B I T T E R Z O E T
Serge eert Serge
een lyrische hommage
aan Serge Gainsbourg
© Guuznord
© 2010 Serge van Duijnhoven
Soirée Gainsbourg
Bitterzoet, Spuistraat 2, Amsterdam
Woensdag 17 maart 2010
Deur: 21u entree: 10 euro
Je kunt heel goed roken op de muziek van Serge Gainsbourg. Maar ja,
dat mag niet meer. Dus moeten we erop dansen. Op 17 maart, de dag
voordat de schitterende film over zijn heldenleven in première gaat
in Nederland, wordt Serges muzikale nalatenschap gevierd in
Bitterzoet met optredens van Flora Dolores (en wat leden van The
Spinshots), Serge van Duijnhoven (dichter en schrijver) La Secte
Citron (theatre en muziek) en Paris-Maastricht (muziek) en dj’s
Guuzbourg en Natashka. Alles wat Gainsbourg zo bijzonder maakte, zijn
erotisch geladen teksten, zijn jazzy nummers, de disco, de reggae, de
psychedelica, het komt allemaal aan bod. Twintig jaar na zijn dood is
Gainsbourg een ikoon geworden voor kunstenaars, modeontwerpers,
muzikanten, schrijvers en dj’s. Je t’aime…moi aussi!
DJs:
– Guuzbourg (samensteller van o.a. Gainsnord)
– Natashka (DJ/eventplanner van Oh La La)
Live acts:
– Flora Dolores (van The Spinshots) (muziek)
– La Secte Citron (theatre en muziek)
– Paris-Maastricht (muziek)
– Serge van Duijnhoven / Dichters Dansen Niet & DJ Celtric (lyrische interpretaties van Gainsbourg op muziek)
Meer info:
http://www.oh-la-la.nl
http://www.bitterzoet.com
http://www.fillessourires.com/
Op 2 maart 2011 is het twintig jaar geleden dat de Franse zanger, componist en aartsprovocateur Serge Gainsbourg (1928 – 1991) overleed in zijn Hôtel Particulier in de Rue de Verneuil te Parijs. Voor tal van internationale muzikanten blijft Gainsbourg een voortdurende inspiratiebron. Volgens de Nederlandse journalist, fan en deejay Guuzbourg, samensteller van de prachtige tribute-cd Gainsnord – Serge’s Songs Revisited By Bands From The Lowlands (met oa. Tom Barman, West Hell 5, Eddy de Clercq, Marine Boréale, Monsieur Dubois en Benjamin Herman), is hij “een van Europa’s meest invloedrijke songschrijvers, samen met de B’s van ABBA. Een man met een schat aan schitterende liedjes vol dubbele bodems en zelfverzonnen woorden. Die hij zelf zong, maar vaker nog schonk aan de prachtigste vrouwen.”
De jaarlijks terugkerende Soirées Gainsbourg in Vlaanderen en Nederland bewijzen dat ook buiten Frankrijk de chansons van deze poète maudit nog steeds volop tot de verbeelding spreken.
Gainsnord – Serge’s Songs Revisited By Bands From The Lowlands (met oa. Tom Barman, Eddy de Clercq, Marine Boréale, Monsieur Dubois en Benjamin Herman). Samengesteld en ingeleid door Guuzbourg. Essential Music – Sonic Scenery. Son 708028, € 18,- www.fillessourires.com/gainsnord
DE NACHTUIL VAN VERMAAK
‘La laideur, mon p’tit, tu le sais
est entièrement supérieure à la beauté
La beauté se meurt un jour.
La laideur d’ailleurs, c’est pour toujours.’’
- .-.
In gefilterd licht
streelt hij de zinnen
met de ogen van
een veroordeelde
.-.
drinkt hij whisky
uit een tandenborstelbeker
smelt het ijs in zijn keel
het mannelijke fluïdum
.-.
Het mooie wanhoopt
het lelijke speelt
om het malicieuze
te bezweren, Serge
.-.
In alcohol en nicotine
als een vogel zonder veren
seint hij ons de booschap
van het vlotte toeval
‘Bah oui, monsieur Gainsbourg, da’s al…’
.-.
(en een vreemd gevoel
van infernale gruizigheid)
ZELFPORTRET ZONDER IK
I
de geheimagenten van mijn bewustzijn
schaduwen mijn brein
wie bepaalt er wie de vijand is?
degene die zich in mijn naam
verbasterd heeft van tegenpartij
(`en-e-my’) tot die ene-in-mij
twee wezens uit hetzelfde nest
ontstaan; mijn lichaam blijkt
bestand. Mijn verstand
gaat kopje onder
in het gistende moeras
van het handjevol verwanten
dat ik was
II
en dan vallen de schellen
van het zelf
dak wordt bodem
droom gewelf
ik ben de magneet
zonder pool
de komeet die vlucht
voor zijn staart
er is een membraan dat ik
van mij gescheiden houdt
een impermeabele wand
die ons binnenstebuiten keert
een stemmetje dat kliert
“haas kipjelekker,
haast je niet”
moet me vloeibaar maken
schoon genoeg en spoelen
dat gemoed, alleen:
mijn bloed
verdraagt mij
niet
BIJ EEN SLAPEND LICHAAM
ik wil dat je mijn bedoelingen doorgrondt
ik wil dat je de prijs leert kennen van verlangen
de schaal van de dingen, ik wil dat je begrijpt
waarom men het aardige overwaardeert
ik wil je horen zeggen:
‘alles dient slechts om te winnen
alles is taktiek; wij spelen allemaal’
ik wil dat men ons geheim zal bewaren
dat we elkaar geruisloos achtervolgen als jagers
ik wil dat we bereid zijn onze ziel in te zetten
zoals we een munt inwerpen bij een gokautomaat
ik wil de tijd terug dat ik wijs werd uit mijn dromen
ik wil de tekens terug die ik heb nagelaten op je huid
ik wil je kunnen voelen met mijn ogen in het donker
met mijn nagels nagaan waar je bent geweest
ik wil dat jouw handen me in koele lakens wikkelen
ik wil zien of jouw zijde van de mijne verschilt
ik wil dat je sterker zal zijn naar het einde
ik wil je laten denken dat je wint
ik wil dat je je zonder mij een vondelinge voelt
een zonderlinge in de leegte, ik wil je zien bibberen
in de kou. Ik wil je zwetend, warmgewreven
ik wil je hondsdol, biddend om berouw
ik wil dat je mijn gedachten kunt lezen
ik wil dat je mijn hart kunt raken
op de fatale plek. Het interesseert me niet
wie de wonden veroorzaakt. Het interesseert me niet
hoeveel het er zijn. Ik wil alleen belang stellen
in wat me beheerst. Ik wil op een prachtige plek zijn
als ik sterf. Ik wil kunnen verdrinken in een Rode Zee
me verwonden aan een giftig koraal, aanspoelen
op een hagelwit strand, met jouw smaak nog
op mijn lippen. Ik wil je niet kapotmaken
ik zou niet weten hoe. Kon ik maar zeggen:
ik zal je vergeten. Kon ik maar zeggen:
ik laat je met rust
maar liegen kan ik niet
ik denk altijd aan je, echt waar
ik zal voor altijd aan je denken
DER DUFT DER FRAUEN IN NYLON
O zalige geur van vrouwen in nylon
O verrukkelijk leer met een slag om de arm
O dampende dij, malse heup, vaar langszij
O weegbree en wei en het ziltgroen van zomers
Ach vloed spoel het ruig met je buik in het schuim
Ach eb voel het zand met je rug en ontluik
Ach nimf en beschimp in je niks hier het puik
Ach schim ik die lik het verraderlijk zout van jouw lippen
Wee mij die verzaakt moedwillig zijn plicht en verziek(t)
Wee mij die zijn plecht wendt halsstarrig naar jouw klippen
Wee mij die meer wilt schenken dan er zit in de kruik
VERBETEN DE CREDO’S
Verbeten de credo’s, verwaterde passies.
Verworpen de dogma’s, verzwegen de schuld.
Vermoord is de onschuld, beschaamd het vertrouwen.
Verspild is het water, profaan de confessie.
Verzaakt de communie, ons eigenste bloed.
Verhaspeld de kavels, verschrompeld het land.
Verdorven het aanschijn, ons eigenste volk.
Verkorven de welvaart, voorzie in de droogte.
Drink van mijn woorden, graaf naar de bron.
Het ooft aan de bomen, het zout van de aarde.
Het paard voor de wagen, de schamele oogst.
Schraal is de troost, bitter het aanzicht.
Niets is zo zielig, en niets is bestand.
Vergeefs is de franje, en ijdel het leven.
Vermom je verlangens, kies wie je gade.
Weer af het onheil, spot met de waan.
De mens is een dier, het monster de mensen.
De hemel is eindig, de aarde is rond.
Bid de verwoester, smeek tot de Almacht.
Kus me mijn min, vergeef me de onmin.
Verzegel je lippen, verbrand al mijn brieven.
Vergeet wie ik liefhad, vertel wie ik was.
Dans op het altaar, kniel voor het toeval.
Niets is te dol, en niets is voorhanden.
Genade is nakend, en nu nog het naakt.
COPYCAT
« De twee sexen zullen ieder
aan hun eigen zijde sterven »
– Marcel Proust
Ik voel het vlees zich
om je botten krimpen
je huid als marmer
dat warmte vreet
en koude geeft
ik heb respect
voor de schrammen op je rug
een mug zei je die beet
zo wil ik je hebben
alleen tussen de druppels
je beeltenis maal honderd
verschrikt door het uiterlijk
dat nooit voor jou
kon zijn bedoeld
‘Heus niet,’ zeg je, je weet
dat het niet de leegte is
die aan zichzelf vreet
‘die geur,’ zeg je, ‘is het water
van de Amstel. Die schaduw
is de olm op de kant
ik vrees je eerlijkheid
hij maakt je transparant
zo rechtop in de boeg
ben je een statuur
met koudvuur in je knieën
‘zie je,’ roep je, ‘die spitse toren
die magere huizen, die zwermen
spreeuwen boven de stad?
die meeuwen boven het IJ?
en mij, zie je mij?’
wat wil je bewijzen
in je wijde jurkje
‘Luister,’ fluister je
‘snel.’ Met mijn oor
op je dij hoor ik de holte
en jij het gesis en geknor
van slangen en varkens
in je buik
ZUMI POP
`Jij wordt mijn dood’ had ze gefluisterd
ik zei: `zeg dat niet’
maar vond het het mooiste wat iemand mij ooit had gezegd
een tatoeage van kattenogen op haar schouder
Zumi Pop. Ze volgde lessen op de politieacademie
maar ik had nog nooit iemand ontmoet
die er zoveel drugs doorheen kon halen als zij
ze had de pillen uit mijn keel gezogen
de coke uit mijn neus gelikt
`ben je van Mediterrane afkomst?’
`wat zeg je dat chique. Ja,
ik ben van Mediterrane afkomst
een afstammeling van Julius Caesar
ik ben een krab uit de zee
speciaal voor jou aan land gekropen
van je trip-trip knipperdeknip
kom hier met die ET-oortjes van je
dan zet ik er mijn scharen in’
`zet die buitenboord motor van je dan eens aan
Caesar! Varen, man, varen. Volle kracht
de Mediterranee af, aiwiwfowwow’
ergens was ze nog, leefde ze nog, liep ze nog
tripte ze nog. Ergens zoog ze iemand af
dat meisje, dat meisje. Ze klopte, klopte, klopte
op de binnenwand van mijn ziel
`jij wordt mijn dood‘
zing! dans Zumi Pop
alsof je morgen Zumi Pop
in de vroege ochtend
sterven moest
WATERPOES
Waterpoes noemt je vriendin haar schuit
`hij lekt hoegenaamd niet’, zegt ze
`een beetje maar’. Je denkt: waarom
heet zo’n schavuit toch een schavuit
bij de steiger zie je een graatmagere Indiër
met kaarsrechte rug in Lotus-zit
je klimt in de buik van de boot
met een jerrycan 2-takt smeerolie
tussen de knieën. Teveel lawaai
om te praten. Blikken die kaatsen
je vist plastic uit het water
een witroze aal drijft opengebarsten voorbij
een volgezogen fietsband blijft tegen een zijkant
hangen, duivennestjes met gebroed dobberen
onder de brug. Haar handen die in tederheid
de jonge duifjestooi bestrijken, terwijl
de zwarte koeten verderop vlotten bouwen
van takken, blikjes, natte kranten
hun klotsende fortjes beschermend als trotse
voddenkoningen. De Russische bemanning
van een verankerde vrachtboot zwaait je
in de grijze haven toe. Een groot passagiersschip
vertrekt. Water druipt in slierten
van omhooggetakelde lianen. Het IJ
is plots een oerwoud, de lucht woestenij
nog steeds de hoop dat harten worden gelijkgezet
maar zij verontschuldigt zich:
`ik draag deze dagen een getij in mij
excuses, maar ik draai wel bij’
UIT HET KROMME LEVEN (EEN RECHTE LEER)
waar, hoe laat en in wiens naam
werd zij geboren, op welke grond
werd zij gebaard, was het bij avondrood
of morgenstond dat zij ontstond
is zij van origine laf of moedig
is zij telg uit een familie der
hebzuchtigen of klopt in haar
het bloed der moederlijken
en goedmoedigen
aan wie valt de eer te beurt
de enige, rechtmatige te zijn
de erflaatster, de ravissante
gouvernante van háár:
de koppige, de knappe, zij
die geboren werd met het schuim
op de lippen, met het zweet op haar
aanschijn, zij die de lieren beroert
is dat uit een zielstekort of overschot
uit droefenis, gemis of uit plezier
was offervaardigheid haar schoot
ontstond haar passie uit compassie
heeft zij haar lijf gekregen
om te geven of te nemen
is ze gul of zuinig
verschalkt ze alles, laat ze
restjes staan, beperkt zij zich
tot wat haar goeddunkt, is wat ze
verslindt wat zij begeert, is haar lust
een list bedrog belangeloos
en dat hart waar ze zo graag
haar tand in zet, is dat umsonnst
of omdat zij het zelf ontbeert?
MIJN DOCHTER (vrij naar W. Kees)
mijn dochter hupt op haar skippy door de tuin
voedert de eendjes en de beesten in het hertenkamp
alsof zij alles in de hand
mijn dochter zegt: papa, maak je geen zorgen
spoken bestaan niet toch noch heksen niet noch tovenaars
en morgen breekt een mooie dag weer aan
mijn dochter wenst me welterusten
in het donker, kust me op mijn wangen
huivert in mijn armen
ik vraag me af wie het kind is dat wordt toegedekt
wiens droom het is die hier begint
ik denk: zal alles in het leven voortaan
omgekeerd zijn gang gaan
wat jong is ouder en wat groter klein?
dertig en al door mijn genen ingehaald
ik stop niet meer, ik breek niet meer
ik heb geen dochter
denk er ook niet aan
HERINNERINGEN AAN MAREN
variaties op Histoire de Melody Nelson
‘Now, the long sleep that outlasts love, that conquers
even the grimace of love, had cuckolded him.’
-
W. Faulkner
I
Het was November toen het begon
onder invloed van de maan,
beweert ze, – eb en vloed –
op haar lichaam: Maren
Vorig jaar
Ik kende haar toen niet
maar Remi wel
ik moet het doen met wat
er daarna is gebeurd
het licht boven de bar
was van een zelfde kleur
als vanavond, in de velden
trippelden fazanten
een oranje maandag
II
Ze wreef met haar servet
over zijn lege glas
‘spiegeltje,’ zei ze, ‘spiegeltje
steel mijn gelaat!’
capricieus
met de barman, zijn hangbuik
zijn bretels, herkende Remi
haar geste. Ze kende de
mannelijke natuur
de peilloze, permanente
vermoeidheid, het vuur
dat in het huwelijk al te
snel is opgebrand
de uitgestelde rust
III
Een jaar later. November
De kamers van het motel
zien nog steeds uit
op een mossige fontein
een wintertuin
waaruit Remi nog wat takjes
in een boek plat plakt
Maren die er
haar neus op drukt
en lacht met de grimas
van het overspel
in illusie en besef dat het
later dan vannacht
nooit meer worden zal
IV
Het was kort dag, de maandag
is oranje, en alles
is geregeld voor het weekend
de druppels calciumchloraat
twee milligram
de huivering, de kramp
de druppelende verwarming
de geluiden buiten van een
naderende winter (regen, wind)
en na zes uur eindelijk
het voorschot op het zwart –
de liefde die eindigt
in het hoofd
slaap is een te korte dood
(de moteleigenaar overhandigde
mij discreet een envelop
waarin:
-
een journaal
-
een onbetaalde rekening)
Er is nog een herinnering
aan Maren, en Remi
op bezoek bij een badplaats
hier vlakbij
deze nazomer
Er waren toen al tekenen:
V
De zee steeg met ons mee
toen we terugkeerden naar
de duinen, waar Maren sliep
de dag was
gebroken
genesteld in het zand keken we
naar de bruine branding
de vermodderde kust, het
geloosde visafval
naar kinderen en mannen
die flessen op de rotsen braken
om te zien of de zee
iets waardevols had nagelaten
zonder resultaat
VI
Maren wilde niet de vuurtoren
zien maar de molen
in de badplaats
en ze kreeg
haar zin
ze is in de wieken geklommen
heeft het canvas gespannen
haar legging gescheurd
en eindeloos dat weekend
de uitleg van de bultige
molenaar herhaald:
‘De molen loopt op top
De molen loopt op duikertjes
De molen loopt op blote benen.’
ABGESANG
Giacomo Girolamo Casanova, seigneur de Seingalt –
kasteel van Dux in Bohemen, 1792:
“Hoop nog steeds koppig op een betere wereld
en wat meer fortuin. De stoom ontsnapt aan de ketel
en is vrij. De buren boven lachen scheef naar mij.
Vroeger was het alles anders dan vandaag.
Avonturen, schandalen, ongeluk. Ik kreeg de volle laag.
Eens was het Dag. Nu op een haar na Nacht,
Seizoenen tellen niet wanneer je stervend bent.
Verleden zaken zet ik peinzend op een rij.
