Edzard Dideric – FLORIS ENDE BLANCHEFLOER (ofwel de welkome indringer)
De Saracenen heersen over Spanje en verbreiden er de islam. Hun koning, Fenus, zeilt regelmatig naar Frankrijk om te moorden en te plunderen. Vooral christenen moeten het ontgelden. Tijdens een van zijn rooftochten weet de koning, na haar man en haar vader gedood te hebben, een jong blondje buit te maken. Een geschikt cadeau voor mijn zwangere vrouw, denkt Fenus. Die kan een beetje hulp in de huishouding goed gebruiken. Hij weet niet dat het slavinnetje zelf ook in verwachting is.
Na terugkeer uit Frankrijk begeeft de koning zich te paard naar zijn paleis. De buitgemaakte schone zit op het rijdier naast hem. Haar blanke gezicht is bedekt door een sluier. Fenus stijgt af en helpt haar bij het afstappen. De koningin staat hen al op te wachten.
Vrouw, zegt hij, Allah schonk mij de overwinning. Op mijn beurt heb ik voor jou ook een extraatje.
De koningin knikt minzaam en neemt het meisje bij de hand.
Niet bang zijn, zegt ze, we kunnen als vriendinnen met elkaar omgaan. Je kan gewoon je eigen godsdienst belijden. Maar blijf een beetje uit het zicht van de koning.
Maanden verstrijken. Dan, op dezelfde dag, bevalt de koningin van een zoon en de slavin van een dochter. Het ene kind wordt Floris genoemd. Het andere Blanchefloer. De opvoeding van beide kinderen komt op de schouders van Blanchefloer’s moeder. Geen probleem, want ze houdt van beiden evenveel. Als koning Fenus zijn zoon naar school stuurt, gaat Floris alleen als Blanchefloer ook mee mag. Ze leren er onder andere Latijn. Omdat verder niemand in hun omgeving dat verstaat, wordt het hun geheimtaal. Zo kunnen ze vrijuit spreken over hun wederzijdse liefde.
De koning is zo in de weer met rooftochten dat hij niet in de gaten heeft wat er tussen beide kinderen speelt. Tot een intrigant hem op de hoogte stelt.
Let op mijn woorden. Op een dag wordt uw rijk geregeerd door een islamitische koning met een christelijke koningin.
Dat nooit, zegt Fenus, moge Allah het verhoeden!
Hij snelt naar zijn vrouw en gooit de schandelijke feiten op tafel.
Die christendochter gaat eraan!
De koningin tracht hem te kalmeren. Als hij Blanchefloer vermoordt, zal Floris hem zijn leven lang haten. Ze heeft een beter plan.
Stuur Floris naar Montorië. De moeder van Blanchefloer moet zeggen dat ze ziek is. Dus moet Floris alleen gaan. In Montorië ontmoet hij gegarandeerd vrouwen die hem haar zullen doen vergeten.
De koning laat zijn zoon roepen en deelt hem de plannen mee.
Ik ga alleen als Blanchefloer zich binnen twee weken bij me voegt, zegt Floris. Ik kan gewoon niet langer zonder haar.
Ik beloof je, binnen veertien dagen komt ze je achterna, zegt Fenus.
Begeleid door de intrigant die eerder zo vals tegen de koning sprak, reist Floris naar het verre Montorië. Daar wordt hij, als zoon van koning Fenus, gastvrij ontvangen. De meegenomen brief moet de koningin van Montorië duidelijkheid verschaffen over de beweegredenen van zijn komst.
Lieve Floris, zegt ze, gevoelens laten zich volgens mij niet dwingen. Maar goed, ik hoop toch dat je je hier een beetje zal vermaken. Mijn dochter Sibilie zal je introduceren bij haar vriendinnen. Hoewel Sibilie en de andere meisjes allen even knap als vriendelijk zijn, denkt Floris slechts aan Blanchefloer. Na drie weken is ze er nog niet. Hij kruipt steeds meer in zijn schulp. Zelfs zijn begeleider, de intrigant, begint zich zorgen te maken. Hij gaat terug om koning Fenus in te lichten.
Die meid heeft mijn zoon behekst, een satanskind is het, zegt de koning, mijn zwaard zal hem van haar verlossen!
Om Blanchefloer te redden doet zijn vrouw, met pijn in het hart, een ander voorstel.
We kunnen haar beter verkopen. Op de slavenmarkt in Nicle brengt zo’n blonde stoot aardig wat op.
Daar heeft hij nog niet aan gedacht. Best wel een slimme oplossing. Hij geeft bevel Blanchefloer naar Nicle te brengen.
