Collegenet | Willem Kuipers – Recensie Gimmick! van Joost Zwagerman: Tuig van de richel | Joost Zwagerman schetst een niets ontziend beeld van de hedendaagse kunst

Schrijver                                Zwagerman, Joost
Titel                                          Gimmick!
Jaar van uitgave                  1989
Bron                                         De Volkskrant
Publicatiedatum                28-04-1989
Recensent                             Willem Kuipers
Recensietitel                        Tuig van de richel : Joost Zwagerman schetst een niets ontziend beeld van de hedendaagse kunst

Met twee benen in het heden: Gimmick!, de nieuwe roman van Joost Zwagerman, wordt vanmiddag gepresenteerd. “Gimmick! is het varkentje van Jeff Koons, met alles erin, de ingewanden, de verrotte darmen.” Walter Raam, de weerzinwekkende hoofdfiguur, symbool van de voze mediacultuur, “dat is iemand, die inderdaad geen idee heeft van wat hem beheerst, een reactionaire koekenbakker“. Een portret van een licht archaïsche, geschokte rebel, verborgen achter de luxaflex. In dit katern óók Tommaso Campanella, Francis Bacon, William Butler Yeats, Graham Greene, Multatuli en literatuur op school: Te lui om te lezen?

Ze wilden de wereld veranderen, maar ze wisten niet hoe. Ze dichtten en schilderden (vooral Bavink, die mal werd) en wisten dat de wereld te dom was om daar iets van te begrijpen. “Schilderen? Wie kon er nog schilderen, als je Bavink hoorde? Alles lieten de lui zich voorzetten, letterlijk alles. Ik moest maar eens een schilderij maken. Dat was ik zelf, Koekebakker. Hij zou me zeggen wat ik doen moest. ‘Je schildert twee horizontale banen, onder elkaar, even breed, een blauwe en een goudgele en in ’t midden van die blauwe baan maak je een ronde goud gele vlek. En dan zetten we in de catalogus: No. 666 De Gedachte, schilderij. En dan zenden we ’t in op mijn naam: Johannes Bavink, 2de Jan Steenstraat, nummer zooveel en we prijzen ’t voor f 800. Je zult eens zien wat ze er in ontdekken. Van alles, waar je zelf nooit een flauw benul van gehad hebt’.” Het waren jongens – maar aardige jongens. Ik ben in de Pijp, een mensenleven later, en er wordt mij een boek ter hand gesteld door een jonge schrijver, die ik – als ik hem niet zou kennen – zou herkennen, want ik ben hem drie jaar geleden al tegengekomen in een ander boek van zijn hand: De houdgreep. Hij is de jongen, lang, dun, donker, beweeglijk, struikelend over zijn woorden, op wie die aardige Adriënne uit dat boek verliefd is, totdat ze gruwelijk verraden wordt door een representant van de moderne media kunst. Joost Zwagerman (1963), het zondagskind van de media, maximaal poëet en verpersoonlijking van de punk en disco generatie, is één brok onzekerheid als zijn Gimmick! ter sprake komt, een niets ontziende schets van een stel hedendaagse Titaantjes. Lamlendigheid, cocaïne, porno, elkaar en iedereen schaamteloos besodemieteren – déze schildersbent is, in de verbeelding van Joost Zwagerman, gewoon tuig van de richel.

Dat zijn géén aardige jongens, Joost

Je zult mij niet horen beweren, dat een kunstenaar aardig moet zijn. Dat is een misvatting. De grootste schurken in de literatuur maken de mooiste romans. Céline. Die stond niet alleen politiek aan de verkeerde kant, maar hij was ook nog buitengewoon schofterig tegen zijn vriendinnen, om maar wat te noemen. Dat maakt voor de grootsheid van zijn literatuur niks uit. Nee, waar het mij hier om gaat (…) ik wil niet zeggen dat het me schokt, maar het baart mij wel zorgen, is, dat de beeldende kunst net zo’n economisch machtsmiddel lijkt te worden als de politiek, als het bedrijfsleven. De hoeveelheid geld die in de kunstwereld omgaat, circuleert, rouleert, is buitenproportioneel geworden. Het is puur markttechnisch, bedrijfsmatig.

