Vrij Nederland – Kunst is geen maïzena
‘Jeder muß mitmachen.’
Joseph Beuys
Kilo vrachten educatie en culturele vorming zijn de afgelopen halve eeuw uitgestort over de hoofden van nietsvermoedende tv kijkers, museumbezoekers en middelbare school leerlingen. Rivieren gesproken en geschreven tekst vonden hun weg naar verbijsterde ‘cultuurconsumenten’. Duizenden uren beeld, kilo vrachten papier, en nog kampt het museum met een imagoprobleem. Het is er ‘saai’ en ‘duf’ en voor de jongste generaties Nederlanders roept de kunst, die er te zien is vooral ‘onbegrip’ op.
Onder de staatssecretaris voor Cultuur, Medy van der Laan, regent het dirigistische decreten. Er moeten niet alleen méér mensen aan cultuur deelnemen, ze moeten het liefst allochtoon, jong en multiculti zijn. Want de situatie is deze: jong gaat naar 50 Cents, Mary J. Blige of Lange Frans en Baas B. en verkiest de Melkweg, Paradiso, de Heineken Music Hall, of simpelweg de stráát boven het museum voor moderne kunst. Dat komt, beweren kwade stemmen, omdat de conservatoren – dat stelletje grijze, hopeloos ouderwetse tempelwachters der cultuur – jong en allochtoon Nederland niet over de museumdrempel weet te trekken.
Maar liefst 77 procent van de Turken en Marokkanen gaat niet naar het museum. Bij de Surinamers en Antillianen, zo heeft het Sociaal Cultureel Planbureau becijferd, is dat 72 procent, tegenover 38 procent van de Nederlandse bevolking die wél gaat.
De kille pracht van deze cijfers aanschouwend, besloot de staatssecretaris, dat het zo niet langer kan. Met een voor D66’ers ongebruikelijke zendingsijver heeft Medy van der Laan besloten de allochtonen onder ons te verheffen. Nederland verandert immers in rap tempo van bevolkingssamenstelling, en daar hoort een fris, sprankelend en laagdrempelig aanbod bij in de musea voor moderne en hedendaagse kunst. In het keel snoerende jargon der cultuurambtenaren, aangevoerd door de vrouw met het meest stormvaste Rozenkruisers kapsel van Nederland, heet het, dat de tijd is gekomen voor ‘het bevorderen van de culturele diversiteit in musea voor moderne en hedendaagse kunst’.
Bij zo’n mond vol hoort een dito geldbedrag. Onlangs werd bekend, dat de Mondriaan Stichting een prijsvraag heeft uitgeschreven om musea te prikkelen allochtonen binnen te halen. Wie aandacht weet te wekken voor ‘onderwerpen, perspectieven en materiële uitingen van andere culturen’, mag zich verheugen in een geldbedrag van 500.000 euro.
In het vooruitzicht van een half miljoen harde pietermannen hebben dertien Nederlandse musea plannen ingediend om – populistisch gezegd – het museumbezoek door allochtonen op te krikken.
Men zit niet stil, en dat valt te prijzen.
Maar achter de dynamiek van musea, die zich inspannen om nieuw, jong en allochtoon publiek te vinden en – vooral – binnen te houden, gaat een drama schuil.
‘Herhaalbezoek, brand marketing, mondige bezoeker, verzelfstandiging, legitimatie, feelgood ervaring, kijkdoos, kenniscentrum, transparantie, publiekstrekker, sponsorwerving, kijk intelligentie, Sandberg erfenis, cultuur profetenrol, ouderen en allochtonenparticipatie, vrije rollatorzone, spektakel behoefte, tekstbordje, verkleutering, beleveniseconomie, elitisme, missie, verlichtingstaak, verpretparkisering, gratis koffie, gratis koffie, crisis, CRISIS en komt het museum nou naar de bezoeker toe of was het andersom?’
Zo maar een greep uit de woorden, die ik bijeen dreef na een jaar lang als huisfilosoof aan het Centraal Museum in Utrecht verbonden te zijn geweest. De woordenverzameling werd twee jaar geleden afgedrukt in een special van het eerbiedwaardige Boekman, het cahier van de gelijknamige stichting, die zich sinds jaar en dag over het sociale wel en wee van de culturele sector buigt. De publicatie inventariseerde – voor de zoveelste keer – de crisis ,waarin het museum voor moderne en hedendaagse kunst zich in zou bevinden en liet vakmensen en buitenstaanders aan het woord.
Lezing van het cahier stemde niet vrolijk.