Ik sluit mijn ogen en al wat ik zie is regen
en een rij gewonde monden boven tafelzilver.
Mijn kamers zijn even leeg als nu het land:
de engelen varen luisterrijk ten hemel
in zin zus of zo, maar de avond valt nog steeds
slecht gecast in een spel van niks.
Door het moordenaarsklimaat schiet overal
nieuw onkruid op. Tonen kreupele buren hun
vertrokken koppen die niemand ooit zo zag.
Dichtgetimmerd in een kist, opgesloten
in een hok of in een kamer
die je eens liefdevol omsloot
schrijf je:
‘…Afgelopen. Niet meer. Punt uit,’
en ondertekent beverig. Buiten huilen beesten.
De Boheemse beulen en hun knechten vegen stoepen
schoon, besmeuren muren. Naar hen is elk hoofd opgeheven.
te midden van de kuiperijen houden zij de wanden waterpas.
Stippelen zij de toekomst uit, bleek en nu al versleten.
Deze kamers schokken nog het meest van allemaal.
Kil van hart en nog killer van geest, knipperen mijn
windhond en ik in geblindeerde vertrekken
naar uitgangen die niet meer bestaan.
Vele jaren zijn aldus vergaan. Langzaam
brandt wat slijt, scheidt, snijdt, barst, rafelt of verdeelt
om mij tot dit verweerd diëet te krijgen, flakkerend
naar zijn eind. Nu, in een ouder handschrift
krabbel ik bibberend mijn naam. Eens kende ik
dit leven hier, dit kasteel zoals die lantarenlichtjes ginder
blinkend in snoeren aan de overkant van de rivier.
Deze lanen die blijvend geuren naar mijn soort. Maar nu
blaft en gromt mijn geest in deze zuurstofloze lucht.
Ben ik geen brommende gids of cerberus
maar wrakhout voor het schuthok, vol schaamte
snuffelend. Een en al koude neus op zoek naar mij.
Melanpyge I? Melampyge II? Nee!
Een panisch soort gekwebbel stijgt op in mijn lijf.
Wild van verlangen naar mijn schaduw in deze ledigheid
strompel ik jankend de ruineuze lichten tegemoet, krom
het leven in, waar kluiven, katten en bazen rondkrioelen.
En waar ergens ook Haar naam nog moet zijn.”
BLANCO
In memoriam Freddy de Vree (3.10.1939 – 3.7.2004)
I
In mijn droom schrik ik wakker
onder een brug stroomt een borrelend
kwik. Ik hijg. Koel en zilver is je hand
die me bedreigt; je zwijgt. Streep
door mijn keel. Geel mijn gezicht
je trilt rondom mij zoals de hitte
aan monumenten kleeft
stuwt je adem door mijn longen
het is nooit kil nooit donker als je lacht
de sloepen varen met op de plecht
het oog van Osiris. Avond
je slaapt. Althans je adem
lijkt op slaap, en je slapen
op sneeuw. Liefde is eeuwig
maar vluchtig en brandbaar als stro
ik hield al van je toen we niet bestonden
oorlog wisselt met vrede
zoals verkrachting met gebeden
een dun enigma van vlees
scheidt ons van weten en vergeten
er is die regen die nooit valt
drijvend ontwaken
men weet zijn leven verlaten
zijn lever verziekt, ziel verloren
zijn vlees bestorven, lijf verzwakt
zijn leden verstijfd, hart verdord
men weet de dood in zich geboren
hoelang duurt zo’n moment
waarin alles deemstert
naderend licht, wijkende maan
gewichtloos gewicht, in de fik gestoken
kraambed, krijsende moeders
een missaal met miniaturen
onder het retort, de haast
onbeweeglijke vlammen
van het overmatig vuur
wij eren het uur. Nu. Voor straks:
schenk ons die onverwachte dood
II
een gelaarsde halfontklede vrouw
die eindeloos haar papieren lippen schminkt
in een firmament van gepolijst aluminium
Venus lijkt van dessert
maar is van was als een lijk
een engel des doods die poseert
‘bezint aleer gij bemint’
dag brengt geen raad
nacht bergt verraad
elk ogenblik heeft zijn losprijs
de tijd gelijk toen
lijkt eens te meer
op Caesar Augustus
hoe hij geruisloos nader sluipt
tevoorschijn komt, zegt: ‘Zie!’
en overwint
de weg kwijt
waar een wil was
hartstocht of aftocht
resteert achterdocht
de Florentijnen vochten hier hun vetes uit
wij ons zwijgen. Wachten op het oordeel
bij verstek. Oceanos die zich koest houdt
en bij zomer, nu, zijn winterslaap
een wijngaard, een huis vol klanken
bij het strand. Houd de liefde
achter de hand
genot is aan geduld
geduld aan wraak verwant
de dood is zoet, zei Augustinus
als je de ordening van alles doorziet
maar eerder niet
III
jij was er niet, of wat er was, was jij niet
ga, ga niet, gij, gij niet
plots sprongen uit de bossen wolven toe
en beten de laatste gil uit mijn keel
opgeslokt in een stad van praal en mensenloze elegantie
ik kom een tweede maal ter wereld
met jou in een vreemde weelde
zo deze wereld bestond, bestond zij
in de vorm van een wreed verhaal. Wij tweeën
speelden er niet in mee, hebben ons eigen labyrint
dat wij noemden naar elk ander
maar stiekem naar elkaar
en daarin was jij dartel als een elf
je fladderde door de kerkers van het zelf
lichtte op als fosfor op een vlinder
in het zilte grijze duister
van ons daglichtloos gewelf
en ineens, langs de kant van mijn hart
zag ik de happende honden
in een wolk van stof en stank
de drijvers, jagend door een ovaal
van zonlicht. Het licht is als een angstige jurk
in de nacht waarin een meisje dwaalt
doof van angst, blind van verlangen
erogene aureool. De wereld is haar belager
haar paradijs wacht in de hel
de hel wacht ellen lager
achter glas, die spiegel zonder zilver
het schimmenspel der Ilias
blind gerucht, bloed en tumult
niet uit een vrouw
worden wij geboren
maar uit een vouw
op de blanco pagina
(…)
PSYCHOPATHIA SEXUALIS
Zo stelt hij voor dat hij
haar droom betreedt; het
huis van een bekende, een patiënte,
een klop op de deur, een kleine tik
tegen haar hoofd, een glimlach
hij zet zijn tas van kalfsleer
naast haar bed neer, ruikt
haar parfum (Bardot, of Givenchy)
de adem van de avondkoffie, maar geen
zweem nog van haar angst
zij verhaalt, hij laat haar praten
zij vraagt of zij een raam moet openen
wat licht en lucht moet binnenlaten
maar hij raadt het af. De kamer blijft,
zegt hij, te klein voor twee personen
zij vraagt beleefd of zij zich moet
ontkleden. Hij knikt discreet en neemt
haar kleren aan. Hij vouwt ze op
en legt ze op het laken; alles volgens orde
want geen passie mag ontwaken
hij druppelt vloeistof in haar licht
ontstoken ogen, sproeit nevel
in haar neus, hij reinigt
grondig alle ademwegen, legt zijn
stethos op haar schouderbladen
en stelt zich voor hoe hij haar billen
opent met zijn nagels, haar rug
vilt en de wervels streelt
(hij denkt aan forel, truite
à la meunière) en met zijn handen
graait door haar aders die krullen
als adders rond zijn vingers
hij grabbelt naar haar hart
dat hij, voor hij het menigvuldigt
en in plakken snijdt een kus geeft
een kus! Die eeuwenoude kunst
van de beheersing
MODULATIE: 1 OP 1
Een kwestie van keuren en bekijken
maar de vraag blijft wie of wat gevangen zit
zij in haar vlees of haar vlees in haar
wist zij het maar
– Je borsten voelen zo raar
– Dat is omdat ze echt zijn
Nee zegt zij mijn lichaam mag geen rivier/bedding zijn
die uitslijt met de jaren
ik wil lijnen die bemeten zijn
ik zal mijn jeugd bewaren
– Frons eens
– Kan ik niet. En ik vind het niet erg
dat ik het niet meer kan
Als een dialect dat opgaat in een taal
die vergelijking mag (zij lacht) maar liever
heeft zij het over vrij zijn
van haar voorgeslacht
– Ik sport nauwelijks meer
ik kan ook niet meer op mijn buik slapen
dan lopen mijn borsten leeg
Hij pakt een kleine hamer van zilver
een punaise van metaal
hij tikt die in de schedel
zoals je een poster ophangt
Hij brengt twee snaren aan in het onderweefsel
knikt goedkeurend als hij ziet hoe zacht
hij spant de draden aan
en strijkt het voorhoofd glad
Niets is onveranderlijk. Zij houdt vol.
neus, borsten, kin en billen. Alleen
twee ribben wil de arts niet weg
geeft niets. Zij heeft toch geen aanleg
meer om dik te worden
STROBOSCOPISCH SCHEDELLICHTEN
voor Misja Klein
na eensgezind de sociale spiralen
in het leven te hebben beklommen
is het nu tijd voor een overzicht
met een pilletje in je mik
ziet de wereld er een stuk leuker uit
toch?
een likje gammaboterzuur
een snuffje rohypnol, een snuifje ego (lelieblank)
een videomontage van vrolijke kleuren en figuren
de dood en narigheid wordt uitgegumd
cut & paste gereplaced
wij kommuniceren kommerloosheid
onze levensfilosofie: amnesie
party’s zien wij als metaforen voor het bestaan
vooral voor de vergankelijkheid ervan
eens gaat het licht weer aan,
is het feest gedaan, begrijp je wel
is alles af, dansen alleen nog
je beenderen in het graf
stroboscopisch belichten wij de cellen
van een woekerende welvaart
onze conclusie: alles speelt zich in ons hoofd af
de werkelijkheid is ouwe lul
et tout le reste is flauwe-cul
WIJ ZIJN VANDAAG LICHTVOETIG
‘zwem jij ook in de hoogzee
als een valstrik?
Of zal ik je vinden in het zand,
in de geur van het ogenblik?’
– Hugo Claus
ik leef alleen voor de zon
en wij zijn elkaars schaduw
zout op zout, lik op stuk
ik lust je rauw
twee kuiltjes onderaan je rug
het zonlicht likt en blijft likken
de hitte streelt je huid
met onzichtbare tong
volgt met een vingertop
de lijn van je billen
strooit over je benen
een fijn laagje zand
plengt een druppeltje olie
op een gloeiende plaat
rondom ons waaieren de stemmen
als sigarettenrook uiteen
‘zie je, alles lost vanzelf op!’
forceren kun je niets
volgens mij trekt alles zich juist vlot
omdat geliefden onbewust het lot
intimideren met hun opdringerige
quasi-kindse zaligengedrag
vandaag zijn wij lichtvoetig
jij Rossalka zeemeermin
en ik de visser zonder baard
ik knabbel aan je nagels, je haren
de vinnen van je zeemeerminnenstaart
ik proef het zand, de zee, de zweem
van zweet en ik proef meer
kristal, en jij
jij proeft het ook en zegt: ‘ik
ik doe je mond
ik doe je mond zout smaken’
wij zijn vandaag lichtvoetig
wij zweven, zwemmen
wij rekken ons uit
gestrekt op het strand
wij neuriën verliefd
de ligaturen van een
onbezonnen componist
wij gaan eten (Coquilles Saint Jacques)
wij gaan drinken (wijn uit Occitanië)
wij gaan dansen (een solea por buleria)
wij gaan wiegen (de malagueňa van Chacon)
wij gaan door tot in het holst
en verder
en ergens in die duisternis vraag jij
of ik wel eens een dier gedood heb
‘een slang bijvoorbeeld, of een hond
een ram of stierenkalf misschien’
‘eigenhandig?’ vraag je
en ik, onwetende
ik vraag me af:
waar doel je op?
maar dan terloops
met je gevooisde
en geplooide stem
die zich als vanzelfsprekend
met het omringend donker mengt
vraag je me of ik denk dat geluk
misschien toch echt bestaat
‘dat weet je pas als je het kwijt bent’
timing is alles
je mag niks, zo zei je vader al
aan het toeval overlaten
behalve het toeval
de nacht wordt aangelengd
de zee wordt eb, de maan wordt flets
roze als een babymond
het leven trekt zich terug
en jij, en ik wij trekken juist
dat leven in
DE VOORSPOED IS EEN JUNK
het is de toon die de muziek
sneert zij en daarbij
of ik haar even in wil smeren
zij drukt puistjes uit op mijn rug
zij gilt als ik in haar vingertop bijt
zij doet voor hoe ik wel mijn tanden
in haar zetten mag, zij die mijn rug en
bovenarmen openrijt en gromt als ze klaarkomt
zij die het liefste op mij rijdt, bovenop mij
zij zegt `dan heb ik overzicht’
zij veldheer die neerkijkt op het slagveld
zij leest een boek dat heet `de voorspoed
is een junk’ – (nee, zegt zij, je kijkt
scheel als een rund. De voorspoed
is een juk. Iets waar je je aan vertilt
zij kan het weten)
RAADSELEN
schoonheid is altijd
het hardnekkigste masker
ik zie ik zie wat zij niet
en wat ik zie is nimmer
wat zij is; een blik! en
weer: tot nader order
alles uitgewist
het marmer van haar vel
een deklaagje sneeuw
zij: `witte roet’ noemden Romeinen dat’
(mannen die teveel steden zagen branden)
witte roet op haar witte reet
zal ze bedoelen, de madam
met negermeisjes, zeetjes in het hoofd
zij murmelt in haar halfslaap
terwijl ze traag een mug wegslaat:
`zwarte seisjes in de grote nacht’
overdag is zij kwiek
maar ook een ietwat misselijk
‘ik wijs de liefde niet af’
(wat zij bedoelt is: zij wijst mij ermee terecht)
‘ik ben geen Narcissa en ook geen appel
waar jij zomaar in bijten mag
ik wil alleen met jou in ballingschap’
ik mag haar Adam zijn, die onvolgroeide
brok in haar keel, die mannenman
tussen het laken van madam
zij zegt: `Bataille noemt orgasme ergens
en klein sterven’
ik – Mars, minnaar die al honderd doden
vocht voor haar: `en het grote sterven dan?’
zij: `dat is voor later…’
waar het om gaat
dat is wat moet bewaard
IN HET PRAKTISCH LIEFDESLAB
I
verbaasd door het verkleinwoord
(‘denk je wel aan ’t condoompje?’)
bekeek ik haar, mlle. mosquito
een muggenbeet op haar vanille vel
voor ik me met haar overgaf
aan de wisselingen van gedaante
de zinderingen van gemoed
de sidderingen van het bloed
en later luisterend naar het
sissen van twee lijven in koel
en schuimloos water; damp
werd dauw, hitte ijs en
vlees stolde tot steen
beroerd, verroerd, verward
knipten we het schrikdraad
rond ons hart en beleefden
de dagen daarna als een praktikum
om te zien wat overbleef; het minimum
of wat dies meer zij
daarvan
waarvan
II
Haar blik, haar paddenlach
haar hooghartig geil negeren
haar uitstel van genot
haar minachting die duidelijk
haar kiekebiesj, haar kriekenmond
haar kin gepind op mijn behaarde kont
haar onachtzaam zijn
haar onzachtzaam zijn
haar woorden die ze in spliffkes rolt
haar raadselen die ze weghoest
`ik versloekte me’, zegt ze proestend
haar lepel die ze daarbij laat vallen
in het cornflakesbord. Er is meer
dat zo rondspattend verdwijnt
zinnen die ze smoort in rook
wegwuift met haar hand
een nonchalant gebaar
zoals alles aan haar: per ongeluk
in schuwte gratieus
wat in de ruimte blijft kringelen
blaast ze eenvoudig weg
zodat anderen er geen hinder
van kunnen ondervinden
ze vermijdt iedere agitatie
van boven is ze zwevend, rossig
haast onzichtbaar. Maar daaronder:
noest, zwart, zwaar
zo vindt ze eigenlijk heel ons leven
een grap waarvan we de pointe
beter zouden vergeten
‘Wanneer een vrouw haar stonden heeft, verkeert zij zeven dagen in staat van onreinheid. Wie haar aanraakt, is tot de avond onrein; alles waarop zij in die toestand gaat liggen of zitten, wordt onrein. Wie haar bed aanraakt, moet zijn kleren wassen, een bad nemen, en is tot de avond onrein; wie iets aanraakt, waarop zij heeft gezeten, moet zijn kleren wassen, een bad nemen, en is tot de avond onrein. Zelfs wie iets aanraakt, wat op het bed heeft gelegen, of iets waarop zij heeft gezeten, is tot de avond onrein. Wanneer een man gemeenschap met haar houdt en door haar wordt bezoedeld, is hij zeven dagen onrein; en elk bed, waarop hij ligt, wordt onrein. Wanneer de vrouw buiten de tijd van haar stonden langere tijd aan vloeiing lijdt, of haar stonden langer dan gewoonlijk duren, dan is zij al die tijd even onrein.’
-
Leviticus 15:19-24
ZEETJES IN MIN KOP
`ich hej zeetjes in min kop’
even legde ze haar wang tegen zijn rug
hoorde hij haar zuchten, iets zeggen
een woord dat in de verte op zalig leek
hij wist niet zeker of dat was wat ze zei
en toch, ze was daar, ze lag daar
tegen hem aan en met haar armen
geklemd om zijn lichaam als een boot
die lag aangelijnd; vannacht
was hij haar baken
en bestonden zij alleen
maar voor elkaar
en alles voelde als vanzelfsprekend
en alles voelde als volmaakt
op hun gemak en allebei –
maar enkel voor een nacht
ze krabbelde iets omhoog, plaatste
haar elleboog naast zijn hoofd
en rolde vakkundig een joint
op het plat van zijn buik
hij mocht schijnen wat hij wou
en waar hij wou, over haar heupen
haar nek haar billen en overal –
maar enkel voor een nacht
RANJA
Ranja noemde je het
aanmaak; liefde met
de smaak van limonade
je zoog het uit haar binnenste
en besmeurde er haar borsten mee
druppels als robijnen
om haar nek, de tepels
knipperend en zwart
Je was een man
en kende geen gevaren
zij waren het immers
die de wonden stelpten
en zij was van hen één:
een vrouw
Die wist dat vlees geen gras was
die wist hoe mannen elkaar
de hand schudden, beminnen
en belagen
tot bloedens toe
Maar niemand die er nu nog durft
zijn merg om te verwedden
de controle is verloren
de rollen zijn gekeerd
en tenslotte blijkt er zelfs
een eiland
waar een man ook menstrueert
met zand het vlees schuurt
het bloed laat vloeien
in de schoot van een zee
zo blauw als inkt
uit maandverband/O.B.