Kooplieden uit alle windstreken bieden op haar. Wellustige blikken glijden over haar lichaam. Eeltige handen bevoelen de tere blanke huid en trekken aan de blonde haren. Obsceniteiten worden in haar oor gefluisterd. Uiteindelijk is de emir van Babylonië bereid tien maal haar gewicht in goud te betalen.
Wees blij, zegt hij, je gaat deel uitmaken van een gezellige harem van zo’n zevenentwintig vrouwen. Ze zullen je alles leren wat je moet weten. Binnen een jaar kan je mijn vrouw worden.
Heb je een probleem, wordt het niet alleen opgelost, maar krijg je er nog een berg goud bij cadeau. Koning Fenus is een tevreden mens. Maar zijn vrouw ziet de bui al hangen. Wat als Floris terugkeert en ontdekt dat zijn geliefde verdwenen is?
Daar, zucht Fenus, heb ik nog niet bij stilgestaan.
We zeggen gewoon dat ze overleden is, stelt ze voor. Laten je bouwmeesters snel een graftombe bouwen, met alles erop en eraan.
Ik ga ze onmiddellijk opdracht geven, zegt de koning.
Binnen de kortste tijd verrijst er een imposant graf. De gebeitelde tekst leest als volgt: Hier rust Blanchefloer, de schoonheid die Floris het meeste liefhad.
Als Floris uit Montorië terugkomt is het eerste wat hij vraagt:
Waar is Blanchefloer?
Zijn vader en moeder kijken zwijgend naar de grond. Floris rent naar de kamer van Blanchefloer’s moeder.
Waar is ze?
De tranen stromen over haar wangen.
Dood.
Hij uit een kreet en zakt in elkaar.
Zijn ouders hebben de gil gehoord en komen aangerend. Ze slagen erin de gekwelde zoon bij te brengen. Hij slaat zijn ogen op.
Ik wil dood.
De koning en de koningin kijken elkaar wanhopig aan. Misschien kan de graftombe hem op andere gedachten brengen. Ze slepen Floris ernaar toe.
Ik wil dood.
Hij haalt een gouden dolkje dat hij ooit van Blanchefloer kreeg, tevoorschijn. De koningin grist het uit zijn handen en neemt haar man apart.
Je moet hem de waarheid vertellen, fluistert ze. Hij doet zichzelf wat aan!
De liefde heeft van mijn zoon een weekdier gemaakt, jammert Fenus.
Het is ons enig kind.
Het was jouw idee. Zeg het hem zelf maar.
Okay, Floris, weet je, Blanchefloer leeft nog.
Pardon?
Je vader wilde haar ombrengen, op mijn aanraden stuurde hij haar naar Nicle, naar de slavenmarkt. Om verkocht te worden.
Ik zal haar vinden, zegt hij, waar ze ook is.
Zijn ouders gaan overstag. Hij zal vermomd als koopman reizen. Ze geven hem paarden, begeleiders, kortom alles wat hij nodig heeft. De koningin schuift een gouden ring om zijn vinger.
Deze ring zal je beschermen, zegt ze, en helpen bij je speurtocht.
Ze hebben hun intrek genomen in een herberg in Nicle. Het is een vrolijke boel, men geniet van de maaltijd. Alleen Floris eet nauwelijks. Hij zit wat voor zich uit te staren.
Zo’n dromer, denkt de vrouw van de herbergier, dat is niet normaal. Er zit hem iets dwars.
Jongeman, ik wil me nergens mee bemoeien, zegt ze, maar laatst zag ik iemand die net zo zat te peinzen.
Floris kijkt verstoord op.
Ik vroeg haar wat het probleem was. Ze vertelde dat men haar verkocht had om haar te scheiden van haar geliefde. Hij heette Floris en zij Blanchefloer.
Van schrik stoot hij zijn wijnglas om.
Ik ben die Floris, zegt hij, en op weg naar Babylonië om Blanchefloer te vinden. Omdat je zo aardig tegen mijn geliefde was, mag iedereen zich vanavond op mijn kosten vol laten gieten.
De volgende ochtend moet er, kater of niet, flink doorgewerkt worden om alles en iedereen op tijd aan boord te krijgen. Dan kan het schip vertrekken.
Na acht dagen komt, schitterend gelegen op een machtige rots, de stad Blandas in zicht. Ze meren af en vinden bij een reder een plek om te overnachten. Hij blijkt een veerdienst tussen Blandas en Spanje te onderhouden. Floris krijgt te horen dat er onlangs twee slavenkopers met een blanke vrouw in hetzelfde huis hebben gelogeerd.