Men was in de greep van zelftwijfel. Onderzoek na onderzoek wees uit, dat allochtonen, bejaarden en zelfs hoger opgeleiden (tweeverdieners met 0,7 kind en 1,8 auto voor de deur) de moderne en hedendaagse kunst links laten liggen.
Wéér moest men constateren, dat het naoorlogse ideaal van de cultuurspreiding was mislukt, weer bleken hooggestemde idealen uit de PvdA koker stukgelopen op de weerbarstige werkelijkheid.
‘Museum is wit bolwerk gebleven,’ kopte de Volkskrant van 12 januari jongst leden, om het nog erger te maken. ‘Zestien jaar allochtonenbeleid’ had weinig tot geen effect gesorteerd voor de cultuurparticipatie. ‘Nederlander nauwelijks in voor hedendaagse kunst’ en: ‘Kunst is niet voor iedereen’ tekende dezelfde krant een paar maanden eerder op, na het verschijnen van een rapport in opdracht van de organisatoren van de Kunsttiendaagse, de FKU (Federatie Kunstuitleen) en de Nederlandse Galerie Associatie (NGA).
Meer dan vijftig jaar educatie door goed bedoelende cultuur verheffers en museummedewerkers heeft het tij niet kunnen keren. Hedendaagse kunst blijkt nog steeds een zaak voor een minderheid – zo’n twintig à dertigduizend man groot, is wel eens becijferd. Dergelijke aantallen zijn koren op de molen van de staatssecretaris en de directeur van de Mondriaan Stichting: het tij dient gekeerd. En als Mohammed niet tot de berg wil komen, dan komt de berg naar Mohammed (of is een dergelijke verwijzing in het huidige gespannen klimaat een belediging?).
Nederland cultuurland is bezig met een – door de overheid afgedwongen – heroriëntatie. Men richt zich of gaat zich richten op de bezoeker met een niet westerse achtergrond en ontwikkelt multiculturele, diverse programma’s, die inspelen op de belangstelling van de nieuwe Nederlander.
Waar ter wereld wordt de museumbezoeker zo gemonitord als in Nederland en waar ter wereld wordt er zo krampachtig omgesprongen met etnische afkomst? Niemand, lijkt het wel, kan ontsnappen aan de regel, plan en bedilzucht van de overheid. En dat terwijl we dachten, dat Nederland af was.
Niets is minder waar.
Men rept – de term is door oud cultuurminister Hedy d’Ancona geïntroduceerd – van ‘maatschappelijke plicht’ en van ‘collectieve voorzieningen, vanuit gemeenschapsgelden betaald’, die niet uitsluitend voor een blanke elite bedoeld zijn.
En de kunst?
Die zal door middel van ‘intensieve educatie’ begrijpelijk gemaakt worden.
Is de bemoeienis van de overheid op te vatten als de verwerkelijking van een cultureel horrorscenario of worden de moderne kunst musea terecht geofferd op het hakblok van sociale rechtvaardigheid? En zal het museum van de eenentwintigste eeuw het museum van de moedwillige intellectuele versmurfing zijn?
Een ding is duidelijk: in de optiek van hedendaagse cultuurbeleidsambtenaren is het museum niet langer de beheerder van een boeiende verzameling nationale en internationale kunstschatten, die inzicht geeft in wat de fantasie en het beeldend vermogen van kunstenaars vermogen. Laat staan, dat het een plek zal zijn, die ruimte geeft aan belangeloze schoonheidservaring, woeste verwondering of taai (maar stimulerend) onbegrip.
Nee, het museum wordt een kenniscentrum, waar ruim baan wordt gegeven aan debatten, discussies en laagdrempelige begripsvorming. Een plek, waar leuke interactieve dingen te doen zijn en waar je eerst je kind door de ballenbak jaagt en het daarna op topsnelheid een ‘rondje Bruna van dertig blank’ laat draaien in het Dick Bruna huis, en vervolgens gaat bijpraten met door het museum in een forum verzamelde kunstenaars, die zichzelf voorstellen als kennisleveranciers, die met de doelgroep in ‘dialoog’ willen gaan om verslag te doen van hun ‘onderzoek naar het mensdom in zijn socio-urbane context’. Of die ‘van betekenis willen zijn’ voor zielige mensen in de derde wereld door middel van ‘meta commentaar’ op de globalisering in het algemeen en Satan Bush in het bijzonder, en last but not least ‘de onaanvaardbare verprozacisering van de menselijke ziel’ ter discussie willen stellen.
De kunstenaar als wonderlijke hybride van amateursocioloog en psycholoog, overeind gehouden door van sociale relevantie bezeten subsidiecommissies – de rillingen lopen je over de rug.
