midden stond. Brahma’s straf was, dat hij alle verering verloor, d.w.z. niet meer als god gezien werd, zoals bij Abraham het geval is. Als verdere straf werd hij in de afgrond der Duisternis gestort. Ook Abraham kwam in Sheol terecht, waar hij door Jezus uit bevrijd werd volgens het Nic.ev.

Bij zijn bespreking van de Tashlich-rite refereert Trachtenberg aan bovenstaand verhaal. Deze rite, die op de 1e dag van Ros Hashanah wordt beoefend, ontleent zijn naam aan de woorden van Micha 7:19: “Gij zult al hun zonden werpen (tashlich) in de diepten der zee.” en is een ceremonie, gebaseerd op het geloof in het bestaan van geesten in waterlichamen, dat teruggaat tot in de verre oudheid. De commentator Maharil (-1425) spreekt over mensen die brood gooien naar de vissen in een rivier, wat blijkbaar de essentie van de ceremonie is, aangezien in latere tijden Tashlich werd uitgesteld, wanneer de eerste dag van het Nieuwjaar viel op een sabbat, omdat het dragen van brood een schending van de sabbatregels inhoudt. Maharil zag in de rite een symbolische geloofsbevestiging en koppelde het aan een midrash-legende: Toen Abraham op weg was om Izaak naar Gods bevel te offeren, wierp Satan een snel vlietende stroom over zijn pad, maar de aartsvader zette door in vertrouwen, dat God zou antwoorden op zijn bede om hulp. Volgens Maharil (R. Jakob Mölln) ging het vooral om het bezoek aan de rivier en hij was in feite tegen het brood gooien. Anderen suggereren, dat aangezien de grenzeloze Diepte het begin der Schepping zag, het bezoeken van een waterlichaam op Nieuwjaar de meest indrukwekkende herinnering is aan de macht van de Schepper; of dat de mens de rivier moest nastreven, zichzelf voortdurend vernieuwen, zijn dwaalwegen afzweren en als een nieuw mens naar huis gaan; of dat de vis, die de kruimels verslindt, de plicht der mens verbeeldt, die is “als de vissen, gevangen in een kwaad net” (Eccl. 9:12), en hem aanzet tot bekering; of dat de vis, wiens ogen nooit sluiten, de Wachter van Israël symboliseert die nooit sluimert. Echter deze verklaringen vermijden maar al te duidelijk het kernpunt, het broodoffer aan de geesten. Onder invloed van de Kabbalah werd gepoogd de rite te beperken tot het schudden van je kleren bij de rivieroever (om de kelippot los te maken, d.w.z. de aanklevende demonen der zonde) en het reciteren van diverse gebeden en Bijbel citaten, “wier geheime betekenis zeer diep is”. Wat het volk hiervan dacht, kunnen we uit de berispingen der Rabbijnen opmaken tegen “die mannen, met evenveel verstand als een vrouw, die zeggen: ‘Ik ga naar de rivier om mijn zonden af te schudden,’ en de uiteinden van hun kleren beetpakkend, die hevig schudden en zich inbeelden, dat zij op deze wijze de overtredingen van een heel jaar kunnen afwerpen (als een slangenhuid).” Het is echter met deze populaire betekenis, dat de ceremonie tot op heden heeft overleefd (Tracht. 165f. De vis is uiteraard Manu’s vis, dus Noachs vis; het pacificeren is het stillen van de wateren à Leviathan – Rahab – Lillith en de bronnen; de slangehuid à Gilgamesh en de slang uit de bron; Nieuwjaar: een van de vier keerpunten; begin => kalpa-begin. Zie Joodse sprookje 14e eeuw: over brood op het water gooien, als laatste wil van de vader; bezoek aan Leviathan: ATU 670).

Boon, R., Over de goede engelen of De ontmaskering van een pedant ongeloof. Een cultuur-kritische studie, ’s-Gravenhage 1983
Staal, L.D., Verhalen en Legenden van Israël, Zutphen 1925

Meer informatie:
https://www.news24.com/xArchive/Voices/the-story-of-sodom-and-gomorrah-was-not-about-homosexuality-20180719
https://www.huffpost.com/entry/what-was-the-real-sin-of_b_543996?guccounter=1&guce_referrer=aHR0cHM6Ly93d3cuZ29vZ2xlLmNvbS8&guce_referrer_sig=AQAAADToZOpXszVHRZb-u6Zfz4USOb0vbmIr7NrOtLsRn3Eo2CphSg6Eb0hLjClVJuiKbh__Rv2TY66Q3HYGxqQ2oWCy3FXozwNQzzfTD8DFBjtL_Srk7EIAI0lroQiNvHCJq8rPUEKBg1BSWY-GgzujGIuvDZYN-RyLoGiahARE5beu
https://www.chabad.org/library/article_cdo/aid/2017931/jewish/Sodom-and-Gomorrah-Cities-Destroyed-by-G-d.htm
https://www.bbc.co.uk/history/ancient/cultures/sodom_gomorrah_01.shtml
https://www.thetrumpet.com/18698-sodom-and-gomorrah-proved
https://www.earthmagazine.org/article/destruction-sodom-and-gomorrah-earthquakes-or-volcanoe
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-abraham-en-het-getal-25/