Kan het dan zonder geld? Kunst is er toch altijd van afhankelijk geweest. Het zijn die dwaze Romantici, die van de kunst iets sacrosancts hebben gemaakt, waar het slijk der aarde niets mee te maken had. Jij lijdt daar ook onder.

Ik ga daar onder gebukt, ja, een soort gespletenheid, verscheurdheid. Kunst als iets hoogs en verhevens, zoals ik haar heb leren kennen in de musea, waar ook ter wereld. Ik zie wel, dat wat nu hoogtij viert, het achteloos wegwuiven van het streven naar originaliteit, de wil om mensen te schokken door pure banaliteit, ik zie wel, dat zo’n werkwijze een bepaalde noodzaak kan aankleven, een bepaal noodzaak kan impliceren, of niet alleen impliceren, die noodzaak kan van het kunstwerk afspatten, maar tegelijkertijd heb ik die psychologische eigenaardigheid, dat ik een tik van de hoofse molen heb meegekregen. En daardoor schrijnt er bij mij iets als ik de beeldende kunst nu zie. Dat wil overigens niet zeggen dat ik het ondanks mijn licht archaïsche levensgevoel niet juist zie. Ik sta voor de duur van dit boek met twee benen in het heden.
Gimmick! is er ook niet zomaar uitgerold. In eerste instantie had ik het idee een soort satire te schrijven. Boris Vian, Julian Barnes, die kunnen zich splitsen, een pseudoniem aannemen en een soort trashy literatuur schrijven. Dat wilde ik ook doen, want het leek me te passen bij het onderwerp, maar het lukte me niet. Het verhaal, dat ik wilde vertellen werd te navrant om het nog een satire te laten zijn. Tegen wil en dank werd het overigens ook nog een liefdesroman.

Navrant is het wel, ja.

Dat is gebonden aan het onderwerp, aan het milieu, dat ik heb geschetst, dat is zo, zo gaat het onder succesvolle kunstenaars in mijn roman toe: geld, cocaïne, disco, die dingen zijn in Gimmick! van belang, méér dan het maken van kunst die iets waar achtigs heeft. Daar komt bij, en dat geeft het boek een toon, die niet 10, maar wel 100 procent afwijkt van mijn vorige boeken, die snelle Amerikaanse verteltrant, dat de hoofdfiguur, die Walter Raam volkomen doordrenkt is van de eigentijdse media cultuur. Zoals hij zijn ex geliefde wil beminnen, dat is de manier, waarop mensen elkaar beminnen in Amerikaanse B films.
Je kunt je de vraag stellen: is die Walter Raam nou zo naïef, dat hij daar niet boven uitstijgt, heeft hij niet zelf een beetje een idee van wat hem beheerst, nou, ik zeg dat deze hoofdfiguur dat inderdaad niet heeft. Als je, zoals ik ook, leeft met altijd de televisie als ijkpunt – ik heb geen tijd gekend dat er geen televisie was -, dan kan er iets te voorschijn komen als de attitude van deze hoofdpersoon.
En ik moet zeggen, en waarschijnlijk heeft dat ook met een psychologische eigenaardigheid van mij te maken, dat ik dit boek misschien wel heb geschreven om mij ervoor te behoeden een Walter Raam te worden. Want ik weet maar al te goed hoe verleidelijk die wereld van de media is, hoe verleidelijk het is de wereld te zien als een Amerikaanse B film, hoe overzichtelijk, prettig en rustgevend dat kan zijn.

Die Walter Raam belichaamt niet jouw levensgevoel?

Nee, nee. Ik heb me voor de roman een bepaald levensgevoel proberen in te duwen, me een bepaald levensgevoel proberen eigen te maken. Dat moest ik om dit boek zo overtuigend mogelijk te kunnen schrijven. Niet alleen heb ik mijn pen moeten trainen om een hele nieuwe toon te treffen, waardoor inhoud en vorm met elkaar in balans konden komen, maar ik heb ook dat levensgevoel volledig moeten confisqueren.

Die weerzinwekkende schilders die je beschrijft, zijn die echt?