Natuurlijk, bovenstaande voorstelling van zaken is gechargeerd. Maar is het niet vreemd, dat de roep om alles verklarende educatie en ‘contact’ gehoord wordt in een tijd, waarin (jonge) kunstenaars al bijna tien jaar lang aangeven ‘geëngageerd’ werk te willen maken dat sociaal relevant is en ‘communiceert’ met het publiek?
Waar ging het mis? Waarom maken kunstenaars en tentoonstelling makers, ondanks hun hang naar engagement geen wérkelijk contact met het beoogde grote, multiculturele publiek? Wat denkt de calculerende, shoppende, hyper individuele, mondige burger – dat monsterlijk creatuur, geboren uit de karikaturale erfenis van de anti autoritaire jaren zestig – in het museum te vinden? En: kan educatie de kloof tussen allochtone kunst hongerige en wit museum overbruggen?
‘Check on Friday,’ zou de bekende Amerikaanse columnist P. J. O’Rourke zeggen. Oftewel: God mag het weten. En als God het niet weet, is er altijd nog wel een staatssecretaris te vinden wier handen jeuken om de afgeknepen culturele sector nog eens flink aan te pakken.
Gevraagd naar de definitie van kunst, antwoordde beeldend kunstenaar Reinier Lucassen ooit: ‘Kunst is een onaangepaste vraag met een daarop onaangepast antwoord.’
Het is niet erg waarschijnlijk, dat Lucassens reactie in de smaak zou vallen bij de huidige staatssecretaris, die er nu eenmaal alles aan gelegen is begrijpelijke kaders te scheppen voor het begrijpelijke product, dat kunst volgens haar dient te zijn. ‘Onaangepastheid’ is geen pre. Bij het betreden van het museum dient het publiek immers ogenblikkelijk een feelgood ervaring te krijgen, waarbij het vooral moet worden bediend met beelden en verhalen, die inspelen op de eigen – allochtone, multiculti – achtergrond en interessen.
Dat is wat je zou je kunnen concluderen uit de door de Mondriaan Stichting uitgeschreven prijsvraag voor de Nederlandse musea. Wie niet voldoet aan de verwachtingen – het slechten van de drempels voor allochtonen en jongeren, het liefst jonge allochtonen – kan fikse kortingen verwachten. Maar wéten de musea wat de multicultigemeenschap in de grote steden wil zien? Bestaat zo’n gemeenschap? Wordt ‘de’ allochtoon wel eens wat gevraagd? En moet dat trouwens? Is het niet veel beter als het museum een tempel blijft in de beste zin van het woord – een plek, waar je rustig en geconcentreerd naar kunst kunt kijken, luisteren of eventueel interactief kunt reageren op wat zich aan je voordoet zonder verplicht te hoeven babbelen met een kunstenaar of educatief medewerker? Moet het museum niet een voor iedereen toegankelijke plek blijven, waar je wordt ‘aangeraakt door de muzen’, die je dwingt hoger te reiken of je in ieder geval losrukt van je eigen achtergrond – precies het tegenovergestelde dus van wat de staatssecretaris met haar plannen beoogt?
Of ben ik niet flexibel genoeg, en weiger ik in te zien, dat het museum wel gedwongen is te veranderen? Ben ik een aartsconservatieve, blanke, buikige oude zak als ik schrikbeelden zie opdoemen van Stedelijk Museum tentoonstellingen, geopend door onze nationale allochtone schaamlap Ali B., of door 50 Cents, Snoop Dogg en De Jeugd van Tegenwoordig, gebroederlijk hand in hand op de elfde verdieping van het Post CS gebouw?
Het lijkt of in het huidige culturele klimaat, waarin definitief afscheid is genomen van het onderscheid tussen hoge en lage kunst (‘Nee echt, een avondje Frans Bauer is mij evenveel waard als de Vijfde van Beethoven. Kijk, Frans zingt “Als je lacht voel je je veel beter”. Nu heeft Beethoven veel moois gemaakt, maar zoiets púntigs heb ik hem nog nooit horen beweren!’) iedereen de wijze woorden van de vermaarde Willem Sandberg is vergeten.
Gevraagd naar de betekenis van het museum, merkte de zwierige jonkheer – tussen 1945 en 1962 directeur van het Stedelijk Museum – op dat het museum ‘een levenscentrum’ moest zijn’, een plek voor iedereen, van kapper tot hoogleraar, waar iets ‘te ontdekken’ viel en waar een inspirerende werking van uit moest gaan, een plek, waar de bezoeker, vertrouwend op eigen ogen en gevoel, zich zou laten prikkelen door het buitengewone talent van kunstenaars. Tegelijkertijd spoorde de museumdirecteur de bezoeker aan zich niet uitsluitend te verlaten op het oordeel van de ‘kenners’. Voorlichting en opvoeding van het publiek achtte hij van belang (niet voor niets liet hij een openbaar toegankelijke bibliotheek inrichten, met leestafel en lopende abonnementen op de belangrijkste kunsttijdschriften), maar van een belerend, didactisch vingertje mocht geen sprake zijn.