Overal waar ze op hun verdere tocht aanmeren blijkt Blanchefloer eerder te zijn gesignaleerd. De mensen onthouden het omdat ze als enige blanke dadelijk opvalt. De laatste van wie Floris het hoort, ze naderen inmiddels Babylon, is een veerman. Hij vertelt Floris meer over het lot van geroofde vrouwen.
De emir koopt ze voor zijn harem. Ze hebben het niet slecht.
Zo kletsen de beide mannen nog een hele tijd door. Als blijk van vriendschap geeft Floris hem wat geld. Op het eind heeft Floris nog een vraag.
Ken je iemand in Babylon, die mij helpen kan?
Er stroomt buiten de stad een brede rivier. Op zekere plek is er een brug. De brugwachter is een oude maat van me. Zijn woonhuis ligt in het centrum. Hier, neem deze ring mee, geef hem die en noem mijn naam.
De brugwachter wordt gevonden. Floris overhandigt de ring en vraagt om hulp. De man wijst op een hoge toren in het midden van de stad.
Daar is mijn woning, ga erheen, laat de ring zien en mijn vrouw zal jullie binnenlaten.
Bedankt, zegt Floris, we gaan er onmiddellijk naartoe.
De vrouw des huises voelt zich vereerd zo’n rijke koopman te mogen huisvesten en brengt hem naar een kamer met uitzicht op de hele stad.
Boven de talloze moskeeën met hun minaretten, de witte huizen en de palmen ontdekt hij het kolossale paleis van de emir. De moed zakt hem in de schoenen. Ergens achter die metersdikke muren moet ze zitten, zijn Blanchefloer. Hij kent hier niemand die hem kan helpen haar te vinden. Hoe nu verder?
Beste vriend, zegt een bekende stem, is er iets wat je niet bevalt aan deze kamer?
Het is de brugwachter, die thuisgekomen is van zijn werk.
Nee, het is iets anders. Ik vraagt me af waar ik de spullen moet zoeken die ik hiervandaan mee terug wil nemen.
Laten we het daar onder het eten over hebben, stelt zijn gastheer voor.
Er worden schalen gebracht met allerlei soorten exotisch voedsel. De heerlijkste geuren vullen de ruimte. De enige die niet geniet, is Floris. Dit bedroeft de vrouw des huises zeer. Zo’n voornaam ogende gast die zo somber voor zich uit kijkt. Wat kan daarvan de reden zijn?
Blanchefloer, fluistert hij, Blanchefloer.
Volgens mij, zegt ze, bedoelt u de vrouw die de emir tot keizerin wil verheffen. Een lieve blondine die hier onlangs nog gelogeerd heeft. Ze vertelde hoe ze wreed werd afgesneden van haar minnaar en verkocht aan de emir. Bent u haar broer, of misschien de desbetreffende geliefde?
Dat laatste, geeft Floris blozend toe.
Haar man legt uit dat het onmogelijk is om het paleis van de emir binnen te dringen. Hij sympathiseert met Floris maar is tegelijk trots op zijn stad.
Zie je die enorme toren, van rood marmer, met dat stalen dak, in het midden?
Zie ik.
Op de vierde verdieping woont, met zevenentwintig anderen, jouw Blancefloer. De cipier van de toren houdt alles in de gaten, zwaarbewapende wachters bewaken elk vertrek op elke verdieping. Wie zonder geldige reden de toren nadert, is er geweest.
Klinkt weinig hoopvol, maar ga door.
Het geval wil dat de emir elk jaar een van vrouwen als gemalin kiest. Na dat jaar wordt ze door een van zijn ridders onthoofd. Vervolgens begint alles weer van voren af aan.
Lekkere traditie, en hoe gaat dat kiezen in zijn werk?
De emir zet zich met zijn ridders bij een bloeiende wonderboom neer en laat de vrouwen stuk voor stuk langs een fontein paraderen. Wordt het water troebel dan deugt de passante niet, blijft het helder dan deugt ze. De goedgekeurden moeten hierna onder de boom doorlopen. Degene op wie de wonderbloem valt wordt keizerin. Dit jaar zal het jouw geliefde worden. Ze is veruit de mooiste en deugt zeker. Alvast gefeliciteerd.
Hier word ik niet vrolijk van, zegt Floris. Heb je nog een tip voor me?