-reclame
ICHOR, HET BLOED
Samen kunnen we ontkennen
wat we willen (dingen die
gedurfd zijn en verwacht)
we zijn bevreesd voor wat er
tussen ons stroomt – de complexie
van schaamte en wraak
Verwond door het onzichtbaar mes
dat door ons lichaam trekt
de mond in het geslacht verzonken
weigeren we te zien de tekens
de bloemen die niet willen groeien
het geheim van liefde blijft
tijdelijkheid, haar rafelige
randen, de druppels
onstopbaar – maar niet
onstolbaar – maar niet
TEDER GIF
Zij heeft een stem als crème
smeert woorden uit in donker
als een nachtwerker teer
over brokkelend asfalt
De onrust woekert en haar hakken
tikken weg naar het oor van een man
die haar te vroeg betrapte
een kobold met stalen handen
– het is vast daarom dat zij
als ik haar gesel met de liefde
vol verwijten rilt, gilt
en zweet
DE TEDERHEID
Bois, car après nous, la lune souvent
Passera de son déclin à son croissant et
de son croissant à son déclin.
– Omar Khayyâm
Hier is het als elders
als je geheugen
dat zich verwijdert
de dagen zijn gevuld
de muren zijn oud vlees
de stank is de stilte
een wolf in je spoor
een kameraad in de spiegel
je vraagt haar niet om
eeuwigheid te tellen
noch om te wonen in
een iglo, een casino
je wilt haar kut en anus
kussen
is dat tederheid?
De tederheid is om
te kotsen
Het is een traject, een droom
van blikkerend
metaal
de detector piept
dief! of terrorist!
maar je komt erdoor
voor in de Lockheed
en later alleen
met haar in een motel
bedrijvend de liefde
van de sterfelijken
je voelt het in je nek
een suikerstorm, haar tiende
thee, haar blaas-
ontsteking
twee seconden lijken haar ogen
te vallen, als krabben die
terugkruipen in de rots
en dan is het bekend:
dit jaar zal er geen winter zijn
Het zaakje vergaat
het verhaal heeft al
te lang gelegen
na het toedienen van pijn
en genot, een shot
een dag een week
bekruipt je het gevoel:
een overdosis
niet altijd de trut die ze is
is ze; moet je daar
nog moed uit vatten?
ze verkiest te wonen
achter hoge muren
de wapens van vernedering
gebonden om haar heupen
je spreekt haar niet
de deuren zijn gekust
het is nu om het even
de tijd te doden als de liefde
Voel met je vinger:
de nacht in de maag
van de meisjes
Proef met je tong:
sardientjes gevuld
met heroïne
Smeer uit de zalf:
de rimpels de vouwen
van accordeons
Ken de gevaren:
de korte en lange
circuits
Twijfel
aan jezelf
Overhandig wat is
verworven (alles)
Giet:
de laatste wijn
sta op
Alleen de rozen
kunnen nu nog dronken worden
HEERLIJK
ik ben heerlijk, zegt zij
als wij in de ghoede stede
van het misverstand ons overgeven
aan de laatste trends, gebakkelei
en ander onbetekenends
heerlijk (lang proef ik het woord)
we spartelen wat rond in de fuik
speuren door rekruteringsrubrieken
zien een hele toekomst voor ons
als bestekberekenaar
blijven haken aan een sjieke bar
waar witte porto wordt gedronken
als aperitief en daarna gegeten
poulet à la Kriek
we spenderen onze diploma’s
en vragen per slot van rekening
beleefd naar de faktuur
ze noemt mij doortastend
ik zeg: zo noemden ze Stalin ook
ze kijkt me aan en zegt opnieuw
dat ze niet weet of ik wel echt
een vriend ben of enkel een kompaan
of ik nu eerlijk ben of niet
ik ben eerlijk, zegt ze
en ik dacht dat ze heerlijk
maar dat zeg ik niet
ik brand mijn tong
en bouw haar na
eerlijk? ach wat heet…
BLOEDTEST
`als mannen bij mij zijn
hebben ze geen controle meer
over de dingen die gebeuren’
zegt zij die geen controle
over mij (ik evenmin), wij:
twee pluisjes in de wind
‘ik wil niet dat je me alleen laat
nu, de sfeer is juist zo goed’
‘dan laat ik je niet alleen
maar in gezelschap van
die goede sfeer’
`je weet niet wat je wegsmijt’
ik geef haar gelijk – ik weet het niet
each man kills… het oude lied
ik voel me schurk, een dief
op heterdaad. maar ik ben niet
op voorbedachte rade hier
wat wel, denk ik, wat is het
dat ik ben, een boer
die zijn oogst verwoest
in domme dronkenschap
een plunderend soldaat
die blaker wil als buit?
zij laat mij blootsvoets uit
haar kater glipt tussen mijn benen
de staart rechtop als een sidderend
serpent door anderen bezworen
een aal met afgehouwen kop
die blijft kronkelen tot op ons bord
`dit is symbolisch,’ vindt zij
ik beaam, druk mijn voorhoofd
tegen dat blonde hoofd van haar
`het spijt me,’ zeg ik, `wíj schieten niet
met de boog, het is Eros die schiet’
ik loop met zonnebril
in snelpas door de nacht
een uil die niet kan huilen
ik wacht, rook mijn Gitanes op
terwijl het langzaam ochtend wordt
de orbit blauwig paars
het uur vlak voor l’heure bleue
als het azuur wordt uitgewist
door licht
de leerlingen van de boeddha
vroegen hun meester:
`bent u een heilige?’
de boeddha zei: `nee’
na een tijdje vroegen ze:
`bent u een engel?’
hij zei: `nee’
`maar wat bent u dan wel?’
wilden de leerlingen weten
de boeddha antwoordde:
`…ik ben wakker’
het raam rol ik een handlengte omlaag
en gaandeweg vult mijn gemoed zich weer
met lucht, ik snel, versnel, vertraag
de liefde is een bloedtest
en ik blaas, ik blaas, ik zie
dat wat vervliedt, wat niet
ik ruik mijn eigen adem
anders nog? de alcohol
de roes, het schrijnende
en het lucide… ik prijs
de dag die breekt, denk:
goddank, ik ben wakker
goddank, ik ben nog altijd wakker
BLAUWHELM (CASQUE BLEUE)
een foetus voedt zich via zijn navelstreng
een patiënt overleeft dankzij zijn infuus
en ik, ik lik mijn wonden
ben met ziel en lijf gebonden
aan haar, die mijn leven kwam belegeren
uit naam van genade
de liefde is een lijfstraf
door een bloedraad opgelegd
een pleit dat bij volmacht
van de genen is beslecht
een geseling van oog om oog
en tand om tand, van borst
tot benen, kop tot tenen
hart tot hart; wat ik heb
is wat ik had, een kreet
die in de keel klemzat
zij: `een vrouw is voor de man de ideale foltermachine’
(ik: wie is die man dan?)
zij: `ik toon je alles waar je op uit bent’
(en net daarom verlies je het)
in al haar gulheid blijft zij lenig
ongenaakbaar en
net als haar woorden
smokkelwaar uit dat corrupt
en sprookjesachtig
land van haar
maar dan, tenslotte
weet zij het:
`zo zie ik het: als vulling
van leegte, een plastic want
die door een hand pas
vorm krijgt, volte, contour’
geen speld valt daar nog tussen
tenslotte is er niemand die meer
recht van spreken heeft
dan zij die vanaf het moment
dat ze geboren werd
bleek uitverkoren
om woordvoerster te zijn
van alles dat vanzelf spreekt
KEERVERS
en als het schip dan zinkt
zeg je, omdat het is geënterd
laat het dan met mannen
en met muizen, laat het dan
en ook met ons in godsnaam
naar de kelder gaan
jij hebt je best gedaan
zeg je, voor alles wat
mislukt is
we ruimen en sorteren
wat na een aantal jaren wel
en wat niet meer
we pakken in, vouwen uit
geven lucht aan wat te lang
de adem in, aan wat met ons
geheugen is verstoft en is verdikt
er zijn vast zaken zoek
er zijn vast dingen
die hier in het donker zijn gestikt
de tijd valt stil
die ons heeft toebehoord
maar zich nu tegen ons gekeerd
de balans is opgemaakt
in de as van het restant
de taal die we spraken
is de strijd die nog woedt
het woord is gebinte
ons speeksel is bloed
we heffen eenmaal nog
het keervers aan:
venite adoremus – nee!
het leven is geen koorgezang
van strofen en refrein
kop voor keizerin
lijm wat nog rijmt
de keizer is zijns weegs gegaan
hoera hoera (hij leve hoog!)
maar hoger nog de generaals
die zijn gebleven
DIT WAS TOEN MORGEN
spreken in tongen. teken in poses.
proefwerk prelude. profaan in probatum.
doorsta de beproeving. ontwar de verhalen.
verwaand en onzeker. versteld van de waarheid
vol van verwachting. in geuren en kleuren
en zoetige smaken. vrucht op zoetzuur.
roos in het laken. bloesem in bloei.
troost en calvarie. keet op koopavond.
alles voorlopig. planning in fasen.
kiespijn en groeipijn. liefde bij vlagen.
dit was toen morgen. vandaag is geweest.
de roes van het bijna. de beet van het beest.
LUISTER EN VINK
‘l’art de plaire est l’art de tromper’
– Vauvenargue
luister en vink blijven spelen
onze verlangens uitgezweet
gebeden in een ander
om onze genade
‘ik ben van jou gemaakt vrouw‘
maar weinigen die weten
minder doorstaan
ken ik de ziel niet
wil ik de ogen
ken ik de nek niet
wil ik de mond
wee wie ooit zinderend
van ziel versmolt
wee wie ooit zoals
de wereldzee verdroogde
schroomvallig drinken we
van het vocht
dat geen dorst lest
baden in de poel
die ons niet wast
niets is wat het lijkt
en niets blijft gelijk
de rivier niet die
voorbijtrekt noch
het vleesnat in ons lijf
en ook de hoop niet
die weer op de klippen
het water dat ons
nader tot de lippen
de tederheid is ongenegen
de zuiverheid bevlekt zichzelf
en ook rechtschapenheid
liegt niet volmaakt
wat schoon is verloedert
wat rein is bederft
wat zoet is verbittert
wat goed is verzuurt
luister en vink blijven spelen
onze verlangens uitgezweet
gebeden in een ander
om onze genade
‘ik ben van jou gemaakt vrouw’
de begeerte is een cocktail
in een gifbeker bereid met
mintblad, kraakijs, rattenkruit
een opkikker voor de eeuwigheid
CALECHE DU SEXE (CLUB 3201)
Vrouwen, voor zij binnentreden
kussen zij het blauwe veld
van aderen en littekens, de wang
van de portier. Met genoegen
lezen ze de tekst dat alle
vlees hier voedsel is
ze zuigen op lolly’s met giftige
mezcalwormen, kietelen katten
die slapen op de bar en verrichten
autopsie op een ongekrenkt
mannelijk lichaam dat geboeid
ligt uitgestrekt op de vloer
ze snijden in lendenen (ook hun
eigen) en werpen organen in
een teil die, nadat het bloed
wordt afgegoten, op het vuur
wordt gezet. Ze geven elkaars
sappen door via dialyse, de
draden aangesloten op hun
genitaliën. De cocaïnerauwe
plekken op hun huid worden
bestreken door penselen gedoopt
in gelei. Een deejay snijdt het
geluid met scheermesjes
uit oude discoplaten. Ze dansen
en drinken urine waarin opgelost
capsules ecstasy – bedoeld om ieders
lust te hydrateren. Het mengsel
werkt meestal averechts. Het laat
hun huid en haren koken tot een
holle korst van opgedroogde
spijs. In de ochtend, bij het
ontsteken van de lichten
voelen ze vaak spijt
en pijn – er druppelen tranen
in de wonden. De gevoeligsten
trekken hun leden omhoog
bij de wimpers. Krabben aan
hun ogen en bezwijken voor het
uitgestreken gezicht van de
nog altijd in smetteloos wit
gestoken portier
MORS STUPEBIT ET NATURA
Zumi Pop: `ik wijs de liefde niet af’
Serge: wat zij bedoelt is:
zij wijst mij ermee terecht
Zumi Pop: ik ben geen Narcissa
en ook geen appel waar jij
zomaar in bijten mag
Zumi Pop: ik wil met jou
in ballingschap
Serge: ik mag haar Adam zijn, die onvolgroeide
brok in haar keel, die mannenman
tussen het laken van madam
haar ogen groot, nog groter
dan waarzegbollen, pupillen
gezwollen, gespleten
tot ellipsen van planeten
alsof ik met haar
door de hemel schiet
in dat blauwgroen
dat bauxiet van haar, dat crimson
zwart van het niet. Ik zweef met haar
door de kosmos, de orbit die zij is
en die zij om mij strengelt en
verstrengeld houdt
zij tovert de lente en de zomer
in het lover, mijn lover
Zumi Pop: jij mag mijn minnaar blijven
Serge: ik mag – de zanger van de mis
die zingt van het gemis
ik mag – de plenger van de wijn
die zingt van het venijn
ik moet mij zo maken dat ik
van kop tot tenen in haar orbit pas
ze wil dat ik haar Heel & Al
prijs en bezing, haar verse
vrouwenlijf in verzen wring
zij wil dat ik haar prijs
maar ik zeg: van teveel complimenten
raakt een vrouw slechts
op zichzelf verliefd
zij is geen wezen van getij
van maan, stuurloos gevrij
wel van zee, het nat dat
uitgestrekt tussen ons twee
zeeziek is zij, als zij zegt:
Zumi Pop: ik heb zeetjes in m’n hoofd
Serge: het klutsen, klotsen van de liefde
migraine, angst, verliezen
als zij geneest is alles kwijt
Zumi Pop: `ik wilde een klein kusje maar’
Serge: Kat en hond blijven spelen
Zumi Pop: `ho! ho! ik heb nog geen keuze gemaakt’
Serge: `’kook niet’
Zumi Pop: `voor wie?’
Serge: zij belt vanuit mijn vertrekken
naar haar man:
Zumi Pop: `ja, ik ben bij hem.
kreeg je mijn brief niet, dan?’
Serge: zij fluistert donker
spijt en onmin
als zij ophangt is het of ik ben verplaatst
als toren en loper op een schaakbord
Zumi Pop: `laat hem maar lopen
en grommen de hond. Eindelijk,
al is het vermoedelijk al
te laat.’
(tegen Serge): `laat jij nu dan
mijn hond zijn. Mijn trouwe
kameraad’
Serge: gaat het om de trouw
het touwtrekken om `jou’?
of om het liefhebben, subtiel
inventief; inventionen
voor erotische zônen
rochade, klein of groot?
promotie in de rangen van het wrange
Zumi Pop: `het blijft natuurlijk spel’
Serge: `zeker, lief, tot in de dood!’
Serge: loper, toren, hond, geliefde, lijk
chinees gezegde: na de partij is alles
weer gelijk; koning en pion
verdwijnen na een poos
in dezelfde houten doos
Zumi Pop: `maar het moet wel spannend blijven…’
Zumi Pop (plots, nurks): `maak voort’
Serge: `maar…waarom?’
Zumi Pop: `daarom…
treinen wachten niet
treinen wachten nooit
het mooiste komt toch
altijd onverwachts
daden, woorden, alles is
onderbreking
de wereld is een beest
een roofdier, ongeduldig
en vlug, en altijd hongerig’
NYCTALOPE
“Je suis la femme du Hibou
et de ces nyctalopes de la détresse
et des saisons malades…
et il fait froid
derrière mes yeux noirs!”
– Léo Ferré
Je gezicht is nooit helder. Je zoekt
altijd het donker op. Een gedeelte
van je gezicht is verdwenen.
Je zegt dat je het gehad hebt
met deze wereld, Christus –
je zou kunnen sterven als een hert
hier in deze kamer
het gewei in een schors geboord
een gat in de schedel
ijs achter de ogen –
maar niemand die er om
heeft gevraagd.
Is dit weer een nieuwe ziekte
Of een symptoom van liefde
Op een ziekenkamer?
De wekker zegt het je voor:
morgen word je wakker
geboren
KING SIN
(in een coupé tussen Parijs en Brussel)
Het is een langzaam gevecht
je knippert tegen het wit
weerspiegeld in porseleinen ogen
je ziet het (moesje op haar wang)
zoals reizigers het zien:
met onverschillige verbazing
penis tussen toegeknepen borsten
coming shot, de glinstering
buiten passeren pionnen
watertorens geplant in
Noordfrans landschap
schaakspel van steen en lak
KATAPLEXIE
Achter elke deur begint de nacht
met een dalende temperatuur
een naam geprikt op de muur
een lichaam (waarin woedende wespen)
oog (waarop vlokken) dat zich niet durft
te openen. Beelden, brokken
van eten schoten in de keel
naburig geruis van tv (niet af te zetten)
lichten buiten: tekens van
afzondering. Een schietportret
zoals een schietgebed met
fatale gevolgen. Noctamid
merinox, laat het voor één nacht
genoeg zijn
DE ZIEKTE VAN VEGAS
“De zon is de halogeenlamp
van de dood.”
-
-
Peter Verhelst
-
Vriendschap, liet je merken, is in deze omgeving
een wanspreuk. “Zulke dingen knip ik eruit”
alsof je een film maakt, een boek plakt
met kwalijke plaatjes, wegloopt op in nylon
gestikte benen van deze rusteloze eeuw
De zon schijnt in dit gokhol als ziekte
en slaap in het bloed van je nog altijd
vijftienjarig lichaam. Terug naar de dag
dat jouw vader ons allebei ving, en de
strengen tot aan onze navels om zijn vingers
wond. Heer dokter, in dit klimaat smelten
de plastic wanden tussen het divertissement
de kapellen met de cassettes blaasmuziek van
Elgar, Mendelssohn en Mozart. Wie trouwt er nog
in deze tijd om kinderen te krijgen?
