Cees Straus – Beatrix zet stempel op schilderkunst

Nederlandse (schilder)kunst, die na de Tweede Wereldoorlog is gemaakt. Dat was de restrictie, die koningin Beatrix zich oplegde toen ze de depots van het Stedelijk Museum in Amsterdam indook met de bedoeling om als gastconservator een indruk te geven van de collectie van het museum.

Waarbij ze direct stuitte op een van die handicaps, die het Stedelijk onbedoeld opwierp: Nederlands meest nationale museum voor de moderne kunst beschikt over heel weinig sculpturale kunst. En omdat de vorstin juist daar van gecharmeerd is, besloot ze de collectie op dit punt tijdelijk aan te vullen, door zelf enkele kleine sculpturen aan te dragen.

Het is een van de weinige kanttekeningen, die de gastconservator bij haar keuze heeft gemaakt. Want zo veel wordt wel duidelijk: haar selectie heeft zo veel aantrekkelijke kanten, dat er van een geslaagde tentoonstelling mag worden gesproken. Natuurlijk, het gebrek aan Nederlandse beeldhouwkunst is een opvallend gemis in het Stedelijk. Directeur Rudi Fuchs had er vergoelijkende woorden voor: “Na de oorlog is besloten dat Kröller-Müller in Nederland de sculpturale kunst gaat doen. In het Stedelijk hadden de directeuren tot en met De Wilde daar ook weinig belangstelling voor, al is het onder Wim Beeren beter geworden en gaat ook mijn belangstelling uit naar ruimtelijk werk.

Het mag dan bekend zijn, dat de vorstin van beelden houdt, op de tentoonstelling, die de korte titel ‘De voorstelling‘ draagt, is te zien, dat haar liefde evenzeer uitgaat naar de schilderkunst. En dan het liefst de echte, niet al te intellectuele schilderkunst, die doeken heeft voortgebracht, waar de verf in dikke straaltjes van afloopt. Echte schilders zijn in de ogen van de koningin Karel Appel, Toon Verhoef, of Eugène Brands, maar ook Armando, Rob Birza en Willem de Kooning behoren tot de uitverkorenen.

Al die schilders en de enkele beeldhouwers hangen op de bovenverdieping van het Stedelijk Museum. Als setting dient een virtueel paleis, met ruimtes, die namen hebben als ‘ontvangkamer‘, ‘eetzaal‘, ‘vergaderzaal‘, ‘bibliotheek‘, ‘familiegalerij‘, ‘balzaal‘ en ‘muziekkamer‘. Die namen functioneren min of meer om de sfeer van de werken aan te geven. Het werkt echter niet als handvat: de gastconservator zocht niet naar opsommingen van stijlen, stromingen of ontwikkelingen. Net als Fuchs wilde de koningin werken met elkaar confronteren, een samenspraak op gang brengen. Kortom, haar streven was zoveel als een gesprek op gang brengen, dat duidelijkheid over de bewuste werken mag verschaffen. Maar anders dan Fuchs, die in zijn Coupletten vaak poëtisch en of lyrisch is ingesteld, wilde de koningin zich niet al te vergaand in haar smaak blootgeven. Ze houdt voortdurend een rode lijn aan. Dat is in feite niets anders dan het verhaal van de naoorlogse schilderkunst in dit land. En omdat die door en door anti intellectueel is, werd de koningin in haar keus niet gehinderd door filosofische statements.

Een rode draad is bijvoorbeeld de oppermachtige aanwezigheid van de Cobra schilders. Geen zaal zonder een Appel, of een Brands, een Rooskens of een Lucebert. Maar er is meer, moet de vorstin hebben geweten, want als reactie op al dat verf geweld, zijn er toch ook van die stille schilders geweest. Dus loopt er een tweede rode draad door die bovenzalen van het Stedelijk, een draad waarlangs de karton reliëfs van Jan Schoonhoven zijn gehangen, de abstract geometrische reliëfs van Ad Dekkers en de hard edge doeken van Ben Akkerman.

Altijd is de keus weloverwogen, op het zekere af. Van hypes moet de koningin niets hebben. Geen Inez van Lamsweerde derhalve, maar wel Marlene Dumas en Charlotte Schleiffert, geen Mischa Klein, maar wel Avery Preesman en Robert Zandvliet, evenzeer jonge talenten, die echter in relatieve isolatie tot rijping komen.

Opvallend is het volledig ontbreken van de fotokunst, net als kunst, die met behulp van de nieuwe media tot stand komt. Dat is des te opmerkelijker als je ziet hoe de gastconservator op zo’n adequate manier met de kabinetten in het museum is omgegaan. Die kleine zalen, die aan de zijde van de Paulus Potterstraat zulk mooi daglicht vangen, verdragen uitsluitend klein werk. Nu hangt er, bijvoorbeeld in de zaal die ‘familiegalerij‘ heet, een reeks portretten, van onder meer Emo Verkerk, een van de aardigste portrettisten, die er op dit moment rondlopen, kunnen als het ware op de hand worden gelezen. Dat had je de fotografie toch eigenlijk ook toegewenst.

De vraag lijkt gewettigd, of de koningin met deze keuze ook haar eigen voorkeuren heeft gevolgd. Ze had immers uitsluitend de collectie van het museum ter beschikking. Het getuigt van lef, dat ze die collectie op één terrein daadwerkelijk heeft willen aanvullen. Maar haar voorkeur voor de sculpturale kunst – en dat is iets anders dan de ruimtelijke kunst, die in het Stedelijk wèl wordt verzameld – is bekend, mede omdat ze zelf geen onverdienstelijke beelden heeft gemaakt. Dat ze zo weloverwogen voor de pure schilderkunst heeft gekozen, van Karel Appel tot Jan Commandeur, van Constant tot Charlotte Schleiffert, van Rob Scholte tot Kees Verwey, dat is zeker verrassend. Het zorgt voor een frisse, vitale, kijk op een onderdeel van de Nederlandse beeldende kunst, dat anders nauwelijks in overzichten aan de orde wordt gesteld. ‘Nederland schildersland‘ krijgt naar goede traditie een koninklijk stempel.

Trouw, 9 december 2000, 0:00

https://www.trouw.nl/cultuur-media/beatrix-zet-stempel-op-schilderkunst~b442ea2f/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rudi+Fuchs
https://robscholtemuseum.nl/?s=Koningin+Beatrix
https://robscholtemuseum.nl/?s=Prinses+Beatrix
https://robscholtemuseum.nl/bea-versteeg-de-keuze-van-de-koningin-stedelijk-paleis-moet-moderne-kunst-toegankelijk-maken/
https://veiling.catawiki.nl/kavels/27913581-joseph-klibansky-queen-beatrix
https://robscholtemuseum.nl/?s=Joseph+Klibansky