De brugwachter adviseert hem een praatje met de cipier te maken. Dat hij bijvoorbeeld de bouw van de toren zo interessant vindt. Als het hem lukt er een schaakterm doorheen te vlechten, zal de cipier hem mogelijk uitnodigen voor een partijtje om geld. Mocht Floris winnen dan geeft hij zijn geld gewoon aan de cipier. De inzet moet bij elk volgend spel verhoogd worden.
Floris is bij de toren gekomen. Hij kijkt quasi-geboeid naar het rode marmer en loopt om het gebouw heen.
Geen gespioneer! roept een barse stem.
Ik wil weten hoe de toren gebouwd is, zegt Floris, om in mijn eigen land ook zo’n toren neer te kunnen zetten.
De cipier heeft de dure kleren van de vreemdeling gezien en glimlacht.
Iemand die er zo voornaam uitziet, zegt hij, kan geen spion zijn. A propos houdt u van een partijtje schaak?
Alleen als er flink wordt ingezet.
U heeft geluk, zegt de cipier, u zult spelen tegen de kampioen van Babylonië.
Even later zitten de mannen in de donkere torenkamer aan hun eerste partij. Floris speelt rustig en bedachtzaam. De ander speelt, gedreven door begeerte, onrustig. Al snel komt hij mat te staan.
Hier, u bent zo’n aardige kerel, neem het geld maar.
Dank u, edele heer, slijmt de cipier. Als u morgen terugkomt doen we een revanche.
Ook de tweede dag levert winst op voor Floris. Weer gunt hij het geld aan zijn tegenstander. De cipier denkt slapend rijk te worden en nodigt hem voor een derde spel uit. Ook dit kent een zelfde afloop.
In de hoop hem nog meer geld af te troggelen, gedraagt de man zich steeds onderdaniger. Dan zet Floris een beker op tafel, gemaakt van een deel van het goud waarvoor zijn geliefde verkocht is. De ogen van de cipier fonkelen van hebzucht.
Nog een laatste partij, om deze beker? Ik zet alles in wat ik van u ontvangen heb.
Niet genoeg, zegt Floris, kijk goed naar die beker, zie hoe schitterend hij is bewerkt. Hij is veel meer waard dan wat u biedt.
De twee zitten een tijd zwijgend tegenover elkaar. De cipier kan zijn ogen niet van de gouden beker afhouden.
Honderdmaal meer dan ik eerder zei!
Dat is nog duizendmaal te weinig. Maar ik heb een beter idee. Ik schenk u de beker gewoon. Als teken van vriendschap.
De cipier werpt zich voor hem op de grond, kust zijn hand en zweert eeuwige trouw aan een zo ruimhartig en edel man.
Dat zweer je echt? vraagt Floris.
Ik mag sterven als het niet zo is.
Okay, dan heb ik je diensten nu gelijk nodig. Haal Blanchefloer voor mij hierheen.
De man trekt wit weg. Hij begrijpt dat zijn begeerte hem in het verderf gestort heeft en dat er geen terugweg is.
Geef me drie dagen, vraagt hij.
Goed, zegt Floris, met pijn in zijn hart.
Na drie dagen komt er bericht. Hij moet, geheel gekleed in rood, naar de toren komen. De cipier laat hem snel binnen. Bedwelmende geuren stromen hem tegemoet. Overal staan manden met de meest exotische bloemen.
Kruip in de mand die in de hoek staat, zegt de cipier. Mijn knechten zullen u met rozen bedekt naar boven dragen, naar Blanchefloer’s kamer.
Floris doet wat hem gezegd wordt. De sterke maar niet bijster snuggere knechten beklimmen de wenteltrappen. Al klagend over de zwaarte van hun last, komen ze boven aan.
Was het nou eerste deur links, of rechts?
Wat is het verschil?
Ze kloppen op de gok op een van de achtentwintig deuren.
Bloemen van de cipier, voor Blanchefloer!
De deur gaat open.
Bedankt, zet daar maar neer.
Clarisse, Blanchefloer’s hartsvriendin, zwijgt over hun vergissing. Als de knechten weg zijn loopt ze naar de mand om een roos te plukken. Floris denkt dat het Blanchefloer is en springt tevoorschijn. Ze schrikt zich rot.
Help!
Onmiddellijk gaan er zesentwintig nieuwsgierige deuren open.
Wat is er aan de hand?
Niks, ik schrok van een vlinder die tegen mijn gezicht vloog.
De zesentwintig deuren gaan teleurgesteld weer dicht.
Nu tot Clarisse doorgedrongen is wat er aan de hand is, gaat ze snel naar Blanchefloer.