Sandbergs opvattingen zijn niet zonder invloed gebleven. In een interview. dat ik als huisfilosoof van het Centraal Museum twee jaar geleden afnam met de toenmalige directeur van het Utrechtse museum, zei Sjarel Ex, dat het publiek moest worden uitgedaagd. ‘Het is fascinerend om te zien wat er gebeurt als de bezoeker zijn zekerheden verliest. Je hoopt toch dat mensen een keer loskomen van hun verwachtingen.’
In datzelfde interview benadrukte Ex, dat het museum tegemoet dient te komen aan de eisen van een hedendaags publiek, dat zich ‘op een actievere manier tot de kunst verhoudt dan vroeger’. Ex: ‘Waarom is een stuk uit de collectie een meesterwerk – of waarom niet? (…) Dát wil de bezoeker weten. In het verleden werden de uitspraken die het museum deed nauwelijks betwist. Nu is het publiek veel mondiger’. En over de taak van het museum heette het: ‘Ik zie het (…) museum als een liberale instelling: we geven de bezoeker de mogelijkheid zich zelfstandig op te stellen tegenover de kunst, in de hoop zijn esthetisch en historisch bewustzijn te scherpen.’
Geef toe, dat klinkt een stuk doordachter dan het proza, dat de staatssecretaris en zulke bezielde kunstliefhebbers als de PvdA ‘cultuurspecialist’ John Leerdam weten af te scheiden. Of ben ik dan weer een hopeloos ouderwetse, blanke geprivilegieerde zak in het bezit van een exclusieve museumjaarkaart als ik zoiets zeg?
Leerdam publiceerde vorig jaar met co auteurs Jet Bussemaker en Hester Tammes het geschrift De Kracht van Kunst en Kultuur (2005). Bij monde van partijleider Wouter Bos liet de PvdA weten, dat het toekomstige beleid erop gericht is ‘zoveel mogelijk jonge mensen zo vroeg mogelijk met kunst en cultuur in aanraking te laten komen’. Dat zou vooral belangrijk zijn, omdat ‘waardevolle kunst in een pluriforme en levendige cultuur bijdraagt aan (…) binding, confrontatie, trots, troost en humor.’
Het is een onvervalste proeve van de culturele vaagpraat waar de huidige PvdA patent op heeft. Kunst, die helemaal uit zichzelf bijdraagt (ik dacht al, wat dóét kunst toch eigenlijk?!) aan binding (met wie of wat?)… vol verwachting klopt ons hart.
Lezer, balt u ook uw humoristisch socialistische vuistje in pluriforme woede bij deze in kreupelproza gestelde onzin, die wel confronterend is, maar geen troost biedt? Wees mild: u bevindt zich thans op de ijle hoogvlakte van sociaal democratische kunstbeschouwing. In goed Nederlands: fasten your seatbelts and buckle up!
Angst regeert museumland. Angst om de door de staatssecretaris in het vooruitzicht gestelde zakken met geld mis te lopen, angst om de toekomst van het museum, angst vanwege het kennelijke onvermogen contact te maken met een nieuw publiek, dat weinig tot geen binding heeft met de geschiedenis van de moderne westerse kunst.
Die angst is niet ongerechtvaardigd. ‘Moet ik dan minaretten op mijn museum zetten?’ riep de directeur van het Haags Gemeentemuseum, Wim van Krimpen, quasi wanhopig uit toen hij van Van der Laan’s plannen hoorde.
Daarmee raakte hij – ondanks de vrolijk theatrale toonzetting – een heikel punt. De klacht is, dat het moderne kunstmuseum voor het merendeel van het publiek (in de grote steden is volgens het CBS een derde van de bevolking van allochtone herkomst) geen herkenbare verhalen vertelt. Grof gezegd komt het hierop neer: de kunst heeft zich in de loop van de twintigste eeuw opgesloten in het reservaat van de avant-garde, en heeft in haar autistische commentaar op zichzelf (kunst over kunst) of door haar hoge abstractiegraad (concept en of ideeënkunst) het contact met het grotere publiek verloren.
Tot halverwege de jaren tachtig werd het ongrijpbare, verwarring zaaiende karakter van hedendaagse kunst juist geprezen vanwege haar cutting edge kwaliteiten (onder het motto ‘Ik begrijp er niks van, maar ik maak wel deel uit van het avontuur van de kunst’) en van harte ondersteund door museumdirecteuren en wethouders en staatssecretarissen van Cultuur.