De mensen niet, het milieu wel, het taalgebruik wel en de morele codes en de gebeurtenissen zijn ook geheel uit het leven gegrepen, maar de personen niet. Dat vond ik niet interessant. Dan zou ik een journalist worden. Maar het seksisme, de uitingen van die kunstenaars, hun gedrag, snuiven en vrouwen gebruiken, dat is volkomen realistisch. Als ik had opgeschreven wat ik in de loop van de jaren heb meegemaakt, dan zou mijn verhaal zo mogelijk nog meer bizar zijn geworden. Wat dat betreft: het is licht gecamoufleerd maar tegelijkertijd volkomen echt wat ik beschrijf.

Het is een schokkend statement over de hedendaagse beeldende kunst?

Ik zie in deze wereld van beeldend kunstenaars een verheviging van de codes, die nu heersen bij een bepaalde generatie. Neem de opkomst van de acid house, die omarmd wordt door de media. Acid house is in feite een puur narcistische, wereldvreemde aangelegenheid. Dat dancing with yourself principe, waar David Leavitt over heeft geschreven in My generation. Misschien kon die hele David Leavitt niet voorzien, dat het nog erger zou worden. Dat het met de komst van acid house zo op de spits zou worden gedreven. Volkomen… Erger kan bijna niet. Zo solipsistisch, zo leeg. Met engagement, met idealen heeft het niets meer te maken. Zulke woorden komen in het vocabulaire van de hedendaagse muziek minnende jongeren niet meer voor. Dat zit er ook in. De wereld van de beeldende kunst heb ik geportretteerd om de verheviging daarvan te laten zien. Ik heb het verhevigd in beeld proberen te brengen.

Hoe moet het nu verder?

Ja, dat weet ik ook niet, hoor. Ik ben geen dominee, die iedereen het vingertje voorhoudt. Dit boek was anderhalf keer zo dik, de hoofdfiguur was zich veel meer bewust van zijn situatie, had te pas en te onpas allerlei morele oordelen over zichzelf en zijn vrienden. Maar dat werkte niet. Die commentaren heb ik er coûte que coûte uitgeschreven, rigoreus gekapt. Toen ik het eenmaal bij de uitgeverij had aangeboden heeft de redacteur in kwestie er nog enkele zinnetjes met die morele oordelen uitgehaald. Dat zit er niet in. Het is puur vanuit die ik figuur geschreven, zonder dat je merkt, dat daar een schrijver achter staat, die wèl zulke morele oordelen heeft. “Dat hoop ik dan, hè, want ik kan me heel goed voorstellen, dat onverstandige lezers me zullen verwijten, dat ik geen afstand neem van zo’n figuur, maar ik heb natuurlijk zo mijn eigen ideeën over die Walter Raam. Ik zou het dan ook buitengewoon merkwaardig vinden als dit boek als modieus zou worden afgedaan, zoals ik al hoorde uit de kritiek colleges, die Aad Nuis in Groningen aan studenten geeft. Ze bespreken daar nog niet uitgegeven boeken, ook Gimmick! “Ik zei laatst tegen een kennis van me: Gimmick! is het varkentje van Koons, maar dan wel van vlees en bloed, met alles erin, de ingewanden, de verrotte darmen. Dit is het boek van een verteller. Ik oordeel niet, ik laat iets zien.”

In De houdgreep geef je er al blijk van op gespannen voet te staan met de kunst. Er staat, om precies te zijn op pagina 86: “Kunst belooft ons het een en ander en belofte maakt schuld.” Je had er zeer grote verwachtingen van?

Mijn verwachtingen waren zeer hoog gespannen. Kunst was voor mij werkelijk een belofte en die heeft ze ten dele ook wel ingelost. Maar toen ik in aanraking kwam met de makers ervan, met bijvoorbeeld de wereld van de Nederlandse beeldende kunst, de nu succesvolle jonge kunstenaars, de coryfeeën, die uitvliegen over de wereld, merkte ik hoe platvloers het daar toeging, hoe belangrijk het geld was, hoe vunzig het soms ook was.
Tegelijk was het voor mij ook, laten we wel wezen, een beetje de grote mensen wereld. Ik ben in de tijd, dat ik De houdgreep heb geschreven, veel meer met schilders dan met schrijvers op pad gegaan. Daar was veel meer mee te beleven. Dat was veel avontuurlijker. De beeldende kunst is kosmopolitischer, zwerft uit over heel Europa, steekt de oceaan over.