Jij en ik we tellen terug tot nul
en verliezen wat we alleen als kennis
konden bezwaren
COCKTAILS EN CANAPES
“Een mens is alles en meer of minder is hij ook een
koning en zelfs eens een dwaas.”
– H.C. Pernath
Dames met een vernisje smoezen
over de mogelijke minnaars
van de avond
en minder relevante zaken
Het wachten blijft
op de flosjes van verleiding
die onverhoeds op het
gezelschap worden neergelaten
de beloning van een avond praten
Wat, jij die denkt dat je
er iets van snapt. Die man
die bij het dansen op je pumpjes
stapt, dát is nu Eros
de gehandicapte choreograaf
LIEFDE MINUS IETS
Het grote gevoel gaat gekleed
in intriges
je zweet in begrip
je ziet hoe het randje
van haar slip zich om
haar billen sluit
de welving van haar enkel
die beantwoordt aan de welving
van haar hals
en het is of zij het ook ziet
of zij het ook voelt
maar nee
zonder een grein van begrip
veeg je bij het ontbijt
alleen de kruimels
van je bord
BEGEERTES VOOR DE RUG VAN EEN VROUW
de vele puberteitjes in haar hoofd
blijven draaien als molens
en gebeden. Zij woelt
en voelt zich stom
haar kont doet pijn
kleine imitaties, geobserveerd
bestudeerde pasjes, gebaren
een vinger die zij langs haar
wimper streelt en meer
van dat soort bewegingen
die zij nooit meester is geworden
`Het doet er niet toe
hoe we erover wensen te denken’
Ze had het aan den lijve
ondervonden en geslikt:
aspirines voor een bloedend
en weerbarstig hart
CATWALK
Hij dwaalt op twee voeten
van het viriele
naar het aardse
naar het viriele
hij zoekt het in den vreemde
waar alle dingen zijn
zonder herinnering
hij zoekt het vlakbij
laag bij de grond
waar zich het heimelijke voltrekt
bij het vertrek
is het tastbaar
bij de terugkeer
is het er misschien
waar hij geen weet van heeft
TUTTODISCO
als het uit míjn wil voort zou komen
en als dit een feest zou zijn
van flirtende meisjes met
te strakke billen en mannen
met ruw geschoren gezichten of snorren
en als ik in hun kelen kijken kon
en de ontstekingen zien groeien
en daarmee het vuur in de darmen
waar het broeit als in de hel
als in ieder lichaam als ik
me terug kon trekken uit de
zijden lakens de dromen
voor de rijken, als ik van
genot een aanmaakdrankje
maken kon, AA of Guarana
liefde slaan uit een
dorstige dansnacht, een
gezicht geven aan het
duister als de maan aan
middernacht, dan zou ik
zeggen luister, laten we
hier ter plekke ongestoord
vrijen maar vrijen
dat vind je zeg je
een ouderwets woord
HIER IN DEZE BALZALEN
Hier in deze balzalen
met barsten in de vloeren
deze hangars van Sodom
deze tempels van kort-
stondig genot, het is hier
dat ik mijn honger bot-
vier, in de geur van bergamot
en appelbloesem
Hier in het licht dat met
lange tongen onze boezem
onze kruizen likt dans ik
mijn pik gericht als radar
op de vlammen, de hammen
van door zweet gepekeld vlees
het is hier dat ik, in sweet
and bitter panic, de tel kwijtraak
van mijn doorwaakte nachten
Hier in de nevel met mijn neus
op de feiten, aan dit opgedofte
hof van aantrekking en afkeer
volg ik, avanceer ik, bewijs eer
ik, aan die ene vrouw die
ene mythe van die ene zomer
van dat ene feest van die
ene jongen die getikt
inmiddels is gestikt
Ik bijt op de beat die aanzwelt
hoor de clap, gerinkel van geld
een gesampelde stem die vertelt
me te mengen in de massa het geweld
de lichamen die als messen snijden
tussen zich koelte toewuivende
meiden, aristokatten, anorexische
latten, panters die sluipen en
patsers die zich bezuipen
En ik bedenk: waarom doe ik dit
niet vanavond maar elke avond
niet een uur maar een nacht
waarom deze gebeden zonder end
deze jacht op dit moment deze
flagellante straf waarom breek ik
mijn weerstand af, geef mijn
slaap, mijn lichaam op aan de
herinnering – een niet bestaande
heks van de anale kring
Het antwoord danst in
onbevrediging
WREED, JIJ
af en toe zie ik je temidden van je zusters
een baby wiegend in je tienerarmen
jij die niet meer bang hier in de schemer rondhangt
– ‘witte Nachten zijn niet wit,’ zeg je beslist
‘maar beige’ – trachtend iets etherisch op te vangen
vleugjes van verlangen in zilverfolie op te warmen
jij die woont bij de oude mannen
in hun vochtige krotwoningen
jij die hurkt met het spuug in je nekhaar
en niet dan ijskoud zeggen kan:
‘dit wel, dit niet,’ op de rand van het bed
of in het hotelbuffet gintonic drinkend
met om het even welke vent, vervloekend
door wie jij bent vervloekt; jij die de drang
kent en het gevaar, jij die de huur betaalt
met liefde en ooit misschien wel met je leven
terwijl je tegen al je vrienden zegt:
‘met prostitutie heeft het niets te maken.’
de tol van jouw bestaan, en dat van je naasten
gehaast, voor even, de angst en het gevoel voorbij
jij die beeft hier onder mij; en ik die
prevel in je rugvel: ‘met prostitutie
heeft het niets te maken’
en al begin je zwaar te zweten
wrijf je met je vingertoppen over de levenslijn
die als sikkel zonder hamer in je handpalm staat
ben en blijf je de vestaalse, rotsvaste, ijzeren-
heinige, jij die al te goed beseft hoe driestheid
bij het daglicht liggen gaat en sist
tussen je tanden: ‘wreed’
een brand die woedt tot in je wezen
een koude die het hart aanvreet
jij die geluk kortstondig schitteren laat
en mompelt nogmaals met gesloten ogen
en pieus ditmaal: ‘wreed…’ en ik die kreun
en nauwelijks levend lijk
HET GEBED VAN DE OOSTENWIND
Het is allemaal als aan galgen gezegd
even bitter als zinloos
het herinnerde lichaam, de naastende geest
de godin van mijn altaar en tempel
de hondin voor mijn poort naar de hel
de schutswal voor het vooreinde
ik prak het verdriet kwijt in naamloos vlees
mijn escapisme faalt
de hoeren achter de ramen wuiven mij uit
de toeristen gapen en zien mij niet staan
ik ben als een smeltende sneeuwpop
in de regen, een kabouter in een voortuin
wat nu, nu ik hier en jij waar wij ooit
en hij naast en met jou in bed en ik zonder
samensmeden complotten tegen de tijd
het bedenken van een betere wereld
het vergeten van ongedeeld leed
en nooit meer nooit meer nooit meer
samen alleen nooit meer samen
nooit meer ah! en wee! of oh! en
– amen –
ontwaken is desillusie
kennis is smart
geheugen is gemis
en nooit zal ik zijn wie ik
ben wie ik wil wie ik was
als ik ooit deze kwaal kwijt kan
spelen winnen helen als ik
die afgemat en aangepast
als bij mirakel weer genas
LOOP IK LANGSHEEN HET LEVEN
Als ik vergeet, geloof dan niet dat het is omdat ik wreed zijn wil
Als ik verwijs, geloof dan niet dat het is omdat ik wijs zijn wil
Als ik vertel, geloof dan niet dat het is omdat ik spreken wil
Als ik spreek, geloof dan niet dat het is omdat ik horen wil
Als ik zwijg, geloof dan niet dat het is omdat ik zever wil
Als ik spring, geloof dan niet dat het is omdat ik vrezen wil
Als ik val, geloof dan niet dat het is omdat ik springen wil
Als ik geniet, geloof dan niet dat het is omdat ik trouwen wil
Als ik bevroed, geloof dan niet dat het is omdat ik broeden wil
Als ik verdwaal, geloof dan niet dat het is omdat ik vinden wil
Als ik bedenk, geloof dan niet dat het is omdat ik twijfel wil
Als ik aanbel, geloof dan niet dat het is omdat ik vriendschap wil
Als ik vrees, geloof dan niet dat het is omdat ik oorlog wil
Als ik vrij, geloof dan niet dat het is omdat ik vrede wil
Als ik afdrijf, geloof dan niet dat het is omdat ik zinken wil
Als ik duik, geloof dan niet dat het is omdat ik drijven wil
Als ik buig, geloof dan niet dat het is omdat ik barsten wil
Als ik breek, geloof dan niet dat het is omdat ik schade wil
Als ik speel, geloof dan niet dat het is omdat ik drama wil
Als ik lieg, geloof dan niet dat het is omdat ik spelen wil
Als ik hoor, geloof dan niet dat het is omdat ik voelen wil
Als ik brand, geloof dan niet dat het is omdat ik doven wil
Als ik bevries, geloof dan niet dat het is omdat ik smelten wil
Als ik geeuw, geloof dan niet dat het is omdat ik neuken wil
Als ik loslaat, geloof dan niet dat het is omdat ik vrij zijn wil
Als ik vals speel, geloof dan niet dat het is omdat ik winnen wil
Als ik uitvaar, geloof dan niet dat het is omdat ik vluchten wil
Als ik zucht, geloof dan niet dat het is omdat ik lucht zijn wil
Als ik smeek, geloof dan niet dat het is omdat ik haten wil
Als ik steek, geloof dan niet dat het is omdat ik liefde wil
Als ik kniel, geloof dan niet dat het is omdat ik smeken wil
Als ik vlucht, geloof dan niet dat het is omdat ik keren wil
Als ik terugkeer, geloof dan niet dat het is omdat ik leren wil
Als ik liefheb, geloof dan niet dat het is omdat ik mens zijn wil
Als ik laf ben, geloof dan niet dat het is omdat ik week zijn wil
Als ik vermoed, geloof dan niet dat het is omdat ik slim zijn wil
Als ik verschil, geloof dan niet dat het is omdat ik min zijn wil
Als ik verstop, geloof dan niet dat het is omdat ik schuilen wil
Als ik bloed, geloof dan niet dat het is omdat ik rotzooi wil
Als ik verwelk, geloof dan niet dat het is omdat ik bloeden wil
Als ik verga, geloof dan niet dat het is omdat ik blijven wil
Als ik verzink, geloof dan niet dat het is omdat ik duiken wil
Als ik verdom, geloof dan niet dat het is omdat ik niet meer wil
Als ik verpruts, geloof dan niet dat het is omdat ik te veel wil
Als ik rust, geloof dan niet dat het is omdat ik niets meer wil
Als ik ten onder ga, geloof dan niet dat het is omdat ik jou niet wil
CORRIDOR DE PASSAGE
wij glommen in het donker
als wormen, we waren licht
en vettig, blind
we wilden wel maar wisten
niet voornaam te zijn
de baard voornamelijk
in de keel. We struikelden
over onze woorden
we dansten heel onhandig
als de hormonen in ons lijf
we verzwegen ons geheim
dat roze als een tong lag
in de mond een roofdier
klaar voor de sprong
we streken ons bloed uit
over spiegels. We wisten
niet hoe de liefde eruitzag
we wisten heel weinig
van het leven, we wisten
heel veel en met onszelf
geen blijf
TUSSEN ALLES EN NIETS
We hielden van de wreedste taferelen.
Van gevilde heiligen, de verleidelijke Salome
van Quinten Matsys. De wonderlijke allegorieën
waarin dieren musiceerden. En uiteraard hielden we
van Bruegel en Breughel en Hieronymus Bosch.
We hielden van moerassen, venen,
afvoerloze vlakten, hydromorfe bodems.
Van de dertiende-eeuwse in de kelder
opgebaarde mummies uit de kerk van Wieuwerd
door de turf beschermd tegen bederf.
We hielden van de Markies van Sade
die schreef dat stront naar olijven smaakt.
In werkelijkheid smaakt het naar niets.
Als uitgekookte vlasvezels met een bijsmaak
die zeer bitter is, vanzelfsprekend: galbitter.
We hielden van De Sade, wiens lievelingsdier
de slang was (en wel de dodelijke Anaconda)
en woonde in een vervallen kasteel te Lacoste.
Nu een kledingmerk met als symbool
een groene krokodil. (Is dit toeval?
of bijt al het saillante zich sowieso in de bil?)
We hielden van de liefde; haar vrolijk vet
maakte elke landing zacht. En kijk ons nu eens
kaal als de grond! Tussen minstens en niets
was het dak nog even een vlies
voor het begon.
CRUSTACEAE
had god een keuze
bij de schepping
of deed hij slechts alsof
zoals wij die altijd
bluffen altijd leren
door de leugens
en de bekken die we trekken
voor een spiegel of ten overstaan
van om het even welk publiek
de contouren komen vanzelf
bovendrijven aan de oppervlakte
het evenbeeld dat wij
bewaren in onszelf zoals
de voorstelling van een reptiel
of enig ander geschubd meerpotig
schaal- of salamanderachtig wezen
dat ruggelings omhoogkroop
uit de zee
zeker, zeker!
zo is het zekersteweten
geweest en nog steeds…
wij zwemmen en kruipen ruggelings
de toekomst tegemoet
als kreeften
SOLARIS SOLITARIS
er is geen reden voor illusies
en toch willen we geloven
dat het leven loont; we eisen meer
dan er op deze wereld
alleen de rust blijft ideaal
ook voor wie woont in de natuur
maar af en toe wordt ze gevonden
en steeds gaat ze verloren
in de realiteit. De plaats
van het individu blijft
eenzaamheid, solaris
solitaris
het hoofd barst uit mijn schedel
mijn brein barst uit zijn bast
het ego is weer uitgetreden
het ik is geen ander
maar een menigte
van mij
ontmantel de structuren van de tijd
externaliseer je angsten
sluit vriendschap met je dwanggedachten
zorg dat het heelal zijn waardigheid
verliest
OP EEN DAG ZAL DIT LEVEN WIJKEN
Op een dag zal dit leven wijken
zul je sterven als een hond
alleen in de sneeuw
met het donker over je heen
als een deken en de koude
zal zijn als de warmte
en je laatste gedachte
als je leven en je laatste dag
als de nacht en de nacht
als de dag die einde is
en toch geen einde kent
op een dag zal dit leven wijken
heb je geen munitie meer
om je teweer te stellen
geen kogels meer geen vinger
aan de trekker en geen spanning
op de veer de keer dat je weet
dat je keren voorbij zijn
en niet weer zullen keren – terwijl
je binnen zit en je naar buiten wilt
en je kwijnt als de oogst
die blijft rotten op het veld
op een dag zal dit leven wijken
de dag dat je weet wat het is:
geveld zijn, als je dagen geteld zijn
en je niets meer bent van wat je was
zo snel als onder het gras
je ogen gepeld zijn en je aderen
gespeld zijn door maden als naalden
van zilver je dromen van glas
zo snel als je gedachten opgaan
in gas en je loslaat – alles
wat je dierbaar was
op een dag zal dit leven wijken
HET RIF
we duiken naar koraal
en ongrijpbare kleuren
in het grote barrièrerif
we stoken het wrakhout op
verbranden een aangespoeld lijk
op het strand
verhef ons tot luitenanten van verzwelgend onheil
verhef ons tot executieven van een globaal filiaal
alles druist in tegen de aardse krachten
alles druist in tegen de wetten der natuur
sneller dan de tijd
kan men niet reizen
ook wie op tijd komt
is al te laat
CTRL ALT DELETE
de oersprong is het oor
& in den beginne was het woord
om van de eisprong maar te zwijgen
we krijgen het koud
zijn al oud in onze jongste dagen
vragen nergens om
behalve einde
of een koude start
een nieuw begin
cut the crap
stilte zal komen
avond zal vallen
er is geen weg meer heen
geen weg meer terug
het venster klapt de toekomst dicht
elke tak torst duizend bladeren
aaneen
ZO KOMT HET
Zo komt het. Waar geen woorden voor zijn
hoe je het ook wilt noemen. Het grote geheim
van Rumi Djal’alladin, het onvoorstelbare niets
van Meester Eckart. Nietzsches niets
dat alles is. De reductio ad absurdum
van Descartes. De lelijke zwarte leegte
van Sartre. Zo komt het. Hoe je het ook wenst
of verwenst, of hoe je het je voorstelt:
als gapende stilte, als vacuümzee van duisternis
als Gods zurige papadem. Zijn uitgespuugd lood
als de heerlijke stad, of de berm
vol met uitgebrand schroot
als de verschroeide oever
de verdampte rivier. Als droefenis
of lafenis, als wroeging of plezier
zo komt het en komt het en komt het
ook hier
als het einde dat komt zo komt het geheid
als het eind zonder einde, als het eind
van de tijd. Of zo komt het als het begin juist
van de eeuwigheid. Zo komt het
als as in je mond, als pis in je strot
als knikker vol stront, als een vrucht
in de rot. Met een reutel, een keutel
een rochel of een scheet. Zo komt het
als het komt ijskoud of gloeiend heet
zo komt het klaar of komt het af
in de cabine of het graf. Als laatste
of op kop. Of anders komt het op z’n kop
als acrobaat of als de zot, als vadsig vod
of dwaze operettegod. Als kip zonder kop
speedskiër of coureur, onder de doping
of op dope. Als wielrenner of coureur
zo komt het op of om de bocht
als loper of chauffeur. Zo komt het
broodnuchter of met een stuk in de kraag
zo komt het vlug. Zo komt het traag
als kop of munt. De bingo of het lot
als blackjack of als de jackpot
als de sleutel of als slot. Als
paleis of als krot. Zo komt het
als het gat in de grond of het wak
in het ijs. Zo komt het als klier
of als tocht door een kier. Als Kruis
of kut, als kus of kruisiging
zo komt het als Jezus of het Zilt
als doornenkroon of als onttroning
als bisschop in habijt of als Schot in een kilt
als pijniging of marteling zo komt het
als een speenvarken dat gilt, als het lam
dat wordt gekeeld en zo komt het
als het laatste dat je hebt gewild
als braaksel komt het of als laatste woord
dat je over de lippen komt. Als lucht
die je ontvliedt. Zo komt het als een stem
een roeping. Of als het einde van het lied
als de ping van een triangel, als roffel
of als stoot. Als het rood van het bloed
of het bruin uit de goot. Als donder
of als bliksem. Als pauze of als paukeslag
als serene rust zo komt het
of als eeuwige koopzondag
als dag van de wrake of als brandend zand
als harde nacht komt het of als de ochtend
voor het vallen van de krant
als slaap of als ontwaken. Als kanker
of gangreen. Zo komt het als Lucullus
heer der vraatzucht, of als vel over been
als Jeanne d’Arc of zuster Ursula, Bernadette
of Maria of om het even welke maagd met anorexia
zo komt het als zij of hem of haar
als gruwel met een bereklauw
als kindje met een rammelaar
zo komt het, als de hengst met de hamer
als tik van de klok, als een
striemende zweep of de zwiep met een stok
als een zwaai met de scepter
of een crash in je laptop
zo komt het als schroeiende keel
of verstokkende klank, als de geur
van lavendel of niet te harden stank
als een koude douche, een dampend bad
als zachte sofa, poef of pijnbank of het bed
der natuur, als aarde water lucht of vuur
zo komt het – en liefst nog op het gods-
onmogelijkste uur. Met een stijve pik
of met een masker. Als tepelklem
mister Piercing of Tattoo, als
krachtstroom op je schokkend hart
als een afgestroopte pels. Zo komt het
hemels zo komt het hels, zo komt het
als roos of als de spijker in het vlees
zo komt het als honing of als gif
als een pil uit een doos of een lik
uit een pot stroop. Zo komt het
als modder in een loopgraaf, als angst
na de hoop, of als de wanhoop komt het
als een lus met een knoop
en verder komt het als een assegaai
of een machete, als een schroef of een
vijs, als een hooivork of een zeis
en zelfs als balpen komt het uit een boog
als het mes op de keel dan of als een
banale bezemsteel. Zo komt het
en met of zonder gevoel, als een spies
aan de grill. Als een paal door je anus
of als een pijl in je bil. Als een visgraat
in de keel of als de scherf van een granaat
zo komt het. Als bakermat of bakerpraat
zo komt het onder de stress en overwerkt
maar soms ook glad en onbemerkt. Zo komt het
als spion of private eye, als een omgelegde
pion, als schaakmat of als patstelling
zo komt het stipt en efficiënt
zelfs al komt het te laat. Zo komt het
stroef en stram of in soepele spagaat
in goudbrokaat of vol ornaat. Als koning
of als potentaat, als weldoener of moordenaar
als een kale baron of een clochard
met rafels in het haar
zo komt het als hond die knaagt aan ieder
been, of als knokige Hein komt het
van binnenuit of om je heen. Als de zinkende bodem
of het slurpende veen. Als hoogtevrees
of overmoed, in voor- of in tegenspoed
als de val van een reling of de sprong
voor een trein, als de macabere danser
komt het of het mollige ketje. Als stijve hark
of als verkreukeld servetje. En in repen
of in moten of als slierten spaghetti
als strooisel, witte sneeuw of als kleurig
confetti. Als onzekere zekerheid komt het
als machtig mysterie of macht der ongrijpbaarheid
zo komt het en komt het en komt wat er komt
uit de hoogte der hoogten of het diepst van de grond
hoe het ook komt, het blijft een gok:
wat je wint, wat je verliest
als ons leven zich in nevel
aan ons netvlies vastvriest
MON UNIVERS EST A L’ENVERS over GAINSBOURG: VIE HEROIQUE
Feeërieke Film van Debutant Joann Sfar
De feeërieke speelfilm Gainsbourg (vie héroique) van de tegendraadse Franse regisseur en striptekenaar Joan Sfar (1971) begint, na een prachtige intro van fladderende strip figuren, met een veelzeggende scène. De kleine joodse doerak Lucien Ginzburg, op 12 jarige leeftijd al kettingroker, wandelt over het strand van Deauville, en vraagt aan een mooi leeftijdgenootje of hij haar hand mag vasthouden. Waarop ze zijn voorstel bondig afwijst: “Nee, jij bent te lelijk”.