Bovendien was er altijd nog een Pierre Janssen (de enthousiasmerende presentator van het tv programma Kunstgrepen – diens nerveus wapperende handen en gedreven dictie staan menigeen boven de veertig nog in het geheugen gegrift), of een Saskia Bos van Openbaar Kunstbezit om de verwarring van het publiek in goede banen te leiden en al was het maar een begin van begrip te kweken voor het werk van zulke uiteenlopende kunstenaars als Piet Mondriaan, Picasso, Bas Jan Ader, Ulay & Abramovic of Rob Scholte.
En wie geen begrip wilde opbrengen, kon zich altijd nog verlustigen in het schandaal of de schok. Wie herinnert zich niet de commotie rond de eerste CoBrA tentoonstelling, Sandbergs Dylaby en Bewogen beweging, het levende kunstwerk Henk Jurriaans (psycholoog goeroe van beroep, wiens behandelmethode gestoeld was op de oneliner: ‘Ik ben okay, jij bent een lul’) of de aankoop door Stedelijk Museum directeur Wim Beeren van Jeff Koons’ varkentjes, getiteld Ushering in Banality?
De mensen begrepen het wel niet, maar er was in ieder geval een door de politiek gedragen idee, dat dat niet erg was. Het museum was er juist om uit te dagen, te prikkelen en het publiek kennis te laten maken met een andere wereld. Zelfs de PvdA was in die jaren nog overtuigd van de waarde van het museum als centre of excellence, getuige een opmerking van de toenmalige Amsterdamse wethouder van Kunst en Cultuur, Han Lammers: ‘Dat kunst de wereld moet verbeteren, is theologische prietpraat. De kloof tussen het publiek en de kunstenaar, die nieuwe vormen introduceert is volstrekt logisch. De functie van het museum is nou juist het waarnemingsvermogen openbreken.’
Wie het museum voor moderne kunst betrad, zou zich losrukken van het negen tot vijf bestaan en een andere bewustzijnsdimensie betreden, waar fantasie en creativiteit de toon zetten. Op de in de jaren zeventig gestelde eis, dat het museum diende ‘te vermaatschappelijken’ en kunst van ‘arbeiders en huisvrouwen’ moest tentoonstellen, werd door museumdirecteuren en staf dan ook meestal schouderophalend gereageerd. En zelfs de inspanningen van Van Abbe directeur Jean Leering en New Babylon ontwerper Constant om de scheiding tussen kunst en leven te slechten, konden niet verhelpen, dat het museum toch vooral museum bleef. Constant’s aanname, dat in een ‘gerevolutioniseerde maatschappij’ de autonome kunst zou verdwijnen ten gunste van een alles doordringende ‘creatieve levensdrift’ werd nooit bewaarheid. Leering, kunstkenner en liefhebber pur sang en oprecht gedreven in zijn overtuiging dat ‘de straat’ het museum binnengehaald moest worden en andersom, moest zelfs het veld ruimen en keerde na zijn vertrek uit het Van Abbe in 1973 en een kort Tropenmuseum directeurschap niet meer terug in de museumwereld.
De autoriteit van het museum werd dus wel betwist, maar niet aan het wankelen gebracht. Aan educatie in het museum werd veel aandacht besteed, maar niet vanuit de gedachte, dat kunst een hapklare, makkelijk verteerbare brok was of in moest spelen op de culturele achtergrond van de bezoekers. Die werden juist uitgedaagd zich tot het buitengewone te verhouden, tot een levenssfeer, die zich buiten de dagelijkse ervaring bevond.
Het is veelzeggend, dat de activiteiten van Fluxus – de door George Maciunas in het leven geroepen beweging, die hartstochtelijk pleitte vóór het leven in de kunst en tegen het ‘zielloze object fetisjisme’ van de musea (‘Hé, koffiekopjes kunnen mooier zijn dan fancy beeldhouwwerken!’) – zich grotendeels buiten de kunsttempels afspeelden.
Er was in die roemruchte jaren na mei 1968 wel een wisselwerking tussen museum en maatschappij (wat kunstenaars maken, draagt onontkoombaar het stempel van de tijd) en er was ‘intensieve educatie’ gericht op van kunstkennis verstoken groepen. Ook waren er eindeloze, door kunst sjamaan Joseph Beuys geleide documenta discussies over de sociale rol en betekenis van de kunstenaar. Diens energie moest de creatieve potentie van allen activeren, opdat de wereld zou veranderen in een door groene Duitse wouden overwoekerd paradijs van naastenliefde, waar burgers elkaar omhoog zouden stuwen in een orgie van sociaal bruikbare scheppingsdrift. Maar het museum bleef – im grossen Ganzen – een plek waar schilderijen, sculpturen, tekeningen, video’s en aanverwanten keurig werden uitgestald.
