Chrétien Breukers – Huub Mous zijn mestkar

Wat is er toch met het tijdschrift Farsk (http://www.farsk.nl/) loos? Vorige keer een daas praatje (http://www.farsk.nl/fraachpetear/2006/73petearhut.htm) met de humanoid die zich stadsdichter van Leeuwarden noemt. Deze keer wordt de rubriek ‘Krityk’ ontsierd door een bijdrage (http://www.farsk.nl/krityk/2006/74mousfriescalvinisme.htm) van Huub Mous, waarin hij, als ik zijn voortmeanderende stuk goed begrepen heb, poogt te stellen dat het postmodernisme aan Friesland voorbij is gegaan, of juist niet, en dat dit de schuld is van Jabik Veenbaas, die iets over het postmodernisme heeft geschreven waar Mous het zuur van kreeg. Jammer dat het stuk op Farsk staat, want nu kan hij niet in zijn gewone uitbarstingen (‘Veenbaas is een fascist’) vervallen. Mous heeft namelijk het idee dat Veenbaas, die zus vindt, geen gelijk kan hebben, omdat hij, Mous, zo vindt – en Mous vindt iets anders van het postmodernisme dan Veenbaas, dus daar moeten -tig woorden tegenaan worden gegooid. -tig zinloze woorden.

Mous kan zijn eigen ‘kennismaking’ met het postmodernisme namelijk maar niet vergeten: ‘De kroegen in Leeuwarden kregen in die tijd andere kleuren. In Milaan werden knotsgekke meubels gemaakt en iedereen sprak over labyrintische structuren. De kroegen, in Leeuwarden, zij kregen andere kleuren… Ja, dan gaat je wereldbeeld vanzelf kantelen. Nu ja: ‘De stad leek opeens een andere plattegrond te hebben gekregen, maar welke dat was wist niemand.’ De rest van het stuk is zo’n beetje hetzelfde als wat Mous altijd beweert, gepresenteerd op de van hem bekende onfrisse wijze. Deze keer wenst hij geen schrijver de kanker (zoals hij ooit Abe de Vries de kanker wenste), maar schuift hij Veenbaas, die het postmodernisme ziet als een voortzetting van het modernisme – oh! de schande! – iets in de schoenen: ‘Dit betoog voegt zich moeiteloos in de huidige neoconservatieve tijdgeest van na 9/11. Het is wonderlijk dat Veenbaas met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de twintigste eeuw marcheert, maar de gevolgen van ‘The war on terror’ compleet onbesproken laat. En dat terwijl het hedendaagse discours in kunst en literatuur juist daarover gaat.’

Aldus het dictaat van Mous, de gevallen kunstpaus van Leeuwarden. Die in steeds wisselende decors van almaar anders opgeverfde Leeuwarder kroegen steeds vreemdere Milanese gebouwen bij elkaar delireert, en daar een labyrintisch beeld aan overhoudt. Die ook wel een weinig postmodernisme in Friesland ontwaart, trouwens: ‘Koos Dalstra, die zich eind jaren tachtig “Dalstar” ging noemen – geen aardappelras zoals de inmiddels ontbaarde Michaël Zeeman vilein opperde – publiceerde een aantal dichtbundels, schreef een novelle en voerde sinds begin jaren tachtig een groot aantal performances uit, waaronder ook in Fryslân.’ Dalstra, ja, gevlucht voor de politie, na de aanslag op Scholte, (op verzoek van Dalstra doorgestreept, op 13 februari 2008, zie dit bericht: http://decontrabas.typepad.com/de_contrabas/2008/02/koos-dalstra-he.html) of Dalstra, gewoon gevlucht omdat zijn werk zo slecht is dat niemand buiten Friesland er een vinger naar wil uitsteken, die Dalstra dus, zich noemende Dalstar, een man met een agressieve dronk en de daarbij horende streken (emmer met vis over Zeeman gooien – goeie grap! Postmodern!), die is ineens postmodernistisch, in Leeuwarden. Hoor maar:

‘Dalstar schrijft staccato, in korte zinnen, soms cryptisch en raadselachtig, dan weer lyrisch en met brede gebaren. Dalstar heeft geen stijl, hij speelt met stijlen. In zijn gedichten nemen tekens vaak de plaats in van woorden. ‘Prachtig’ en ‘nacht’ worden consequent gespeld als ‘pr8chtig’ en ‘n8cht’. En de zin ‘Er is geen thee’ wordt ‘R ≠ T’, een spelling die doet denken aan muziek van hedendaagse rapgroepen. Daarmee was Dalstar in die late jaren tachtig zijn tijd ver vooruit. De taal wordt door hem ingedikt, teruggebracht tot een bewegingsritme. De klank neemt een andere vorm aan, zodat het woord voor het oog eventjes losweekt van zijn feitelijke betekenis. Soms gebruikt hij ook woorden of een opeenvolging van klanken die opeens ook een heel andere betekenis blijken te hebben. Dit soort subtiele verschuivingen tussen vorm en inhoud is misschien wel kenmerkend voor zijn werk. Kortom, Dalstar is bij uitstek een postmodernist, dat wil zeggen: iemand die de ironie tot theater verheft, die hokjes doorbreekt, disciplines vermengt, zapt van hoge naar lage cultuur, het podium betreedt en de zuivere literatuur besmet met non-literaire, zoniet exotische elementen, maar is hij ook Fries? Anders gezegd, welke bril moet je opzetten om hem niet als zodanig te zien?’

Geen stijl. Moderne rapgroepen (in tegenstelling tot postmoderne rapgroepen?). Zijn tijd ver vooruit – kom op. Dalstra is een analfabeet, die het geluk had bij de hand te worden genomen door een paar andere analfabeten. Meer is daar niet achter te zoeken. Subtiele verschuivingen tussen vorm en inhoud – Dalstra kan die woorden niet eens uitspreken, zo ingewikkeld vindt hij ze; dat is ook een van de redenen waarom hij terug moest naar Friesland: men hield hem elders in het land voor een buitenlander; hij schijnt nu zelfs in Zeeland te verblijven, half in half buiten het water – waarmee hij de evolutie omgekeerd blijkt te hebben doorgemaakt, wat op zich een prestatie is. Doch dit terzijde. Maar Mous houdt wel van een gebbetje à la Dalstra, laadt de mestkar nog eens vol en snuift diep: heerlijke geuren van postmoderne tijden, die achter hem, of voor hem, liggen. Arm Friesland, met zulke ‘critici’.

De Contrabas, 13-5-06

http://decontrabas.typepad.com/dekleinezaal/2006/05/huub_mous_zijn_.html