Kom mee, ik wil je de mooiste bloemen van de wereld laten zien.
Haar vriendin reageert lauw en blijft stug uit het raam staren.
Schiet nou op, doe het voor Floris, smeekt Clarisse.
Als Blancefloer de kamer binnenkomt rijst Floris uit de rozen op. Ze strekt haar handen uit en valt flauw. Hij vangt haar op en streelt haar blonde lokken.
Het lukt de vriendinnen de indringer een aantal dagen op hun kamers te verbergen. Maar het begint de emir op te vallen dat Blanchefloer haar huishoudelijke taken in het paleis verwaarloost.
Ze wordt volledig in beslag genomen door huwelijksvoorbereidingen, legt Clarisse uit.
De emir voelt zich gevleid en verzoekt een van zijn dienaren Blanchefloer te vertellen hoezeer hij haar toewijding waardeert. De man vangt geluiden op achter haar deur en rent terug naar de emir, die hem verbaasd aankijkt.
Ze was in g, ge gesprek, m, me, met haar vriendin, stamelt hij.
Man, die staat hier naast me, zegt de emir.
Clarisse verbleekt. Foute boel. De emir stuift weg en treft Floris en Blanchefloer aan tijdens een innige omhelzing. Woedend trekt hij zijn zwaard om de indringer te doden. Blanchefloer slaat haar armen om de hals van haar geliefde, zodat hij haar eerst om zal moeten brengen.
Vergeef mij, emir, zegt Floris, zonder deze vrouw kan ik niet leven. Zo’n trouwe liefde als de onze vindt u nergens. Laat ons leven, laat uw rechters beslissen.
Hierdoor zakt, tot zijn eigen verbazing, zijn boosheid. Hij geeft opdracht beide zondaars, gescheiden van elkaar, op te sluiten in de kerkers onder de toren.
Op de dag waarop de emir jaarlijks een nieuwe vrouw kiest, moeten nu de geliefden voor de rechter verschijnen. Iedereen in Babylonië weet inmiddels van de indringer en het bedrog. De publieke tribune is afgeladen. De emir vraagt om stilte en neemt het woord.
Ik, Haroen al Amran, emir van Babylonië, beschuldig hierbij de slavin Blanchefloer van het verbergen van een indringer, die beweert een prins te zijn, in de vrouwentoren. Hierop staat de doodstraf. Toch wil ik eerst nog de mening van een aantal wijze mannen horen.
Radbraken, zegt de vorst Ali ben Omar.
Door paarden laten vertrappen, zegt de hertog van Djamaut.
Verbranden, zegt Prins Osman.
Verzuipen, zegt de edelman Moawia.
Dan staat Alfages, een moedig en humane vorst, op.
Veroordelen zonder de beschuldigde te horen, is fout.
Lul niet, op de brandstapel, die twee! schreeuwt een Arabische koning.
Ziet er slecht voor ons uit, zegt Floris, ik geef je mijn moeders’ toverring, zodat niemand je kan doden. Deze hele toestand is immers mijn schuld.
Nee, jij moet blijven leven, zegt Blanchefloer, terwijl ze de ring teruggeeft.
Zo gaat het een tijdje door, tot de ring op de grond valt.
De mensen op de tribune beginnen elkaar aan te stoten. Er worden tranen weggepinkt. Maar de emir is onvermurwbaar.
Naar de brandstapel, die twee!
Laat mij sterven, niet haar, smeekt Floris.
Nee, ik heb hem tot deze wanhoopsdaad gebracht, huilt Blanchefloer.
Dus zijn allebei schuldig, zegt de emir, ik zal jullie doden met dit zwaard.
Terwijl het zwaard boven haar geliefde hangt, springt Blanchefloer naar voren om hem met haar eigen lichaam te beschermen.
Dood mij, heer, voor zij zich kan opofferen! roept Floris.
Vanuit de menigte klinkt een kreet.
Gratie!
Anderen nemen de kreet over.
Gratie, gratie!
Zelfs de raadgevers van de emir volgen.
Gratie, gratie!
Dan valt het zwaard hem uit de handen en spreekt de emir het verlossende woord:
Gratie…
Iedereen is opgelucht over de afloop. Nadat de emir belooft alle medeplichtigen vrijuit te laten gaan, vertelt Floris hoe hij zich toegang tot de toren heeft verschaft en wie hem erbij geholpen heeft. Al met al een heel verhaal. De mensen kunnen er geen genoeg van krijgen. De welkome indringer… het lijkt hen een goede titel.
Plaats een reactie