Er waren wel allochtonen (gastarbeiders), maar die deden hun eigen, door PvdA politici ruimhartig gestimuleerde multiculti ding in onzichtbare theehuizen en gebedsruimten.
Er was nog geen Diamantbuurt of een met wrekende slagersmessen zwaaiende Mohammed B.
Er was nog geen staatssecretaris of Mondriaan Stichting, die zich over het gestigmatiseerde heil van de allochtoon boog.
Er waren nog geen conservatoren die durfden te reppen van kunstenaars die fungeren ‘als bruggenbouwers tussen kunst en bezoeker’, die heerlijk nietszeggende zinnetjes in de mond namen als ‘communicatie staat centraal’ of die de Marokkaan in zichzelf wilden ontdekken.
Het museum toonde wat het van kunsthistorisch belang achtte, zonder zich te bekommeren om zulke vreugdeloze zaken als – de termen lijken afkomstig uit een vergeeld handboek etnologie – ‘culturele diversiteit’ en ‘perspectieven en materiële uitingen van andere culturen’.
‘Angst’ werd nog niet in kapitalen gespeld. Paternalisme was niet onomstreden: toen staatssecretaris van Cultuur Rick van der Ploeg, ongetwijfeld met de beste bedoelingen, eind jaren negentig decreteerde, dat allochtonen en bejaarden per rollator vriendelijke entree de musea in gejaagd moesten worden, sputterde men, niet al te flink overigens, nog tegen. Nu mogen Tweede Kamerleden Leerdam en Bussemaker in hun stuntelig geschreven boekje ongestraft beweren, dat het onderscheid tussen hoge en lage cultuur tot ongewenste maatschappelijke ‘distinctie’ leidt, die het ‘wederzijds begrip tussen verschillende culturen en landen’ tegenhoudt.
Unverfroren beweren de twee, dat kunst ‘ervoor zorgt, dat mensen contact met elkaar maken’ en dat de regering kunst en cultuur mag gebruiken als emancipatorisch instrument om spanningen tussen culturen weg te masseren.
‘Kunst als aanjager van ‘sociale cohesie’… brrr. Alleen een geboren politicus kan kunst zo schaamteloos inzetten voor eigen gewin. En: hoe ver moet je wel niet van de kunst af staan om zoiets te beweren? Nooit geweten, dat het werk van Armando (Feindbeobachtung), Erik van Lieshout (bekend van zijn schildering van een aan het spit geregen neger boven een vuurtje), Ronald Ophuis (verkrachtingsscènes in voetbal kleedkamers), Damien Hirst (haai op sterk water), de Chapman Brothers (penetratie van mensfiguren in alle standen en openingen), Tracey Emin (zelf therapie), Stanley Brouwn (Ja mensen! Een heuse Surinaamse kunstenaar!), Paul McCartney (geestelijk vader van ‘Kabouter Buttplug’), Wim T. Schippers (bekend van pindakaas vloeren en wilde plannen voor op windhozen door museumgangen rondvliegende andijviestruiken), Jan Schoonhoven (ontroerende, handgemaakte witgeschilderde reliëfs), Olafur Eliasson (magistrale stralende zon in Tate Modern) of Jeroen Henneman (ontwerper van het Theo van Gogh gedenkteken) in het teken stond van alle Menschen werden Brüder. Maar ik schrijf dan ook geen culturele beleidsnota’s, die een geperverteerde variant zijn van Job Cohens adagium, ‘dat we de boel een beetje bij elkaar moeten houden’ (wat voor een burgemeester geen onzinnig uitgangspunt is, overigens).
In de kunst gelden heel andere wetten. Dat is het rijk van de geïnspireerde waanzin, schoonheid en fantasie – kortom alles wat zich onttrekt aan het nut van het maatschappelijke. Maar daar hebben dichters en kunstenaars als Charles Baudelaire, Marcel Duchamp, Dieter Roth, Sigurdur Gudmundsson en critici als Robert Hughes al het nodige over gezegd.