De stelling van Sfar, die door de film heen consequent is uitgewerkt, is dat de latere zanger Serge Gainsbourg zijn hele leven lang op een bepaalde manier dat jongetje is gebleven dat, in geklemd tussen schaamte en schaamteloosheid, haakte naar de liefde van onbereikbaar mooie vrouwen.
Na de openings-scène op het strand, waarbij tonen van de wals klinken uit Gainsbourg’s absolute meesterwerk Melody Nelson, zoomt Sfar in op de donkere jaren van bezet Frankrijk, als er overal in Parijs affiches te vinden zijn met karikaturen van Le Juif en France (de Franse versie van De eeuwige Jood). Lucien Ginzburg vond dat hij, als joods jongetje van Ashkenazische afkomst met haakneus en flaporen, veel teveel op die gruwelfiguur van de nazi-propaganda leek. In zijn levendige fantasiewereld, wordt hij op straat achtervolgd door een aan het affiche ontsnapte en tot leven gewekte geest met de lelijke kop van de Franse Jood die steeds meer in volume uitgroeit tot een kolossale ballon met armpjes en priemende gele ogen. Met een gestolen cowboypistooltje schiet Lucien de kop op gegeven moment aan flarden. Maar net als bij een draak die wordt gedood, ontpopt er zich een figuur uit de nekwervel van Le Juif die misschien nog wel angstaanjagender is: dr. Flipus – een alter ego van Ginzburg met een lange vogelneus en lenige feline trekken, die als een soort Fenix uit de kruitdampen tevoorschijn kringelt. Een kruising tussen Mefisto, een atletische raaf en Behemoth de zwarte kater uit Boelgakov’s roman De meester en Margarita.
Lucien tekent, tot vermaak van zijn zusjes en verbazing van zijn klasgenootjes, de bizarre avonturen die hij in zijn fantasie beleeft met zijn onzichtbare gezel Dr Flipus (Dr. Jekyll?) op in een schetsboek, waarin hij met aquarel zijn schilder talenten exploreert. Buiten woedt de oorlog, en om indruk te maken op een stel dronken zwarthemden die door de Parijse straten marcheren, zien we Lucien luid keels de Marseilleise mee zingen: “Du sang partout!” Thuis in Pigalle probeert vader Ginzburg zijn zoon met strenge hand het piano spel bij te brengen. Maar het liefst van al trekt Lulu zich terug in zijn zelf gecreëerde schilderw ereld, waarin behalve Dr Flipus ook de vrouwen van Clichy beginnen te figureren. Ten overstaan van de Rubensiaanse schone van de schilder academie, die hij stiekem naakt portretteert en denkbeeldig het hof maakt, citeert hij “soms Baudelaire en soms zichzelf”, en hij bezweert dat zijn Muze niet ontdekken zal wie wanneer aan het woord is.
De oorlog kan Lulu gestolen worden, tot het moment, dat hij gedwongen wordt om zich, voorzien van valse documenten, samen met zijn ouders schuil te houden op het platteland. Vlak voor zijn vlucht uit Parijs staat de jonge Ginzburg voor dag en dauw op de stoep bij de prefect van Clichy om als aller eerste een joden ster in ontvangst te nemen. “Een eer”, zo zegt hij wijsneuzerig, “die hij zich beslist niet wil laten ontgaan.” Als de prefect hem vraagt of hij die ster van hem dan echt zo graag wil dragen, antwoordt hij: “Het is niet mijn ster, meneer. Het is die van u.” De hele film zit in die ene zin samengebald. De prefect voelt zich voor schut gezet, en schopt de piepjonge provocateur het gemeentehuis uit.
Of deze anekdote waar is? “Wat doet het er toe”, zegt de regisseur hierover in een van zijn vele promotie gesprekken die hij houdt bij het uit komen van de prent, “als Gainsbourg hem gedurende zijn leven de moeite waard heeft gevonden om te vertellen.” Wat in elk geval waar is, dat is dat de zanger na de oorlog, zo als op amusante wijze tijdens de film in beeld wordt gebracht, uit geldgebrek twee jaar lang mandoline leraar is geweest in een weeshuis te Champfleur dat vooral plaats bood aan kinderen van ouders die in de gaskamers waren omgekomen. Die kinderen, gewonde diertjes eigenlijk, waren zijn eerste publiek. Toen hij het weeshuis binnenging, was zijn naam nog Lucien Ginzburg. Na het te hebben verlaten, noemde hij zich voortaan Serge Gainsbourg. Serge was de voornaam van de directeur van het instituut.
De film heet ‘Gainsbourg: vie héroique‘. Joann Sfar: “Ja, Gainsbourg is in mijn optiek een held. Maar zoals Iedere held draagt ook Gainsbourg in zijn levensloop de tragiek als een onvermijdelijke schaduw met zich mee. Serge is geen heilige, maar hij heeft zich wel een heiligenleven verzonnen, en ik heb me geamuseerd door alle staties van de kalvarie van Sint-Gainsbourg te volgen.”
Ondanks de toevoeging ‘vie héroïque’ is de film zeker geen hagiografie. “Ik geef geen antwoorden of probeer geen mythe te door prikken”, vertelt Joann Sfar in een gesprek dat plaatsvindt in het beroemde restaurant La Coupole in Montparnasse in Parijs. “De vraag of iets in de film perse echt gebeurd is, interesseert me niet. Mijn film moet niet op de werkelijkheid lijken, maar cinema zijn. Ik had zin in cabaret, lekker dik aangezet, waarbij je kunt wegdromen of af en toe een traan moet wegpinken. Spektakel met acteurs die zich helemaal geven. Ik gebruik alleen wat Serge Gainsbourg zelf over zijn leven verteld heeft, inclusief de verzinsels.”
De film bevat tal van strip invloeden, maar ook verwijzingen naar films als Nosferatu van Murnau, Les Enfants du paradis van Carné, Amarcord van Fellini en Big Fish van Tim Burton. Regisseur Joan Sfar mikt duidelijk heel hoog. En hij vergooit zich niet. Décors, kleding, cinematografie, mise-en-scène: alle is tot in de puntjes uitgewerkt en van symbolische lading voorzien. De beelden van Gainsbourg: Vie Héroique schetsen een ultiem sensueel, fragiel en gelaagd beeld van een duivelskunstenaar, vooral in de eerste helft van de film als het gevecht met de artistieke demonen nog moet worden gestreden en de Muzen nog moeten worden verleid. Iedere scène is een tot leven gekomen schilderij dat al naar gelang de situatie sober, somptueus, realistisch of surreëel is ingekleurd. Sommige fragmenten zijn films in een film (bv. de ontmoetingen met Juliette Gréco en Boris Vian). Niet zo maniëristische en pompeus als Quintin Tarantino dat pleegt te doen in zijn produkties, maar afgewerkt met tedere penseelstreken die, je kunt niet anders zeggen, van oneindig veel smaak en jouissance getuigen.
De keuze om geen encycopedische film te maken, maar een persoonlijk portret met strip- en musical invloeden, pakt bijzonder geslaagd uit. Vooral ook omdat onder de dikke lagen schmink en de felverlichte bric-à-brac van de décors, gekozen is voor een even intelligente als subtiele vervlechting van muziek en thematiek. Daarnaast is de rolbezetting ronduit magnifiek te noemen. Eric Elmosnino speelt een Serge larger than life, echter dan echt en geloofwaardig tot in de kleinste tics, zozeer dat je er kippenvel van krijgt. Laetitia Casta, de huidige Marianne – het symbool van de Vrijheid en La Femme Eternelle dat de Fransen al decennialang tot één figuur abstraheren voor op hun postzegels en statieportretten – speelt haar voorgangster Brigitte Bardot met het grootst mogelijke sex appeal denkbaar. De scène waarin zij met laklaarzen en in panterrokje de gang van Gainsbourg’s werkflat binnen komt gelopen, is van een even erotiserende bravoure als de strandscène met de werkelijke Bardot uit Roger Vadim’s Et dieu créa la femme. Het licht gaat schijnen, de camera gaat van beneden naar boven, het hart van de kijker komt even tot stilstand. Ook de rol van Jane Birkin is trouwens perfect getypecast. De adorabele Lucy Gordon speelt alsof haar leven ervan afhangt. En in wrange zin is dat misschien ook wel zo geweest. Want kort na de laatste opnamedag heeft de Engelse actrice zichzelf verhangen. De film is dan ook aan haar opgedragen.
Het Faustiaanse duel met Gainsbourg’s dandy-achtige alter ego “Rotkop” (La Gueule), die de zanger op stel en sprong influistert wat te doen om als artiest hogerop te geraken (en uiteindelijk een vedette te worden, een ster tussen de sterren), is naar mijn mening verreweg het meest interessante aspect van Sfar’s film – die te surreëel en cabaretesk is om een gewone biopic te zijn maar tezeer de tijdslijn van Serge’s leven volgt om het ook weer niet te zijn. Het conflict tussen Gainsbourg en zijn voor anderen onzichtbare daimon, is een meestervondst. Die de film niet alleen op een hoger plan tilt, maar een aantal duistere aspecten van Gainsbourg’s complexe leven ook werkelijk begrijpelijker maakt. Met dezelfde sensuele hand en vloeibare lijnen waarmee Sfar als stripauteur zijn bizarre karakters op papier zet, portretteert de regisseur zijn hoofd- en zijpersonages op het filmdoek. Het beroemde en o zo moeilijk te bevatten fluïdum van Gainsbourg spat, druipt en druppelt aan alle kanten van het doek af, en het plezier waarmee dit alles gemaakt is evenzeer.
Sfar heeft zijn film, op aandringen van erfgenamen Jane Birkin en Charlotte Gainsbourg, uitdrukkelijk omschreven als een fantasierijke vertelling. ‘Un conte’. Een modern sprookje over een lelijk jongetje van Russische ouders die er op verbazingwekkende manier in slaagde niet alleen de mooiste vrouwen van het land, maar zelfs gans Frankrijk, aan zijn voeten te krijgen. Daarnaast gaat de film ook over het thema van het offer, de fatale prijs die een artiest moet betalen om succesvol te worden. De behoefte aan liefde van Gainsbourg is volstrekt onverzadigbaar, un besoin sans issue. Zie hier de principale drijfveer van zijn leven, die hem naar de toppen van zijn kunnen voert. Maar de zanger ook te gronde richt.
In dat opzicht is de “conte” of het donkere psychologische sprookje dat Sfar met deze rolprent vertellen wil, een variatie op de aloude mythe van Faust die zijn ziel verkoopt aan de duivel in ruil voor de onsterfelijkheid. De zanger – in het begin nog schattig, onhandig en verleidelijk jongensachtig in beeld gebracht – krijgt gaandeweg de film maniakale proporties. Zijn ego raakt even monstrueus verknipt en opgeblazen als de Jodenkop van het affiche die hem in zijn jongensjaren in het bezette Parijs achtervolgde. Zijn jongensachtige behoefte aan liefde en erotiek ontaardt in een gruwelroman van De Sade.
Het kantelmoment in het leven van Gainsbourg komt perfect overeen met een cruciale scène uit de film, die met 200 kilo aan lampen schijnt te zijn opgenomen aan de oevers van de Seine. Op het moment dat de door Brigitte Bardot gedumpte zanger op het punt staat om Jane Birkin, de liefde van zijn leven, te veroveren, blijkt hij niet meer in staat om het penseel te kunnen hanteren. De daimon van La Guele kijkt geringschattend toe hoe zijn levensgezel diens talent opoffert aan zijn geluk.
“J’aime bien ma nouvelle gueule”, zegt Gainsbourg als hij zich aan het begin van zijn huwelijk met de Engelse poppedijn eindelijk lekker in zijn vel vindt zitten. Het gaat hem voor de wind, de Muzen lonken onafgebroken naar hem, het publiek ligt aan zijn voeten, hij heeft een schat van een dochter, schrijft aan zijn symfonische meesterstuk Melody Nelson en voelt zich voor het eerst bevrijd van zijn complexen. Jane heeft hem een nieuwe look gegeven en de raad van zijn corrupte alter ego Rotkop kan hij voortaan dan ook missen als kiespijn. In de mythologie van Sfar: Gainsbourg wijst Rotkop de deur.
In de film zien we de Doug Jones, die het spichtige alter ego speelt in zijn kostuum van papier maché, hete tranen plengen op het dak van Gainsbourg’s Hôtel Particulier, en meewarig neerstaren op de scènes van huiselijk geluk die zich in en rond de slaap- en kinderkamer afspelen. Rotkop probeert zijn vroegere makker weer tot samenwerking te verleiden. “Ik dacht dat je een Pygmalion wilde zijn voor kleine Jane”, schampert La Guele. “En nu is het je Engelse meid die jou de weg wijst in dit leven!” Gainsbourg doet alsof zijn schaduw nooit bestaan heeft.
Prompt gaat er natuurlijk van alles mis in het bestaan van de zanger, die zijn kindse inborst weigert op te geven en zich nauwelijks raad weet met de verantwoordelijkheden van het volwassen leven. Het geluk van ’69/’70 blijkt minstens zo fragiel te zijn als Gainsbourg’s fysieke en karakteriële ingesteldheid. Le bonheur, zo luidt een veelgehoorde Franse definitie van geluk, cette étrange chose qui n’existe pas – et pourtant un jour n’est plus. Op het ene moment bevindt de zanger zich op de toppen van zijn kunnen. Op het andere moment tuimelt hij in volle vaart van de Olympus, beproeving na beproeving incasserend. Gainsbourg krijgt een eerste hartaanval, zijn vader sterft, net als zijn geliefde hond Nana, hij raakt onbedaarlijk aan de drank, produceert nauwelijks nog iets van waarde en verveemdt van wie hem dierbaar is.