Je kende de coryfeeën. Rob Scholte bijvoorbeeld, van wie een werkstuk je verhalenbundel Kroondomein versiert?

“Ja, die komt net als ik uit de kop van Noord-Holland. We hadden een gemeenschappelijke achtergrond, al is hij een jaar of vijf ouder. Via via liepen we in Amsterdam tegen elkaar op. We deden zo’n beetje hetzelfde. Wat hij in zijn schilderijen deed, heb ik in De ziekte van jij gedaan. Daar banjer ik door de Nederlandse poëzie. Er staan letterlijke zinnen in van Reve, Bloem, van P.C. Hooft, Hugo Claus, ook recente dichters zijn daar letterlijk te bewonderen, gelardeerd met het hedendaagse levenslied. Citeren ja, maar ook wat men noemt het samenbrengen van de hoge en de lage cultuur. Bij Scholte gaat dat heel ver. Originaliteit is volgens hem een achterhaald idee en deze tijd van de oppermachtige beeld produktie noopt de kunstenaar ertoe die middelen van reproductie ter hand te nemen wil je nog een statement maken. Dat is een heikel standpunt.

Had je iets met het schilderen?

Nou, ik had zelf liever schilder willen zijn dan schrijver.

Heb je geprobeerd om te schilderen?

Ik heb zeggen en schrijven één expositie gehad, en er werd één kunstwerk verkocht. In een heel klein achteraf galerie. Wat ik gemaakt heb, ligt nu keurig opgeslagen in het ouderlijk huis. Ik zou er geen traan om laten als mijn moeder of vader, dat nu aan de straat zou zetten.”

En toen begon je te schrijven?

“Nee, het schrijven was er eerst, maar dat was geen uitdaging. Dat kon ik gewoon. Van jongs af aan. Toen ik een jaar of zeven, acht was maakte ik iedere week een complete krant, een tijdschrift, voor mijn ouders, de buurvrouw, noem maar op, de Zwagergids. Ik knipte en plakte uit de VARA gids, de leesmap, herschreef hele reportages. Toen ik een jaar of negen was deed ik een interview met Patricia Paay uit Panorama of Nieuwe Revu op mijn manier helemaal over. Ik fingeerde ontmoetingen, zoals ik nog steeds doe, dus wat dat betreft is er niet veel veranderd.
Jarenlang, wel tot mijn veertiende, toen ik eigenlijk te oud was voor zoiets kinderlijks, maakte ik dat blad, het werd steeds dikker, steeds professioneler, alleen mijn lezerskring groeide niet, die bleef maar bestaan uit de buurvrouw en mijn familie.
Schilderen, ik kon er niet mee uit de voeten. Ik had voor geen millimeter talent. Met teksten merkte ik, dat het mensen iets deed. Ik was nogal lastig in die tijd op school en een conrector liet me een keer ten einde raad voor straf een opstel schrijven. Ik merkte aan zijn reactie dat ik voor het eerst iets duidelijk had gemaakt over mezelf. Het had effect. Mijn zelf inzicht deed hem anders naar mij kijken. Als ik praat, struikel ik over mijn woorden, raak geagiteerd, op papier weet ik nuances aan te brengen. Dat is nu nog zo.”

Je bent nu zo’n beetje alomtegenwoordig, schrijft in krant en tijdschrift, deed De Held opstoten in de vaart der volkeren, nam stelling voor de Maximalen. Je doet het met een professionele know-how waar menige oude rot jaloers op kan zijn.