Turken, Marokkanen, Antillianen en Surinamers herkennen te weinig van hun eigen culturele achtergrond in het huidige aanbod van de musea voor moderne en hedendaagse kunst, betogen de staatssecretaris en haar trouwe slippendrager, de Mondriaan Stichting. Onduidelijk is hoe Turken, Marokkanen, Antillianen en Surinamers daar zelf over denken. Onduidelijk is ook hoe groot de behoefte onder genoemde groepen is om op maat bediend te worden. Willen de zogeheten minderheden wel ‘cultureel divers’ benaderd worden? En hoe zou dat aanbod er dan uit moeten zien? Hedendaagse kunst op roti, couscous of köfte basis? Het kan en het mag, maar het is niet aan de staatssecretaris om daar richting aan te geven. Ook in een etnisch en religieus snel veranderende samenleving zijn het nog steeds de kunstenaars, die bepalen welke kant de kunst opgaat. Zo kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat er heel wat kunstenaars zijn, ook van allochtone komaf, die liever kunst maken dan werk, dat tegemoet komt aan de schreeuw van overheidswege om ‘culturele diversiteit’.
Die schreeuw zelf verraadt een diep wantrouwen in de kracht van kunst.
Treft de kunst dan helemaal geen blaam? Terecht constateerde NRC Handelsblad criticus Hans den Hartog Jager in zijn openingstoespraak bij de opening van de afgelopen Rotterdam Art Fair, dat de hedendaagse kunst ook zelf deel van het probleem is. Wat te denken van kunstenaars, die het publiek tijdens de Biënnale van Venetië in een zandbak landje pik laten spelen of plaats laten nemen in een Aziatische sweatshop, waar het zelf sneakers in elkaar mag zetten, opdat het voelt wat het betekent om een onderbetaalde, uitgebuite, werknemer in de derde wereld te zijn? Niet alleen de naïviteit van dergelijke acties (het gaat hier om kunst, die eigenlijk geen kunst wil zijn maar sociale kritiek – binnen een onvervalst professionele kunstsetting, lezer, voelt u de wurgende problematiek van dit alles?), ook de tergende ongrijpbaarheid (materiële vormloosheid) van kunst, die maatschappelijk betrokken wil zijn en tot bewustwording wil bijdragen, doet de kijker de das om.
‘Het publiek’ is misschien kunst onwetend, maar niet stupide; het voelt op zijn klompen aa,n dat hedendaagse kunst nauwelijks maatschappelijke impact heeft. Had ze dat wel, dan zou ze agitprop heten of net zulke beroering teweegbrengen als de profeet bespottende cartoons in de Deense krant Jyllands Posten.
Maatschappijkritiek via kunst is dus ineffectief en creëert juist afstand tot het publiek. En ook kunst, die zich nauwelijks van het dagelijks leven onderscheidt, roept niet zozeer vragen op als wel verveling en desinteresse. Dieptepunt in deze was Martin Creed’s winnende inzending voor de Turner Prize van 2001, die bestond uit het tentoonstellen van een lege zaal, waarvan de plafondlampen om de vijf seconden aan en uit gingen. Zelfs een begenadigd educator als Pierre Janssen zou het niet zijn gelukt om zoveel samengebalde lamlendigheid aan te prijzen. Geen wonder dat het publiek – allo of autochtoon – zich niet aangesproken voelt.
Na een halve eeuw educatieve inspanningen op alle niveaus kunnen we constateren, dat slechts een kleine minderheid van het cultuurpubliek voor de hedendaagse kunst te paaien valt. Dat zal ook zo blijven, alle deelonderzoeken naar al dan niet bestaande allochtone behoeften ten spijt.
Veelzeggend in deze is de vaststelling door de staf van het Museum Jan Cunen in Oss, in een openbare reactie op de plannen van de Mondriaan Stichting en kennelijk gevoed door eigen ervaring, dat ‘ook tentoonstellingen van niet westerse kunstenaars er niet in slagen om een meer cultureel divers publiek te bereiken’.
Om het werk van moderne en hedendaagse kunstenaars te waarderen (of hartstochtelijk af te wijzen), is kennis van zaken nodig, interesse en vooral visuele gevoeligheid. Kennis kan worden verstrekt, interesse eventueel gewekt (door inspirerende vertellers), maar gevoeligheid voor kunst is aangeboren, of je nu wit, zwart, bruin, groen of geel bent. Daar helpt geen overheidsbeleid aan, hoe luid de eis om culturele diversiteit ook klinkt.
Ja mensen, het is hard, maar de dichter kunstenaar Lucebert had gelijk toen hij zei, dat kunst vanzelfsprekend een ‘zaak voor de elite’ is – een geestelijke elite, wel te verstaan, waartoe iedereen, die de noodzaak voelt om zich in de kunst te verdiepen, toegang moet kunnen krijgen.