Natuurlijk staat Rotkop klaar om de haveloze artiest er opnieuw weer bovenop te krijgen. Die strooit sloffen Gitanes uit over het ziekenhuisbed om het vertrouwen van zijn compagnon à la dérive terug te winnen. Hij belooft zijn maatje dat in zak en as zit, om de zaken in de toekomst beter dan ooit aan te pakken. Geen tijdelijke, maar eeuwige roem die in het verschiet ligt. Alle geneugten, liefde, roem die een mens maar kan bereiken. Vrouwen bij de vleet. Geld, champagne, genot. Hic et nunc et saeculi… Rotkop wrijft Serge’s haren door de war, zet hem een zonnebril op, en proost vicieus op de herwonnen samenwerking. Wat er geweest is, is nog niks vergeleken bij wat komen gaat.
In het duel tussen Gainsbourg en zijn alter ego, zo is de suggestie van de regisseur, is het de zanger van vlees en bloed die uiteindelijk het loodje legt. Uit de as van de 140 Gitanes per dag rokende Gainsbourg verrijst de nog veel gruwelijker chimaere Gainsbarre (de “standvastige”, de ruwe), een sadistisch onbehouwen monster dat vanaf eind jaren zeventig zijn veel lieflijker en onhandiger voorganger definitief van het podium vaagt. In Nederland had je de vileine zanger Jaap Fischer, meester van het messscherpe chanson, die in de loop der tijd zijn hoekige masker af liet vallen en voortaan, triest maar wijs geworden, als Joop Visser door het leven wilde gaan. Serge maakt iets soort gelijks mee, maar dan in omgekeerde zin. Zoals hij in alles tegen draads prefereerde te zijn. Un réfractaire pur sang.
”Mon univers est à l”envers”, verklaarde hij zelf ooit in een interview met Libération. Serge de rebel. Die, zoals heel mooi in beeld gebracht door Sfar’s film, een vuist maakt naar een zaal vol rechtse para’s in Straatsburg die zijn bloed wel kunnen drinken, omdat hij hun volkslied La Marseillaise met een stel rasta’s uit Jamaica verhaspelde tot reggaesong. “On est tous des Juifs, des nègres et des Français!” Op het podium van de ontploffende zaal verandert de zanger opnieuw in het joodse ketje dat de zwart hemden uitlacht door met ze mee te zingen. “Du sang, du sang, partout!” Hij blaft de para’s toe, dat ook Rouget de Lisle de Marseillaise schreef als marslied van Republikeinse rebellen, die af wilden van het ancien régime. Daar op zet hij acapella, met geheven vuist, het volks lied in. De para’s in verwarring achter latend. Even later zien we Gainsbourg die het handgeschreven manuscript van La Marseillaise voor een astronomisch bedrag op de koop tikt tijdens een veiling in Parijs. “Wel duur, voor zo’n velletje papier”, merkt een journalist op. Waar op de zanger repliceert “Man, ik zou me hier voor hebben geruïneerd!”
De scène markeert het hoogte punt van Gainsbourg’s heroïsche levensloop. Van joods kereltje in bezet Parijs, tot pionier-provocateur van de vrijheid en eigenzinnige maskotte van het Franse patrimonium. Als het waar is dat de dichter-zanger dubbel en dwars zijn plaats verdiend heeft op de achtenswaardige toppen van de Franse Parnassus, dan heeft hij die plek veroverd door de berg op sluikse wijze te beklimmen. En stoemelings, zoals Brusselaars zeggen. Over de rug heen van zijn eigen schaduw. Mon univers est à l’envers (…)
Gainsbourg’s parcours, Sfar heeft dit scherp gezien, heeft inderdaad altijd de weg gevolgd van de meeste weerstand, van het schandaal. Van Sodom ook. Zoals in het ultieme liefdeslied “Je t’aime, moi non plus”. Het beruchte hijg duet in 1967 gezongen met Brigitte Bardot, twee jaar later met Jane Birkin, waarvan er alleen al buiten Frankrijk miljoenen platen werden verkocht; zonder dat de meeste van die kopers ook maar enig benul hadden dat er de geneugten van de anale liefde in werden bezongen. “Ik vermaak de wereld met injecties van lichte perversiteit”, placht hij zelf te zeggen. Op een manier waartoe alleen Gainsbourg in staat was. Met stijl, distinctie, in miraculeus mooie maar ook infecte poëzie.
“Tu es la vague, moi l’île nu.
L’amour physique est sans issue.”
Waarna Eros zijn giftige pijl van koele geilheid afschiet tussen de nieren van zijn geliefde.
“Ik houd van je.”
“Ik al niet meer (…)”
Zelf bleef Gainsbourg zijn vak gebied omschrijven als “un certain art mineur”, en meer dan eens liet hij weten zichzelf in de eerste plaats te beschouwen als een mislukte kunst schilder. In een twistgesprek met Guy Béart, in het praat programma van Bernard Pivot, sprak hij zijn collega betuttelend toe: “Ach Guy, wat zijn onze liedjes meer dan “des petits cacas” die we uitscheiden op het podium?” Dat Serge Gainsbourg daarentegen wel degelijk een grote kunstenaar genoemd mag worden, een dichter, zanger en componist van Olympische categorie, daarover laat Joann Sfar in zijn film geen misverstand bestaan. De film is, behalve als een donker sprookje, vooral ook een soort van lyrische liefdes brief aan de onnavolgbare artiest en zijn invloedrijke oeuvre.
Natuurlijk is Sfar, hoe origineel en gelaagd zijn hommage ook mag zijn, niet de eerste om Gainsbourg’s mérites te erkennen. Al in 1972, na het beluisteren van het monumentale album ‘Un histoire de Melody Nelson’, liet de grote dichter Louis Aragon zich ontvallen dat “die Gainsbourg zich eigenlijk geheel op het sonnet toe zou moeten leggen: zijn poëtische kwaliteiten zijn weergaloos en behoren tot het meest originele wat de Franse literatuur heeft voortgebracht sinds Les Chants de Maldoror van Lautréamont.”
En inderdaad: neem de proef gerust op de som door de bonte catalogus aan liedteksten van Gainsbourg er op na te slaan, zoals Mauvaises nouvelles des étoiles (éditions Seuil). Vrijwel elk willekeurig lied van Gainsbourg getuigt van uitzonderlijke poëtische soeplesse, syntactisch meesterschap en klinkklare woordvreugde. Zoals volgens Goethe een meesterhand zich vooral kan tonen in de beperking, zo openbaart het genie van Gainsbourg zich zelfs nog in het keurslijf van zijn meest kitscherige, hijgerige of populaire nummers. Sfar zegt hierover: “Wat geweldig is bij Gainsbourg: hij noemt zichzelf een luxehoer, maar hij is nooit oprechter dan wanneer hij probeert zichzelf te verraden. Op een huppeldeuntje als “Baby Pop”, laat hij France Gall zingen “chante, danse Baby Pop, comme si demain tu devais mourir”. Hij kan het niet laten om overal de tragiek van in te zien. Bij momenten is hij even pathetisch geniaal als François Chateaubriand.”
Een lied dat mij voor altijd van Gainsbourg’s uitzonderlijke lyrische gaven overtuigd heeft, is het nummer Hôtel Particulier, op het album Melody Nelson. In prachtige, wulpse zinnen die in enkele bondige stanza’s een wufte paringsdans met elkaar aangaan, voert de zanger zijn piepjonge verovering mee naar een labyinthisch roccoco-complex met vele trappen en eindeloze gangen, waar beiden zich onder het toeziend oog van vergulde engelenbeelden, naakte ebbenhouten slavinnen, Aphrodites en Salomés, in de Cleopatra-kamer overgeven aan de praktijken van de Ars Amatoria. Lees hoe Gainsbourg zijn Melody op de tonen van orgel, bas, piano en sublieme lyriek naar de toppen voert van het genot!
“(…)
Entre ces esclaves nus taillés dan l’ébène
Qui seront les témoins muets de cette scène
Tandis que là-haut un miroir nous réfléchit,
Lentement j’enlace Melody (…)”
De parabel die Sfar in zijn film op magistrale wijze via het leven van Gainsbourg in beeld heeft gebracht, is er een van een held die ”in alles slaagt, behalve het leven.” Maar de magische rode draad waarmee de film in het eerste gedeelte op zulk een verrassende wijze aan elkaar is geregen, lijkt na anderhalf uur plotseling op te lossen in de emulsie van de pellicule. De anekdotes van Serge’s aftakeling, puntsgewijs door Sfar in beeld gebracht als een onsmakelijk spektakel waar geen einde aan lijkt te komen (sans issue), zijn zo talrijk dat ze op gegeven moment zowaar bijna gaan vervelen. Na ongemerkt te zijn opgestegen naar de hogere regionen van de filmkunst, raak je als kijker, in navolging van de robuust dirigerende regisseur, plotseling enigszins de weg kwijt in het al te drukke stratenplan van saillante anekdotes, waardoorheen Sfar zijn eindeloze stoet van kakelbonte karakters laat passeren. Sfar had er goed aan gedaan om zelf ook iets van zijn materiaal in het tweede gedeelte van de film op te offeren ten behoeve van de intensiteit en continuiteit.
Vreemd genoeg eindigt de film toch nog abrupt, op de plek waar hij begint, aan het strand van Deauville. Niet in het ochtendlicht, maar ’s nachts. In de hemel blikkeren de sterren. Opnieuw klinkt La valse de Melody. En in dronken verstilling zie je Serge peinzen of het waar is, wat hij ooit zong in dat duet met Chathérine Deneuve: Que dieu soit un fumeur de Havanes… Het ware beter en zeker mooier geweest als Sfar, in plaats van te kiezen voor een al te open einde anno 1987, rigoureuzer had gekozen voor de finale beslechting van het Faustiaanse duel tussen Gainsbourg en Rotkop op 2 maart 1991 in zijn Parijse Hôtel Particulier aan de Rue de Verneuil. Waar de krachten tussen licht en duisternis bezig zijn geweest aan hun beslissende gevecht. En waar de aan een oogvirus lijdende zanger, die zelfs in zijn geblindeerde woning nooit zijn zonnebril meer afdeed, als een dief in de nacht is weggeslopen. Moederziel alleen, geloof het of niet, gestorven aan een “natuurlijke dood”; een hartbreuk ten gevolge van een poreus geworden kransslagader.
Wat zich daar in die gesloten ruimte af heeft gespeeld in die laatste momenten, Sfar had het met zijn fenomenale fantasie vast prachtig vorm kunnen geven. Het is alsof de regisseur na een majestueuze spurt, voortijdig buiten adem is geraakt. Of huiverde om de finish te bereiken. Picasso was er ook altijd bang voor: une oeuvre parfaite, c’est une erreur. De gratie van het speelse en onaffe. Dat is het register waarbinnen ook Sfar’s film zich uiteindelijk heeft willen of moeten bewegen. Geen oeuvre parfaite, maar voor een debuutfilm in elk geval een verbluffende proeve van bekwaamheid, intelligentie en originaliteit.
Gainsbourg, vie héroïque, 2010
Speelfilm van regisseur Joann Sfar.
>Met Laetitia Casta, Eric Elmosnino, Lucy Gordon e.a. <
HISTOIRE DE MELODY NELSON
Mijn beslissende album moet wel zijn Histoire de Melody Nelson van de Franse zanger, nachtuil, alcoholist en aartsprovocateur Serge Gainsbourg uit 1971. Het album is geconcipiëerd tijdens mijn geboortejaar, door een artiest met wie mijn moeder gedurende de jaren zestig, toen zij als mannequin werkte in Parijs, enige tijd intiem bevriend was. Die relatie is er al licht mede verantwoordelijk voor dat ik ben opgescheept met dezelfde voornaam als Monsieur Gainsbourg. Maar dat ter zijde.
Histoire de Melody Nelson was de eerste concept plaat uit de geschiedenis van het Franse Chanson. De plaat laat zich het best omschrijven als een erotische raamvertelling in zeven puntige liederen, die in totaal nauwelijks dertig minuten in beslag neemt. Waarin een tedere nimfijn van “quatorze automnes et quinzes étés” zich overgeeft aan een gepassioneerd roofdier van veertig-plus. Histoire de Melody Nelson is een muzikaal meesterwek van perverse verleiding. Een liefdesbrief uit de donkere cellen van Sodom, een extatische pijnkreet uit de ondergrondse kerkers van Edgar Ellen Poe en Vladimir Nabokov. Het album is tevens het voorwendsel voor enkele van de meest gedurfde lyrische exercities in het Franse taal gebied. De beroemde dichter Louis Aragon liet zich in 1972, na het beluisteren van Melody Nelson, ontvallen dat “die Gainsbourg zich eigenlijk geheel op het sonnet toe zou moeten leggen: zijn poëtische kwaliteiten zijn onvergelijkelijk”.
Het verleidelijke creatuur, dat haar popedijnen stemgeluid leent aan Serge’s verdorven brein, heet Jane Birkin: aristocratische dochter van een Engelse Lord, vroeg gevallen nimfijn. die zich open stelt voor het verderf, ongeschoolde en ongerijpte zangeres. Op de cover van het album houdt Birkin in de hoedanigheid van het titel personnage, met gekruiste armen een aangeklede pluchen aap koket tegen haar naakte boven lichaam gedrukt. Niet alleen om uit te dagen, zo blijkt, maar ook om te verhullen. dat ze op dat moment zwanger is van haar “Enfant d’Amour” Charlotte Gainsbourg.
De toon is meteen gezet in het eerste nummer, Melody: een sombere hypnotiserende soundscape met een over stuurde, iet wat slepende bas, rock gitaren, die bezwerend huilen, violen die het sonore stem geluid van Gainsbourg’s fluister stem omfloersen. Een Rolls Royce Silver Ghost 1910 rijdt langzaam door een niet bij naam genoemde stad. In gedachten verzonken, verstrooid, met een half oor luisterend naar de radio, zijn blik gericht op de gevleugelde Spirit of Ecstasy op de voorkap, raakt de verteller in aanrijding met een rossig tienermeisje op een fiets.
Tu t’appelles comment?
Melody
Melody comment ?
Melody Nelson
De man achter het stuur van de Rolls vertelt ons in quasi vrolijke balladen, op gesteld in de onvoltooid verleden tijd, zijn tragische verhaal over schoonheid en extase, liefde en dood.
Oh ! Ma Melody
Ma Melody Nelson
Aimable petite conne
Tu étais la condition
Sine qua non
De ma raison.
Gainsbourg verhaalt vervolgens hoe de liefde voor zijn Melody hem naar het hoofd stijgt. De gevoelens van gelukzaligheid en elegantie uit het begin, worden allengs duizelingwekkend. De licht-psychedelische muziek, die de wals uit haar voegen doet draaien, benadrukt dit.
L’hotel particulier geldt wat mij betreft als het pièce de resistance van het album. Gainsbourg voert zijn jongedame mee naar een labyinthisch roccoco complex met vele trappen en eindeloze gangen, waar beiden zich onder het toeziend oog van vergulde engelenbeelden, naakte ebbenhouten slavinnen, Aphrodites en Salomés, in de Cleopatra kamer overgeven aan de praktijken van de Ars Amatoria. Zowel poëtisch als muzikaal gezien is dit nummer een parel van perfectie. Het beste bewijs dat poëzie en muziek allerminst “beter van elkaar gescheiden kunnen blijven om verwatering te voorkomen” (zoals Guus Middag ooit opmerkte in NRC Handelsblad). Hoor hoe Gainsbourg zijn Melody op de tonen van orgel, bas, piano en sublieme lyriek naar de toppen voert van het genot!
Na het gerommel op het liefdes bed is er het ontwaken uit de droom. Het laatste nummer op het album, Cargo Culte, laat zich verhalen als een epiloog vanuit het schimmen rijk. De geschiedenis eindigt zoals ze begon: met een ongeluk. Melody vindt de dood als haar Boeing 707 neer stort in zee. Haar malse lichaam komt terecht tussen de koralen van Melanesië, ergens op de bodem van de Grote Oceaan. De verteller blijft alleen achter, ten prooi aan zijn herinneringen. De muziek bereikt in dit nummer haar apotheose. Het bezwerende thema van het begin, met de overstuurde basgitaar, wordt herhaald en uitgebreid tot een koortsig requiem met een koraal van maar liefst zeventig stemmen. Het gefluister van Gainsbourg mondt uit in een magische incantatie van de “Cargo Culte” zoals bedreven door de Papoea’s op Nieuw Guinea. Ook Gainsbourg hoopt biddend op een vliegtuig crash, die hem de schim van zijn minder jaardige heldin tussen de wrak stukken opnieuw te voorschijn kan toveren.
N’ayant plus rien à perdre ni dieu en qui croire
Afin qu’il me rende mes amours dérisoires
Moi, comme eux, j’ai prié les cargos de la nuit.
Et je garde cette espérance d’un désastre
Aérien qui me ramènerait Melody
Mineure détournée de l’attraction des astres.
Wellicht dat er voor Gainsbourg nog een Johnny Cash achtige wedergeboorte in had gezeten, gedurende de jaren negentig. We zullen het nooit weten. Gainsbourg stierf op 2 maart 1991 in volstrekte eenzaamheid in zijn geblindeerde huis aan de rue de Verneuil in het zevende arrondissement van Parijs. Een derde hart aanval maakte hem af, voor slepende lever kanker dat deed. Diez elfde dag, die ook de verjaardag van mijn moeder was, had hij vergeten zijn hart pil te nemen. Net zoals Boris Vian, 32 jaar eerder. Gainsbourg is bijg ezet in een familie graf op Cimetière Montparnasse. 60, Avenue Transversale. De pluchen aap, die Jane Birkin op de cover van Histoire de Melody Nelson voor haar ontblote zwangere buik houdt, is op die dag mee verdwenen in het graf.
HISTOIRE DE MELODY NELSON
Titel Histoire De Melody Nelson
Artiest Serge Gainsbourg
Genre: Pop Vocal
Sub Genre Frans
Label Mercury
Producent Jean-Claude Desmarty
Studio Live S
Stereo Stereo
Formaat Performer
EAN 731453207325
Catalogusnummer 5320732
Titels op de plaat
(1) Melody
(2) Ballade De Melody Nelson
(3) Valse De Melody
(4) Ah Melody
(5) L’hotel Particulier
(6) En Melody
(7) Cargo Culte
ALLES IS INTACT GEBLEVEN
PORTRET VAN SERGE GAINSBOURG
Op 2 maart 1991 sloop de Franse zanger Serge Gainsbourg als een dief in de nacht weg uit dit leven.