Nou, het is puur intuïtief, hoor, pure intuïtie. Het is ook een misvatting, dat ik overal bij ben, want het gros van de tijd zit ik hier, is de bel niet in werking, is de luxaflex dicht en alleen het achterraampje open voor de broodnodige frisse lucht. Dan ben ik aan het werk, ja.
Ik kan alleen zeggen, dat een zekere zendingsdrang mij niet vreemd is. Weer een fase verder en ik raak een beetje in paniek van mijn eigen zendingsdrang, om zo te zeggen. Waar de Maximalen voor staan, daar sta ik nog steeds voor de volle honderd procent achter, maar het valt me zwaar om een soort mini politicus te zijn, om voor mandarijntje te spelen. Dat ligt mij niet zo, daar raak ik van in een kramp.
Ik heb wel behoefte aan verwantschap. Ik vond mezelf nogal alleen staan toen ik de literatuur binnen kwam, lost and lonely. Ik wist van niks, niet van uitgevers, niet van critici. Misschien had het ook te maken met het uitgevershuis, waar ik debuteerde. Als er een debutant bijkwam, was het meestal een vrouw van tegen de veertig, Nelly Heykamp of Tessa de Loo. Ik heb voor mezelf nooit kunnen aanvaarden, dat het zo makkelijk ging, ik was twintig, mijn boek werd door de kritiek goed ontvangen. Ik dacht, ik kan het niet maken om op een zo glooiende wijze de literatuur binnen te komen. Dat kon ik mezelf niet verkopen. Het mocht niet zo makkelijk gaan als leek te gaan gebeuren. Ik moest me te weer stellen. Ik wilde mijzelf niet het recht ontzeggen het er niet mee eens te zijn en de in slaap gesukkelde poëzie schreeuwde gewoon om het innemen van een tegendraads standpunt.

Je kunt van de Maximalen zeggen, wat je wilt, maar al het lawaai dat ze maakten heeft in ieder geval een paar mensen gedwongen weer stelling te nemen. Even werd die natte deken van de Neerlandistieke sufheid, die de poëzie verstikte, opgelicht. Wat mij nog het meest heeft getroffen is dat het lawaai van de gevestigde critici tussen aanhalingstekens, hoor, die op de Maximalen reageerden, nog luidruchtiger is geweest dan dat van de Maximalen. Er werd met veel lawaai èn agressie verzocht om stilte.
De strijdbaarheid van de Maximalen kon niet gekoppeld worden aan een onvrede met de maatschappij in zijn algemeenheid, hè. Ook dat maakt zo’n rebellie licht potsierlijk. Het krijgt iets van het sop is de kool niet waard. Een dichter gaat sowieso aan het werk. Nu begin ik misschien op een heikel niveau te praten: Je hebt een soort gefingeerde rebellie nodig. Je moet zelf het rebel zijn aankweken om te schrijven. Want iedere rebellie verzandt onmiddellijk in de fuik van de maatschappelijke acceptatie.
Er was voor mijn generatie nooit iets om voor of tegen te strijden. Ik heb mijn heil gezocht in de rebellie van de punk, tot je ontdekt dat die wereld ook van de verveling en het onwerkbaar nihilisme aan elkaar hangt, drie rinkelende Grolsch flessen aan de linkerhand en een herdershond aan de rechter, dat is het ook niet.
In dit boek staat dat kunst perfect gedijt in het conservatieve klimaat anno nu, dat is niet zomaar een bewering. Dat vind ik echt. Vooral de beeldende kunst. Af en toe geef ik een inkijkje in gruwelijke instituties. De ambtenarij bijvoorbeeld, ik heb het een beetje in het karikaturale getrokken door te zeggen, dat een kunstenaar pas gesubsidieerd wordt als hij boven een inkomen van vijftigduizend gulden zit, dat hij met zijn eigen schilderwerk heeft verdiend. Zoals een rijksambtenaar in Gimmick! zegt: De kneusjes worden niet meer gesubsidieerd. Het is wèl de zondvloed van na de BKR, die ik in mijn boek schets. De schilders van anno nu maken zogenaamde topkunst, waar Brinkman zo voor pleit. En je ziet in mijn boek ,dat de mensen met de grootste monden van zichzelf kunnen zeggen, dat ze topkunst maken en dat het een soort survival of the fittest wordt, waarbij het kapitaal enerzijds de kwaliteit waarborgt en je wijze van presentatie en anderzijds je positie veilig stelt.
En iets anders: hoe zijn deze mensen er gekomen? Ze zijn niet zomaar uit het niets opgedoken. Het heeft wel degelijk te maken met die verworden sfeer van recht op creativiteit, waar de jaren zestigouders de maatschappij mee hebben opgescheept. Die liberaal progressieve ouders,  die het zo goed met iedereen voor hadden, hebben een stelletje niet te geloven reactionaire koekenbakkers gefokt. Dat zit er ook in.

SUCCES, met vriendelijke groet,

C.P.van Kempen, neerlandicus

http://www.collegenet.nl/phpbb/viewtopic.php?t=23380&PHPSESSID=