Arjan Reinders – Pisbak: Over het cartooneske in de kunst

Mutt and Jeff is de naam van een strip, die in 1913 voor het eerst verscheen in de New York Journal. De bedenker en tekenaar ervan, Bud Fisher, was een eigenaardige figuur. Hij begon in San Francisco met Mutt and Jeff en werd binnen de kortste keren schatrijk dankzij de immense populariteit van zijn striphelden.

In 1914 ging hij op zoek naar een groter avontuur en belandde in Mexico, waar een burgeroorlog woedde. Fisher sloot zich aan bij de rebellen van de al even eigenaardige figuur Pancho Villa – een beroemde revolutionair en bandiet, die om zijn imago te verbeteren handig gebruik maakte van de opkomende massamedia.
Tussen Villa en Fisher ontstond een vriendschap en aldus werden Mutt and Jeff geïntroduceerd in Mexico, ditmaal voorzien van sombrero’s. Op een gegeven moment deed Fisher Villa een bizar voorstel: als Villa de helft van Mexico zou overdragen, zou Fisher Mutt and Jeff gebruiken om Villa’s populariteit in Amerika te vergroten. Het schijnt, dat Pancho Villa dit serieus overwogen heeft. Als blijk van waardering liet hij een gevangene executeren en schonk diens pistool (met ivoren handgreep) aan Fisher.

De strip Mutt and Jeff zal in kunstkringen bij zeer weinigen een belletje doen rinkelen, laat staan, dat deze anekdote over de tekenaar bekend in de oren zal klinken. Veel beroemder is het pseudoniem, waarmee Marcel Duchamp in 1917 zijn Fountain (een omgekeerde pisbak) signeerde: R. Mutt, dat voor een groot deel op de naam van deze strip gebaseerd is. Zie hier: Duchamp, Pancho Villa en Mutt and Jeff – een van de vreemdste driehoeksverhoudingen uit de geschiedenis. Los van wat er allemaal nog meer over valt te zeggen, blijkt hieruit in ieder geval, dat een van de grondleggers van de moderne kunst een stripliefhebber was.
En waarom ook niet? Duchamp was niet de eerste, en ook zeker niet de laatste. Neem de romantische schrijver en kunsttheoreticus Johann Wolfgang Goethe. In zijn tijd, zo rond 1820, ontstonden de eerste strips (al zien sommigen de strip geboren worden ten tijde van de christelijke verhalende afbeeldingen in de Middeleeuwen) en Goethe schatte de bijzondere kwaliteit van het medium direct op zijn waarde. In tegenstelling tot politieke karikaturen, die vanwege het beledigende karakter in zijn ogen een gevaar vormden voor de gemeenschap, dacht Goethe, dat strips (zoals die van Rodolphe Töpffer, een Zwitserse kunsttheoreticus) verzoening te weeg zouden kunnen brengen. Een populair medium, dat een anonieme massa zou kunnen veranderen in één grote familie – de strip gelinkt aan de romantische droom.

Zó serieus is de strip sindsdien niet meer genomen. Goed, Pablo Picasso maakte in 1937 een serie verhalende etsen, die als strip gezien kunnen worden. De surreële werelden in het werk van de Spaanse schilder Joan Miró doen soms denken aan het desolate landschap waar Krazy Kat van Georg Herriman zijn avonturen beleefde (van 1913 tot 1944 te lezen in Amerikaanse kranten). Pop art kunstenaars als Claes Oldenburg, Andy Warhol en vooral Roy Lichtenstein putten voor hun werk veelvuldig uit strips – evenals postmodernisten als David Salle, Jeff Koons en Rob Scholte. Maar om veel meer dan op een verantwoorde manier leentjebuur spelen, ging het hier niet.
Toch is er, met name in Amerika, een groep kunstenaars, die, wars van gangbare ideeën over wat kunst zou moeten zijn, de tegendraadse eigenschappen van strips omarmen: de direct toegankelijke beelden, het karikaturale karakter en de teksten, die ruimte bieden voor allerlei opmerkingen en commentaar. Voor kunstenaars als H.C. Westermann, Jim Nutt en Mike Kelley vormt het zowel de perfecte bron van persoonlijke, onderhuidse fantasieën en fascinaties, als ideale uitlaatklep – de strip als vluchtoord voor de onaangepasten.

Zo ook voor Peter Saul, wiens cartoonachtige schilderijen vol poep, slijm, bloed en ingewanden bijna van de muur knallen. Een strenge school, met tucht en discipline hoog in het vaandel, maakte van Saul een bad boy for life. Schilderen bood al vroeg een uitweg voor zijn onderdrukte fantasie en vrijheidsdrang. Sauls eerste schilderij – gemaakt op zijn dertiende – was een voorstelling van een dronken zeeman, die van een brug naar beneden kotst, onder een grote rode zon.
Op de kunstacademie ging Saul vrolijk verder op deze toer. In die periode, jaren ’50, heerste het strikte regime van het abstract expressionisme. Studenten werden haast gedwongen om de kneepjes van het abstracte schilderen onder de knie te krijgen – al het andere was not done. Toen Saul objecten als radio’s, handtassen en motorboten begon af te beelden in zijn schilderijen, leverde dit extreem negatieve reacties op van docenten. De jonge rebel werd er alleen maar door aangemoedigd. In zijn volgende schilderijen draaide alles om koelkasten en auto’s.
Het hek was helemaal van de dam, nadat Saul kennis had gemaakt met het legendarische Amerikaanse comic magazine Mad (in 1952 opgericht door Harvey Kurtzman en William Gaines). De confrontatie met de humoristische underground comix in de meest bizarre tekenstijlen, zorgde voor een creatieve doorbraak. Sauls werk kreeg een satirische toon en raakte doordrenkt van een punkachtige energie. Hij lijdt aan acute beeld diaree: zijn voorstellingen raken tjokvol met onder meer koelkasten, mini onderzeeërs, dollartekens, koffiekopjes, Mickey Mouses en tekstballonnetjes met onbetekenende nonsens – alles in een ietwat hysterische, krabbelige stijl.
Zo werkte Saul jarenlang voort aan een volstrekt eigenzinnig oeuvre – in relatieve obscuriteit, dat wel. Net als enkele collega kunstenaars, die zich eveneens bewegen op het grensvlak van kunst en comix, wordt Saul lange tijd gezien als outsider. De kunstwereld houdt zich lange tijd verre van de strip, hoe dicht beide werelden dikwijls ook tegen elkaar aan schurken. Eigenlijk pas de laatste jaren is er meer waardering voor de wat ‘primitievere’ kunstuitingen, waaronder de strip. Niet zoals bij Goethe, vanwege het ‘opvoedende’ karakter, maar eerder vanwege het omgekeerde: de strip als heel directe persoonlijke uiting, een spiegeling van de bizarre wereld, waarin we leven. Even krachtig en subversief als een omgekeerde pisbak.

Mister Motley, Nr. 15, 31-aug-2007

http://archief.motleysalon.com/Archief/Nummers/15/Xtra/pisbak/