Nauwelijks had hij in zijn laatste jaren het daglicht nog kunnen verdragen. Zelfs in het getemperde licht van zijn geblindeerde hôtel particulier aan de Rue de Verneuil in Parijs droeg hij een donkere zonnebril. Het overmatige alcoholgebruik en de 140 dagelijkse Gitanes mais sigaretten hadden zijn lever vergiftigd, zijn hart op springen gezet en zijn ogen met een virus aangetast. Toch bleef hij zich van televisieshow naar televisieshow slepen, slempend en paffend, om vervolgens achter de piano de tekst van zijn liederen te vergeten en met een afsluitend scheldwoord het podium te verlaten. Het publiek kon geen genoeg van hem krijgen, al verstond het geen woord van wat hij zei, en al braakte hij zijn minachting over haar uit.
“Ik zal u beledigen tot u van me houdt”, had hij aan het begin van zijn carrière, in het schimmige Parijs van de jaren vijftig, al gewaarschuwd. Zijn formule heeft gewerkt. De erotomaan stierf als Frankrijks meest verguisde, minst begrepen, maar ook meest beminde zanger.
Gainsbourg mocht met zijn 62 jaren dan opgebrand zijn, het opmerkelijke is dat hij dat dertig jaar geleden ook al leek. Correspondent en Frankrijk-kenner Jan Brusse kenschetste de zanger in die tijd reeds als een sombere uil die iedere nacht van het ene Parijse cabaret naar het andere fladderde om er zijn troosteloze chansons te fluisteren. “Zo mooi ziet hij er uit, zo door-en-door vermoeid zijn z’n bewegingen, dat je steeds vreest dat hij het volgende liedje niet meer zal halen. Zijn grote ogen, waarop zware oogleden steunen, schjinen zich alleen maar af te vragen waarom dit alles noodzakelijk is.” Ook in zijn jeugd was de nacht al zijn domein. “De nacht, de nacht”, zong hij, “die me verlost van het duister in mijn hersenen.”
Tot het einde toe is hij eigenlijk een jongen gebleven, een kwajongen die zijn lelijkheid in een voordeel wist om te zetten. “Lelijkheid is aan schoonheid verre superieur”’, placht hij daar zelf over te zeggen. “Lelijkheid blijft duren, schoonheid niet…” Wat zich uitslovende macho’s vaak niet lukt, lukte Gainsbourg met zijn aflijvige nonchalance. Met zijn hulpeloze viriliteit wist hij aan de amoureuze sentimenten van de meest adorabele vrouwen te appelleren. Achter de ongeschoren, ongewassen look van de brutale mannenman met de diepe glaciale stem, de warrige lokken en de witte schoenen, herkenden zij een kwetsbare gevoeligheid.
Dit was ook het imago dat hij als ”gigolo youpin” bewust cultiveerde. Op zoek naar het erotisch zinnebeeld voor de man, is hij er zelf ironisch genoeg uiteindelijk een geworden voor de vrouw. Over zichzelf zei hij: “Ik ben een gosertje, dat de vuile waarheid van het leven tracht te achterhalen door kleine, precieze injecties van perversiteit. Ik ben slechts op zoek naar een ding: de puurheid van mijn jeugd. Ik wil kunnen zeggen: ik ben intact gebleven. Intact. Ziedaar mijn kracht.”
Serge Gainsbourg werd als Lucien Ginzburg op 2 april 1928 in Parijs geboren. Zijn jiddische ouders, Joseph en Oletchka, zijn tijdens de Bolsjewistische revolutie Rusland uitgevlucht en in Frankrijk neergestreken, waar vader Ginzburg als nachtpianist in bars en casino’s het gezin van een inkomen voorzag. Oletchka had eigenlijk tot een abortus over willen gaan, maar was op het laatste moment voor de zware ingreep teruggeschrokken. “Al voor mijn geboorte ben ik aan de dood ontsnapt”, zou Serge later zeggen, daarbij ook verwijzend naar zijn roekeloze levensstijl. Lucien (Lulu) Ginzburg ging snel in de leer bij zijn vader die vooral voor Gershwin een zwak had. Maar zijn grote passie bleek het schilderen te zijn. Op z’n twaalfde schilderde hij al de meisjes van Clichy, die hij vier jaar later uit sexuele nieuwsgierigheid voor het eerst zou frequenteren. In de oorlog leefden de Ginzburgs met hun valse papieren onder het regime van een dubbele identiteit.
Na de oorlog probeerde Lucien als jonge schilder die van de Ecole des Beaux Arts getrapt was in leven te blijven met het inkleuren van cinemaposters. Onderwijl ging hij tekeer als Byron in Ravenna of Casanova in Venezië. Tussen 1950 en 1960 trouwde hij twee keer en had hij meer dan zestig serieuze relaties. De lijst van de hem toegedichte veroveringen is volgens biografen lang genoeg om de Gele Gids te vullen.
Zijn vader regelde in 1957 voor de schuinsmarcheerder een baantje als barpianist van café-chantant ‘Milord l’Arsouille’, waar Léo Ferre, Jacques Brel en Boris Vian hun chansons ten gehore kwamen brengen. Serge (zo noemde hij zich nu, Lucien was teveel de naam van het “knaapje van de kapper”) mocht er de stiltes voor de voorstelling wegspelen, en als pianobegleider opereren van Michèle Arnaud en de lijkbleke dandyeske surrealist en trompettist Boris Vian, auteur van een rits villeine liederen die bulken van de humor en de zelfspot. In het cabaret komt hij ook in contact met Denis Bourgeois en Jacques Canetti. Zij stellen hem in staat een aantal zelf gecomponeerde nummers op plaat uit te brengen.
Gainsbourg werd hevig gegrepen door Boris Vian, de lijkbleke dandyeske surrealist met zijn verlammende teksten, die de onzekere pianist onder zijn hoede nam en stimuleerde om solo te gaan zingen. Met moeizaam maar stijgend succes. De zelfverklaarde chanteur Gainsbourg besloot uiteindelijk de grote gok te wagen en ”le noble art de la peinture” vaarwel te zeggen ten gunste van ”le pauvre art mineur de la chanson”. “Le génie ou rien!”. In de film van Sfarr is te zien hoe, tijdens een bedwelmende drankorgie, de brand schiet in zijn olieverfdoeken en zijn atelier vlam vat. Lucien Ginsburg’s schildersezel gaat aan stukken, Serge Gainsbourg de auteur-compositeur-interprete wordt geboren. Temidden van as, flarden van schilderijen en alcoholwalmen. Gainsbourg stort zich vol ijver op de liedkunst, maar Michèle Arnaud laat al gauw merken dat ze sommige liedjes te schunnig vindt om zelf te vertolken.
Serge kruipt zelf achter de microfoon. In 1959 verschijnt Gainsbourg’s eerste 25 centimètres: Du chant a la une, met onder meer de liederen ‘Les femmes des uns sous les corps des autres’ en het na al die tijd nog even sterke als dubbelzinnige meesterwerkje ‘Le poinçonneur des Lilas’ . Boris Vian steekt in Le canard enchainé de loftrompet over het album, dat de Grand Prix de l’Academie Charles-Cros in de wacht weet te slepen, maar commercieel flopt. “Je fais une forte consommation de mentalités”, zou Boris Vian eens gezegd hebben; een aforisme dat Gainsbourg past als gegoten. Gainsbourg gaat zich kleden naar het voorbeeld van Vian, dandy-poeet en jazzman, een tikje Trenet ook, zazou maar vooral existentialistisch haveloos chic. Een bohémien gedragscode die in de late jaren vijftig door de Parijse jeunesse dorée gecultiveerd wordt op het territorium van de Rive Gauche. De Gainsbourg-variante: bewust gerafeld streepjespak, te ruim zittend wit hemd met dagzomende mouwranden – dasloos, sluik haar, drie dagen oude barbe a l’italienne.
De bohème lijkt frivool, maar is evenzeer tragisch. “Il y a de la gravité dans le frivole”, schreef Charles Baudelaire, dichter en dandy die zijn haar groen liet verven, al in de negentiende eeuw. In de romaneske biografie Les derniers jours… (1988) laat Bernard-Henry Lévy de poète maudit in een van zijn brieven verzuchten: “Ach ik droom ervan ooit de zin, ooit het woord te vinden dat de mensheid tegen me opzet.” Wat dit laatste betreft, lijkt Gainsbourg in zijn leven verschillende malen briljant te zijn geslaagd.
Boris Vian roemde ‘de man met het immer trieste gelaat’ op typisch surrealistisch-ambivalente wijze als ”een anti-zanger”. Hij bedoelde dit weldegelijk als een compliment en voorspelde dat het chanson met Serge Gainsbourg een nieuwe tijd tegemoet zou gaan. Als lied-leverancier van jonge zangeressen verwierf hij in korte tijd een reputatie als tekstschrijver en componist wier chansons gegarandeerd goud opleverden. Het publiek van Milord l’Arsouille daarentegen was een andere mening toegedaan. Het vond hem een probleemgeval, een introverte mompelende zanger met veel te grote oren en gebrek aan stemkracht. Zijn fysiek veroorzaakte onrust (Serge sprak over zichzelf als de grote leeuw met de varkenskop, Brigitte Bardot noemde hem een aandoenlijke Quasimodo en met zijn schurkenbek – zijn gueule – figureerde hij in meer dan twintig B-films) zijn bittere en pikante teksten veroorzaakten ergernis. Wat wilde deze pionier van een nieuwe phallocratie die ten strijde trok tegen het vrouwelijke ras precies, de man die zei van vrouwen te houden door ze te haten? Wat was de inzet van deze man die beweerde dat “de liefde nooit meer waard zal zijn dan de korte tijd die je nodig hebt om haar te bedrijven”, en die pochte diezelfde liefde te bedrijven “zoals anderen een inbraak plegen”? Hij wilde provoceren. Provoceren met zijn misogynie, geboren uit frustratie over zijn lelijkheid. Maar ook met die lelijkheid zelf. En natuurlijk met de liefde, de erotiek, waar hij als piepjonge naaktschilder al zoveel vanaf wist. Want de misogyne man is door zijn ultieme gefocust zijn op de vrouw, misschien ook wel haar gulste minnaar. “Ik zal u beledigen tot u van me houdt…”
Gainsbourg spreidde zijn talenten graag over vele personen en personages. Zo annexeerde hij, eenmaal beroemd, de vrouwen die eerst niets van hem wilden weten omdat hij zo monstrueus onknap was. “Voor een vrouw te schrijven is de meest elegante manier om haar te dienen en tegelijkertijd te bezitten”, aldus Gainsbourg. In zijn misogynie nam hij wraak door zijn vertolksters de allerbitterste hatelijkheden over het eigen geslacht, de liefde en het leven te laten zingen. Als hij kon liet hij zelfs hun persoonlijke tekortkomingen in zijn teksten doorklinken. “Als ze zo stom zijn om mij hun chansons te laten schrijven zullen ze dat weten ook”, clameerde hij. Hij verleidde de vrouwen door ze aan te vallen. En de meesten lieten zich gewillig door zijn tegendraadse charme verleiden. Juliette Greco, Barbara, Isabelle Adjani, Isabelle Aubret, Petula Clark, Dalida, Regine, Mireille Darc, Anne Karina, Francoise Hardy, Chatherine Deneuve, France Gall, Brigitte Bardot, Jo Lemaire, Vanessa Paradis, Viktor Lazlo, vrouw Jane Birkin, dochter Charlotte… allemaal zongen ze het liefst Gainsbourg. Met reden overigens, want als tekstschrijver-componist was Gainsbourg goud waard, en dat wisten ze. Zijn stijl was uniek; een Pindarus-achtige lyriek gekoppeld aan een in klassiek repertoire gedoopte muziek die tegelijkertijd wonderlijk licht en melancholisch aandoet. Een minimum aan noten, een minimum aan woorden, alles exact getimed en op maat gesneden voor de zangeres in kwestie.
Zo was hij tegelijkertijd de zanger van provocerende schunnigheden en lyrische hoogstandjes met referenties aan Baudelaire en overige grote dichters, als de auteur van talloze tienerliedjes, popsongs en succesvolle singles uit de Franse hitparade.
De beschuldiging dat hij zich prostitueerde en paarlen voor de zwijnen wierp bleef hij ontkennen. Serge besefte maar al te goed dat zijn genie nauw gelieerd was aan het talent van de vrouwen voor wie hij schreef. (Zonder vrouwen aan wier stem hij zijn ziel kon doorgeven, zou hij niets geweest zijn.) Zijn schildersoog was haarscherp en met grote zorg koos hij alleen die vrouwen waarvan hij zeker wist dat hij via hen naar de wortels van de passie, de noodzaak van de intimiteit kon graven. Voor wie hij ook schreef, zijn teksten bleven gekenmerkt door hun scherpe randen en diepe gelaagdheid. Hij weigerde concessies te doen aan het grote publiek, al was de zangeres nog zo jong of het genre zo uitgemolken. Zoals de vijftienjarige France Gall die met Gainsbourg’s ‘Poupée de cire, poupée de son’ in 1965 het Eurovisiesongfestival won. Aan de ene kant wist hij haar trieste inslag schitterend te bespelen, zoals in het lied Baby Bop: “Zing Dans Baby Pop, Alsof je morgen Baby Bop, In de vroege ochtend Baby Bop, sterven moest”. Aan de andere kant maakte hij schaamteloos misbruik van haar onschuld in het dubbelzinnige ‘Les sucettes à l’anis’. Toen aan dit motorisch gestoorde vestaalse maagdje eindelijk uitgelegd werd wat er in het nummer over de aan anijslolly’s zuigende Lolita eigenlijk gesuggereerd werd, en ze het onderwerp werd van alomtegenwoordige spot, weigerde ze nog langer liedjes van zijn hand te zingen. In het blad Rock & Folk gaf ze te kennen dat Gainsbourg haar nooit echt gekend heeft, al wat hem interesseerde was wat hij zelf in haar projecteerde. Het is tekenend voor de wijze waarop Gainsbourg met zijn vertolksters omsprong. Vaak gebruikte hij ze tot op het schofterige af om zelf te schitteren. Zelfs van zijn naasten verwachtte hij dat ze met gedweee toeweiding in zijn eigen muzikale/sexuele freakshows zouden figureren. Jane Birkin, zijn derde vrouw, moest naakt met hem poseren om zijn nieuwverworven imago als coole playboy hoog te houden. Charlotte, zijn dochter, moest het beeld van Serge de incestueuze erotomaan bevestigen. En Bambou, zijn laatste gezellin, moest de longen uit haar lijfje schreeuwen terwijl ze deed of ze door sado Serge met zweepjes in extase werd geranseld. (hem op tv interviewen om en plein public door ‘le mec’ uitgekafferd te worden.)
Na een sporadische samenwerking met de Franse Demeter Brigitte Bardot (Bonnie & Clyde, Harley Davidson) nam hij in 1967 ‘Je t’aime, moi non plus’ met haar op. Tegen de achtergrond van een liturgische orgelmuziek hoorde je haar vergeefs kreunen om zijn liefde. En om zijn roede, die haar vanachter (entre les reins – tussen de nieren) moest doorboren. De werkelijkheid wilde het anders. De man van BB, Guenther Sachs, eiste dat de release onmiddellijk stop zou worden gezet. Serge gaf aan de eis gehoor, maar een jaar later nam hij wraak door zijn kersverse vrouw ‘la garçonne’ Jane Birkin het nummer opnieuw te laten inzingen. Het werd zowel een schandaal, als een commercieel monstersucces. Miljoenen exemplaren verkocht alleen al in de lange hete zomer van het jaar 1969. Philips distantieerde zich van het nummer, bigot Europa ergerde zich purperrood, het Vaticaan sprak haar banvloek uit over de plaat (zij zou natuurlijk de jeugd tot slechte en onnatuurlijke daden aanzetten), en de meeste radiostations boycotten het gehijg in e mineur. Maar de verkoop van de single stak die van elke Beatles-plaat naar de kroon.
De jaren zeventig werden jaren van decadentie, films, geen optredens maar veel studio-opnamen, zoals het monumentale ‘Un histoire de Melody Nelson’ in 1971; het eerste ultramoderne conceptalbum uit de geschiedenis van het Franse chanson. Histoire de Melody Nelson is een muzikaal meesterwek van perverse verleiding. Een liefdesbrief uit de donkere cellen van Sodom, een extatische pijnkreet uit de ondergrondse kerkers van Edgar Ellen Poe en het imaginarium van professor Vladimir Nabokov. Het album is tevens het voorwendsel voor enkele van de meest gedurfde lyrische exercities in het Franse taalgebied.
Maar gaandeweg zijn tweede carriere, werden minder zangeresjes bereid zijn steeds schunniger teksten te zingen. Wederom werd hij een outsider: Gainsbarre – de stugge en standvastige. Hij pastte niet in de wereld van het ‘nouvelle chanson’ zoals Maxime le Forestier en Alain Souchon dat brachten. Gainsbourg ging onverschrokken zelf door met zingen en epateren. De geest van Vian keerde in hem terug, getuige het surrealistische nazi-punk album ‘Rock around the Bunker’, waarin hij als jood met groteske galgenhumor de bunkerdagen van Adolf H. bezong. Frankrijk raakte opnieuw in een opstoot. Begreep het jonge publiek dit allemaal wel? Treffende vraag. Het jonge publiek begon hem steeds beter te begrijpen dan het vertrouwde publiek dat met hem meegroeide. “Het is mijn publiek dat ouder geworden is, niet ik” beet hij de pers toe.