Dat allochtonen (zullen we die term vanaf nu schrappen?) er misschien nog jaren over doen om tot die elite toe te treden mag geen reden zijn om toe te geven aan een radeloze angst voor dalende bezoekerscijfers. Sociale emancipatie is een kwestie van geduld, zoals wijze PvdA mannen in de jaren vijftig al wisten. En ook over het eventuele nut van kunst en cultuur wist men toen nog zinnige dingen te melden. Zo merkte de eigenzinnige cultuursocialist Jacques de Kadt op: ‘Juist omdat een in hoge mate georganiseerde maatschappij zoveel elementen van gelijkvormigheid, routine, conformisme bevat, omdat ze enorme scharen van “Bildungsphilister” voortbrengt en moet voortbrengen, heeft ze meer dan welke andere maatschappij behoefte aan cultuur, die haar voor zelfgenoegzaamheid en slaperigheid kan behoeden.’
C’est tout. Geen woord over ‘sociale cohesie’. De Kadt’s woorden (afgedrukt in de in 1957 verschenen verzamelbundel Vrijheid en gelijkwaardigheid in de welvaartsstaat: Een toetsing van de naoorlogse ontwikkeling aan socialistische normen) geven nog steeds afdoende antwoord op de vraag, waartoe de kunst ons dient. Ze ís simpelweg. In al haar onbegrijpelijke grilligheid, schoonheid en weerbarstigheid bestaat ze bij gratie van de afspraak, die we ooit hadden gemaakt, dat we ‘niet bij brood alleen’ willen leven.
Meer legitimatie heeft de kunst niet nodig, hoe hard een carrière hongerige staatssecretaris en beleidsmakers ook staan te schreeuwen om ‘sociale cohesie’.
Kunst is geen maïzena. ‘En op gelul kun je niet dansen,’ om maar eens een kernachtige cultuurbeleidsaanbeveling van Amsterdams kersverse nachtburgemeester Chiel van Zelst aan te halen.
Kunst blijft kunst, hoe multiculti de samenleving ook mag zijn.
Áls er dan helemaal niemand meer naar musea wil komen, ja dán zullen we constateren, dat het avontuur van de moderne kunst noodzakelijk blank, highbrow en kortstondig is geweest.
Maar dat is weer een ander verhaal.
Vrij Nederland, 11 maart 2006
https://www.vn.nl/kunst-is-geen-maizena/
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Lange+Frans
https://robscholtemuseum.nl/?s=Paradiso
https://robscholtemuseum.nl/?s=Turken
https://robscholtemuseum.nl/?s=Marokkanen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Surinamers
https://robscholtemuseum.nl/?s=Antillianen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Medy+van+der+Laan
https://robscholtemuseum.nl/?s=Mondriaan+Stichting
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hedy+d%E2%80%99Ancona
https://robscholtemuseum.nl/?s=Reinier+Lucassen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Willem+Sandberg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Sjarel+Ex
https://robscholtemuseum.nl/?s=Wim+van+Krimpen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jet+Bussemaker
https://robscholtemuseum.nl/?s=Wouter+Bos
https://robscholtemuseum.nl/?s=Pierre+Janssen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Saskia+Bos
https://robscholtemuseum.nl/?s=Piet+Mondriaan
https://robscholtemuseum.nl/?s=Bas+Jan+Ader
https://robscholtemuseum.nl/?s=Picasso
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ulay+%26+Abramovic
https://robscholtemuseum.nl/?s=Henk+Jurriaans
https://robscholtemuseum.nl/?s=Wim+Beeren
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jeff+Koons
https://robscholtemuseum.nl/?s=Han+Lammers
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jean+Leering
https://robscholtemuseum.nl/?s=Constant
https://robscholtemuseum.nl/?s=Fluxus
https://robscholtemuseum.nl/?s=Joseph+Beuys
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rick+van+der+Ploeg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Armando
https://robscholtemuseum.nl/?s=Erik+van+Lieshout
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ronald+Ophuis
https://robscholtemuseum.nl/?s=Damien+Hirst
https://robscholtemuseum.nl/?s=Tracey+Emin
https://robscholtemuseum.nl/?s=Stanley+Brouwn
https://robscholtemuseum.nl/?s=Paul+McCartney
https://robscholtemuseum.nl/?s=Wim+T.+Schippers
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jan+Schoonhoven
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jeroen+Henneman
https://robscholtemuseum.nl/?s=Theo+van+Gogh
https://robscholtemuseum.nl/?s=Job+Cohen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Charles+Baudelaire
https://robscholtemuseum.nl/?s=Marcel+Duchamp
https://robscholtemuseum.nl/?s=Dieter+Roth
https://robscholtemuseum.nl/?s=Robert+Hughes
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hans+den+Hartog+Jager
Plaats een reactie