Anaïs Scholte bevraagt René Gude, voor haar nog steeds filosoof des vaderlands

1. Wat is goed wat is slecht?
Goed en slecht bestaan wel, maar altijd in concrete situaties. Er zijn geen dingen die altijd goed zijn of altijd slecht. Je moet het iedere keer weer opnieuw vaststellen. Denk maar aan zoiets simpels als bruin brood. Da’s toch altijd goed zou je zeggen? Nee hoor, er is altijd wel weer iemand allergisch voor bruin brood.

2. Waarom leven we?
Eerlijk gezegd denk ik dat het totaal onduidelijk is waarvoor we leven. Het leven heeft geen zin, denk ik. Maar ik vind dat wel prettig. Want als mijn leven al voor ik bestond een doel had, dan hoefde ik alleen maar een lesje af te draaien en weer dood te gaan. Nu kunnen we tenminste een beetje aanklooien en er een doel aan geven dat we zelf bedacht hebben.

3. Mag je stelen als je honger hebt?
Nou, het mag nog steeds niet natuurlijk, maar ik zou het wel doen. En je kunt het nog wat beter maken door bijvoorbeeld niet te stelen van mensen die zelf ook te weinig hebben. Doe als Robin Hood: pers rijke stinkerds af en deel het uit aan ander hongerlijders. Dan doe je weliswaar iets fout, maar je doet het wel heel goed.

4. Moet je altijd eerlijk zijn?
Nee, zou ik niet doen. Als je bijvoorbeeld door de Beatrixstraat loopt en er komt een ongelofelijke sukkel uit de Blokker, dan hoef je er niet speciaal heen te lopen om dat te zeggen. Je loopt gewoon weg en zegt niks. Dan ben je dus niet eerlijk, want het is echt een enorme sukkel, maar je bent wel aardig.
Maar als die sukkel nou naar jouw toeloopt en een heel zeurverhaal over z’n saaie vakantie begint, dan moet je op een gegeven moment toch eerlijk worden. Helemaal niet makkelijk, eerlijk zijn.

5. Wie ben ik?
Wie ik ben? Ik ben vooral lid van allerlei clubjes. Eerst van het gezin waarin ik geboren werd, toen van alle klassen waar ik in gezeten heb, van vriendengroepen, muziekbandjes en een tafeltennisteam. Al die anderen waarmee ik optrok hebben mij zo erg beïnvloed, dat ik nauwelijks kon uitmaken wie ik zelf nou eigenlijk was.
Later ging ik meer zelf clubjes maken: een eigen gezin, zelf werk zoeken en stukkies schrijven. Daarbij kwam wel steeds meer in beeld wie of wat ik ben. Ik ben dus langzaam iets geworden dat ik bij geboorte nog niet was. En wat dat is, dat zie ik aan de mensen met wie ik omga en dat kom ik te weten door wat ze mij vertellen. Je leert jezelf kennen door de ogen van anderen.