Het meest wonderlijke aan Gainsbourg was de moeiteloosheid waarmee hij van stijl veranderde. Terwijl zijn teksten, zijn fluisterende stem niet veranderden, vernieuwde hij zijn muziek metterjaren steeds radicaler. Jazz, rock, pop, reggae, punk, rap, er is geen stijl die de zanger ongebruikt heeft gelaten. Zijn drang tot verandering verklaarde hij zelf vanuit de dood van het Franse chanson. “Er is geen chanson in onze tijd. De Afrikaanse ritmes waarmee ik mijn muziek in leven houd zijn geen concessie aan de moderne tijd. Het is een vorm die de moderne tijd weerspiegelt. Een ritme dat haar karakteriseert.” Als eerste blanke artiest ging hij naar Jamaïca om daar een reggae-album te maken. In vijf dagen rolde er een parel van een plaat uit: ‘Aux Armes Et Caetera’, met de band van Peter Tosh en de I Three van Bob Marley. Gainsbourg beweerde de meeste nummers in het vliegtuig geschreven te hebben. De Figaro noemde het een ‘smerige ragoût’, maar binnen zes maanden was het platina en had de zanger een alternatief publiek aangeboord dat hem daarvoor nauwelijks had gepruimd. De reggae-versie van de Marseillaise (“bij een revolutionaire tekst hoort een revolutionair tempo”) schoot in het verkeerde keelgat van tweehonderd Oud Parachutisten in Straatsburg. “Als die Gainsbourg hier komt, blazen we de boel op!” Ondanks de dreigementen en de bommeldingen beklom Gainsbarre – zo noemde hij zich nu; de onverzetteklijke – toch het podium. Daar zette hij acapella de originele versie van de Marseillaise in, oog in oog met de para’s die werden uitgejouwd door het publiek.
In de laatste tien jaar van zijn leven, nadat Jane Birkin hem verlaten had, werd Gainsbarre steeds erotomaner, onhandelbaarder, maar raar genoeg ook steeds produktiever. In ‘Love on the Beat’ hoorden we hoe zijn nieuwe vrouw Bambou kirrend toegetakeld werd onder het mompelen van een fabuleus wreed gedicht dat de markies De Sade waardig zou zijn, in ‘Lemon Incest’ hoe Serge en dochter Charlotte – op de tonen van een etude van Chopin – de incestueuze liefde bezingen. Met de geboorte van zijn zoontje Lulu in 1986 leek alles in zijn leven vervuld. Reden voor Serge om te zeggen: “Ik ben in alles geslaagd, behalve in het leven”. Het provoceren was een versleten mediaritueel geworden. De aanblik die de aflijvige nachtuil bood was treurig. Gainsbarre die Whitney Houston trachtte aan te randen, die zijn pik uit zijn broek liet hangen, die een bankbiljet van 200 francs op het podium in de fik stak met zijn aansteker, die een liter whiskey wegzoop tot hij de toetsen op de piano niet meer vinden kon. Bij alles werd hij toegejuicht. Tot het bittere einde bleef hij de Fransen hun schandalen verschaffen. De schandalen die iedere maatschappij zo nodig lijkt te hebben om de eigen blaséheid te rechtvaardigen.
De afscheidswoorden die Gainsbourg zijn eigen dood deed vergezellen, in het Libé interview dat hij pas na zijn dood gepubliceerd wilde hebben, waren 33 jaar eerder met ‘Le poinçonneur des Lilas’ zijn eerste woorden geweest. ‘Un p’tit trou, un p’tit trou, rien qu’un dernier petit trou’. Zo is alles toch intact gebleven.
vrijdag 5 maart 2010 door Kunstredactie
CS: Serge Gainsbourg
Op de cover van het vrijdagse Cultureel Supplement deze week een verhaal over Serge Gainsbourg, de Franse zanger over wiens leven volgende week een film, La vie héroique, in de Nederlandse bioscopen komt. Onder de kop ‘De legende uitvergroot’ buigt René Moerland, onze correspondent in Parijs, zich over de vraag waarom de Franse opvatting over een ‘heldenleven’ minder dan die elders door historische exactheid wordt gedicteerd. De Fransen houden hun helden liever heldhaftig, dan waar.Gainsbourg (1928-1991), auteur van een omvangrijk oeuvre aan liedjes waarvan in Nederland vooral het hijgende duet met zijn liefje Jane Birkin, Je t’aime, moi non plus is blijven hangen, was niet in de laatste plaats een geruchtmakend vrouwenheld.
Je t’aime, moi non plus was overigens geschreven voor de vorige vriendin van Gainsbourg, de actrice Brigitte Bardot. Ook met Bardot maakte Gainsbourg platen.
Op latere leeftijd ontwikkelde hij zich tot een geliefd enfant terrible in talkshows op de Franse televisie, zoals die waarin hij en public I want to fuck you zei tegen de Amerikaanse zangeres Whitney Houston.
Gainsbourg was ook een toegewijd roker, van zware Gitanes – op veel foto’s en oude tv-opnamen is hij in rook gehuld.
Het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad verschijnt elke vrijdagmiddag, en is vanaf 15.00 uur hier ook digitaal te lezen voor (web)abonnees.
Dit verhaal is geplaatst op vrijdag 5 maart 2010 om 2:21 uur. U kunt reageren of trackbacken vanaf uw eigen site. (Wat is trackbacken?)
<p”>Beste Rene, beste Raymond,
het spijt me maar dit verhaal op Cultuurblog over Gainsbourg is al met al niet meer dan een met korte tekstjes aaneengeregen patchwork van videoclips. Geen enkel kader ontstijgt het keurslijf der cliche’s. De cultzanger gereduceerd tot een wassen pop uit Madame Tussaud die met een paar afgekloven anekdotes uit de oude doos – aangevuld met enkele volstrekt voorspelbare beeldfragmenten – het gecompliceerde fenomeen van de binnen en buiten Frankrijk nog altijd immens populaire en invloedrijke zanger, allerminst verduidelijkt.
Jammer dat er geen poging gewaagd wordt om de blijvende impact van de tegendraadse, ongebreidelde, onbeschofte, maar raar genoeg ook uiterst geliefde aartsprovocateur op de Franse samenleving van de afgelopen vijftig jaar, voor Nederlandse lezers te verklaren.
Een groot deel van zijn nog immer immense populariteit, moet gelegen liggen in het feit dat Gainsbourgs leven zich al bij al de allure aan heeft kunnen meten van een modern Frans sprookje over een lelijk jongetje van Russische ouders die er op verbazingwekkende manier in slaagde niet alleen de mooiste vrouwen van het land, maar zelfs gans Frankrijk, aan zijn voeten te krijgen. Voor veel Fransen is Gainsbourg – afkomstig uit een Oekraiens vluchtelingengezin – een heroisch figuur die malgre tout, het lot naar zijn hand heeft weten te zetten. De behoefte aan liefde van de door iedereen als lelijk en vreemd ervaren Gainsbourg is volstrekt onverzadigbaar, un besoin sans issue. Zie hier de principale drijfveer van zijn leven, die hem naar de toppen van zijn kunnen voert. Maar de zanger ook te gronde richt. In dat opzicht is het sprookje van de gevierde liedjesschrijver die een heel harem aan onschuldige zangeresjes voor zijn kar spande om zijn muzikale, literaire en perfide talenten te gelde te maken, een variatie op de aloude mythe van Faust die zijn ziel verkoopt aan de duivel in ruil voor een glorieuze carriere als componist van talloze pikante of ondeugende chansons die door zo jong en onschuldig mogelijke kindvrouwtjes al zuchtend, steunend en hijgend ten uitvoer dienden te worden gebracht. Zie hier bij uitstek het prototype van een Franse held aan het eind van de twintigste eeuw: een kruising tussen Pygmalion en Blauwbaard. Charmant, beschaafd, onhandig, lelijk, hulpbehoevend, destructief, erotomaan, gevaarlijk en een beetje gemeen.
De pathologische behoefte aan liefde en erotiek als compensatie voor het jeugdige trauma van zijn lelijkheid, ontaardt metterjaren in een steeds minder plezierig sprookje. Uit de as van de 140 Gitanes per dag rokende Gainsbourg verrijst gaandeweg de nog veel gruwelijker chimaere Gainsbarre (de “standvastige”, de ruwe), een sadistisch onbehouwen monster dat vanaf eind jaren zeventig zijn nog wat schuchtere voorganger definitief van het podium vaagt. In Nederland had je de vileine zanger Jaap Fischer, meester van het messscherpe chanson, die in de loop der tijd zijn hoekige masker af liet vallen en voortaan – triest maar wijs geworden – als Joop Visser door het leven wilde gaan. Serge maakt iets soortgelijks mee, maar dan in omgekeerde zin. Zoals hij in alles tegendraads prefereerde te zijn. Un réfractaire pur sang.
”Mon univers est à l’envers”, verklaarde de zanger ooit in een interview met Libération. Serge de rebel. Die, zoals heel mooi in beeld gebracht door Joan Sfar’s film “Gainsbourg; vie heroique”, een vuist maakt naar een zaal vol rechtse para’s in Straatsburg die zijn bloed wel kunnen drinken, omdat hij hun volkslied La Marseillaise met een stel rasta’s uit Jamaica verhaspelde tot reggaesong. “On est tous des Juifs, des nègres et des Français!” Op het podium van de ontploffende zaal verandert de zanger opnieuw in het joodse ketje dat de zwarthemden uitlacht door met ze mee te zingen. “Du sang, du sang, partout!” Hij blaft de para’s toe dat ook Rouget de Lisle de Marseillaise schreef als marslied van Republikeinse rebellen die af wilden van het ancien régime. Daarop zet hij acapella, met geheven vuist, het volkslied in. De para’s in verwarring achterlatend. Even later zien we Gainsbourg die het handgeschreven manuscript van La Marseillaise voor een astronomisch bedrag op de koop tikt tijdens een veiling in Parijs. “Wel duur, voor zo’n velletje papier”, merkt een journalist op. Waarop de zanger repliceert: “Man, ik zou me hiervoor hebben geruïneerd!”
De scène markeert het hoogtepunt van Gainsbourg’s indrukwekkende (en volgens regisseur Joan Sfar zelfs zonder meer heroïsche) levensloop. Van joods kereltje in bezet Parijs, tot pionier-provocateur van de principiele individuele vrijheid en eigenzinnige maskotte van het Franse patrimonium. Als het waar is dat de dichter-zanger dubbel en dwars zijn plaats verdiend heeft op de achtenswaardige toppen van de Franse Parnassus, dan heeft hij die plek veroverd door de berg op sluikse wijze te beklimmen. En stoemelings, zoals Brusselaars zeggen. Over de rug heen van zijn eigen schaduw. Mon univers est à l’envers…
Gainsbourg’s parcours heeft inderdaad altijd de weg gevolgd van de meeste weerstand, van het schandaal. Zoals in het ultieme liefdeslied “Je t’aime, moi non plus”. Het beruchte hijgduet in 1967 gezongen met Brigitte Bardot, twee jaar later met Jane Birkin, waarvan er alleen al buiten Frankrijk miljoenen platen werden verkocht; zonder dat de meeste van die kopers ook maar enig benul hadden welke geneugten van de ars amatoria er precies in werden bezongen. “Ik vermaak de wereld met injecties van lichte perversiteit”, placht Gainsbourg te zeggen. Op een manier waartoe hij alleen in staat was. Met stijl, distinctie, in miraculeus mooie maar ook infecte poëzie. “Tu es la vague, moi l’île nu./L’amour physique est sans issue.”
Zelf bleef Gainsbourg zijn vakgebied omschrijven als “un certain art mineur”, en meer dan eens liet hij weten zichzelf in de eerste plaats te beschouwen als een mislukte kunstschilder. In een twistgesprek met Guy Béart, in het praatprogramma van Bernard Pivot, sprak hij zijn collega betuttelend toe: “Ach Guy, wat zijn onze liedjes meer dan “des petits cacas” die we uitscheiden op het podium?” Dat Serge Gainsbourg daarentegen weldegelijk een grote kunstenaar genoemd mag worden, een dichter, zanger en componist van Olympische categorie, daarover laat eigenlijk niemand nog een misverstand bestaan. Al in 1972, na het beluisteren van het monumentale album ‘Un histoire de Melody Nelson’, liet de grote dichter Louis Aragon zich ontvallen dat “die Gainsbourg zich eigenlijk geheel op het sonnet toe zou moeten leggen: zijn poëtische kwaliteiten zijn weergaloos en behoren tot het meest originele wat de Franse literatuur heeft voortgebracht.”
En inderdaad: neem de proef gerust op de som door de bonte catalogus aan liedteksten van Gainsbourg er op na te slaan, zoals Mauvaises nouvelles des étoiles (éditions Seuil). Vrijwel elk willekeurig lied van Gainsbourg getuigt van uitzonderlijke poëtische soeplesse, syntactisch meesterschap en klinkklare woordvreugde. Zoals volgens Goethe een meesterhand zich vooral kan tonen in de beperking, zo openbaart het genie van Gainsbourg zich zelfs nog in het keurslijf van zijn meest kitscherige, hijgerige of populaire nummers. Sfar zegt hierover: “Wat geweldig is bij Gainsbourg: hij noemt zichzelf een luxehoer, maar hij is nooit oprechter dan wanvneer hij probeert zichzelf te verraden. Op een huppeldeuntje als “Baby Pop”, laat hij France Gall zingen “chante, danse Baby Pop, comme si demain tu devais mourir”. Hij kan het niet laten om overal de tragiek van in te zien. Bij momenten is hij even pathetisch geniaal als François Chateaubriand.”
In de laatste tien jaar van zijn leven, nadat Jane Birkin hem verlaten had, werd Gainsbarre steeds ruwer en onhandelbaarder in de omgang. Hij begon te lijden aan een zeldzame oogziekte, en droeg ook thuis in zijn verduisterde Hotel Particulier dag en nacht een zonnenbril. Toch bleef zijn produktiviteit nagenoeg intact.
Gaandeweg zijn nadagen als het wegkwijnende, De Sade-achtige monster Gainsbarre, werden minder en minder pop- en rock-zangeresjes bereid zijn steeds schunniger teksten te zingen. Wederom werd hij een outsider: hij pastte niet in de wereld van het ‘nouvelle chanson’ zoals Maxime le Forestier, Alain Souchon en Renaud dat brachten. En evenmin kon hij zijn draai vinden in de holle extatsiche stadionrock van zangers als Jean Jacques Goldman of Francis Cabrel of van een leipe jongensgroep als Indochine of Telephone. Gainsbourg ging onverschrokken door met zingen, spelen, zuipen, beledigen en epateren. De geest van Vian keerde in hem terug, getuige het surrealistische nazi-punk album ‘Rock around the Bunker’, waarin hij als jood met groteske galgenhumor de bunkerdagen van Adolf H. bezong. Frankrijk raakte opnieuw in een opstoot. Begreep het jonge publiek dit allemaal wel? Treffende vraag. Het jonge publiek begon hem steeds beter te begrijpen dan het vertrouwde publiek dat met hem meegroeide. “Het is mijn publiek dat ouder geworden is, niet ik” beet hij de pers toe.
Het meest wonderlijke aan Gainsbourg was de moeiteloosheid waarmee hij van stijl veranderde. Terwijl zijn teksten, zijn fluisterende stem niet veranderden, vernieuwde hij zijn muziek metterjaren steeds radicaler. Jazz, rock, pop, reggae, punk, rap, er is geen stijl die de zanger ongebruikt heeft gelaten. Zijn drang tot verandering verklaarde hij zelf vanuit de dood van het Franse chanson. “Er is geen chanson in onze tijd. De Afrikaanse ritmes waarmee ik mijn muziek in leven houd zijn geen concessie aan de moderne tijd. Het is een vorm die de moderne tijd weerspiegelt. Een ritme dat haar karakteriseert.” Als eerste blanke artiest ging hij naar Jamaïca om daar een reggae-album te maken. In vijf dagen rolde er een parel van een plaat uit: ‘Aux Armes Et Caetera’, met de band van Peter Tosh en de I Three van Bob Marley. Gainsbourg beweerde de meeste nummers in het vliegtuig geschreven te hebben. De Figaro noemde het een ‘smerige ragoût’, maar binnen zes maanden was het platina en had de zanger een alternatief publiek aangeboord dat hem daarvoor nauwelijks had gepruimd.
In ‘Love on the Beat’ hoorden we hoe zijn nieuwe vrouw Bambou kirrend toegetakeld werd onder het mompelen van een fabuleus wreed gedicht dat de markies De Sade waardig zou zijn, in ‘Lemon Incest’ hoe Serge en dochter Charlotte – op de tonen van een etude van Chopin – de incestueuze liefde bezingen. Met de geboorte van zijn zoontje Lulu in 1986 leek alles in zijn leven vervuld. Reden voor Serge om te zeggen: “Ik ben in alles geslaagd, behalve in het leven”. Het provoceren was een versleten mediaritueel geworden. De aanblik die de aflijvige nachtuil bood was treurig. Gainsbarre die Whitney Houston trachtte aan te randen, die zijn pik uit zijn broek liet hangen, die een bankbiljet van 500 francs op het podium in de fik stak met zijn aansteker, die een liter whiskey wegzoop tot hij de toetsen op de piano niet meer vinden kon. Bij alles werd hij toegejuicht. Tot het bittere einde bleef hij de Fransen hun schandalen verschaffen. De schandalen die iedere maatschappij zo nodig lijkt te hebben om de eigen blaséheid te rechtvaardigen.
Gainsbourg stierf op 2 maart 1991 in volstrekte eenzaamheid in zijn geblindeerde huis aan de rue de Verneuil in het zevende arrondissement van Parijs. Een derde hartaanval maakte hem af, voor slepende leverkanker dat deed. Diezelfde dag, had hij vergeten zijn hartpillen te nemen. Net zoals Boris Vian, 32 jaar eerder. Gainsbourg is bijgezet in een familietombe op Cimetière Montparnasse. 60, Avenue Transversale. De pluchen aap die Jane Birkin op de cover van Histoire de Melody Nelson voor haar ontblote zwangere buik houdt, is op die dag mee verdwenen in het graf.
SvD
Charlotte Gainsbourg, Chroniqueurs van onze tijd, Essay, Film, In Memoriam, , Serge Gainsbourg,
maart 25, 2010
https://sergevanduijnhoven.wordpress.com/category/serge-gainsbourg/
Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Serge+van+Duijnhoven
https://robscholtemuseum.nl/?s=Serge+Gainsbourg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jane+Birkin
https://robscholtemuseum.nl/?s=Brigitte+Bardot
https://robscholtemuseum.nl/?s=Günther+Sachs
Plaats een reactie