VPRO Boeken – Maximalen + Awater – Achtergrond + Maximalen NU
Maximalen
Literair programma, dat in zijn geheel is gewijd aan de ‘Maximalen’, een groep dichters, die zich onder deze naam heeft verenigd. Ook is er een bundel verschenen bij uitgeverij In de Knipscheer onder de titel ‘Maximaal’.
Opnamen door Ad Fransen van ‘De Nacht van de Maximalen’ in het Roxy theater in Amsterdam op 24 Mei 1988, met Arthur Lava (inleider), William Burroughs, F Starik, Johan Joos (interview), Diana Ozon (geen Maximaal, interview), Koos Dalstra alias Dalstar (interview), Joost Zwagerman (interview), Tom Lanoye (ook interview), Pieter Boskma, Simon Vinkenoog (Vijftiger, interview), René Stoute, Pamela Koevoets en nog een keer Arthur Lava.
VPRO Boeken, 21 juni 1988
https://www.vpro.nl/speel~POMS_VPRO_601654~boeken~.html
Achtergrond
De Maximalen fungeerden als een breekijzer, kun je achteraf stellen. De ervaringen van Pfeijffer tien jaar later sterken Zwagerman in die gedachte. ‘Ik wist niet, dat tijdschriften niets van Pfeijffer wilde weten. Maar het onderstreept nog maar eens hoe langzaam de literaire wereld vernieuwingen toestond.’
Inmiddels, in 2008, is er veel meer veranderd, constateert hij: ‘Het is nu niet noodzakelijk meer om een groep te formeren rond de ideeën van de Maximalen. Het zou ook niet onderscheidend zijn, omdat het poëzielandschap al zo veelvormig is. Dat is een ongelofelijke winst ten opzichte van de jaren tachtig en negentig.’
Wat Zwagerman betreft was de poëzie van Pfeijffer een tweede startmoment in de reanimatie van de poëzie. ‘Het debuut van Pfeijffer was Maximaler dan de Maximalen. Zonder hem te willen annexeren, hij staat een poëtica voor en bepleit een poëzie, waarvan ik denk: het is, alsof ik de maximalen hoor spreken en pleiten.’
De omstandigheden rond Pfeijffers debuut zijn maar een deel van het verhaal. In datzelfde 1998 formuleerde Rob Schouten voorzichtig al een positieve tendens naar aanleiding van het optreden van de Maximalen. In een artikel in Ons Erfdeel schreef Schouten: ‘Achteraf kun je vaststellen, dat deze Maximalen, ondanks hun twijfelachtige kreten om vernieuwing, toch niet voor niets hebben geleefd. Of liever gezegd, ze gaven toentertijd stem aan een onrust, die inmiddels weerklank heeft gevonden.’ Hij stelt: ‘K. Michel, Arjen Duinker, Elma van Haren, Nachoem Wijnberg en Tonnus Oosterhoff, om ons voorlopig tot de voornaamste namen te beperken, hebben wel degelijk geprofiteerd van het klimaat, waarin de roep om meer leven in de poëzie werd gehoord.’
In zijn overzicht van nieuwe vitalistische dichters noemt Schouten nog meer namen: Anneke Brassinga, Peter Verhelst, Erik Menkveld en Peter van Lier. Zelfs de verstilde Kopland is volgens Schouten anders gaan dichten onder invloed van het opgebloeide klimaat. De conclusie van Schouten is: ‘Alles kan en mag. In dat opzicht kun je van hedendaags hellenisme spreken: men staat voortdurend onbevooroordeeld open voor alle mogelijke invloeden. En dat is wel even een andere houding dan die van de dichters van een generatie geleden.’
Maar loopt er een lijn van de Maximalen, via de dichters die Schouten tien jaar geleden al noemde naar het huidige, heterogene poëzie landschap? Zwagerman: ‘Je kunt niet zeggen, dat het ene noodzakelijk tot het andere heeft geleid. Er was een hard en dwingend geluid nodig om een koersverandering te bewerkstelligen. Maar individuele dichters hebben hun plaatsje onder zon niet per se aan de Maximalen te danken. Wel is het ontegenzeggelijk zo, dat er een nieuw soort sensibiliteit was ontwikkeld om te kijken naar andersoortige poëzie: bij het publiek, maar ook bij uitgevers en poëzie redacteuren.’
Een dergelijk sensibiliteit betekent, dat talent wordt herkend, meer niet. Wat dat betreft, is literatuurgeschiedenis voor een groot deel een aaneenschakeling van op zichzelf staande gevallen. Twee jaar na Maximaal debuteerde Tonnus Oosterhoff met Boerentijger. Zwagerman: ‘Soms gebeurt er een wonder in de literatuur, en in 1990 heette dat wonder Tonnus Oosterhoff. Die maakt een bijna oecumenisch gewaardeerde poëzie. Hij is iemand. die door alle gezindten wordt gewaardeerd, van Maximaal tot Marjoleine de Vos. Dat gebeurt bijna nooit.
Wat Zwagerman betreft, doet een wetenschapper nog eens onderzoek naar het literaire klimaat van de jaren tachtig om zijn bevindingen te toetsen. ‘Dan zul je zien wat voor soort poëzie stelselmatig werd genegeerd en dat de Maximalen een geluid vertolkten, dat de weg heeft geëffend voor een onbezorgder, vrolijker en, om een groot woord te gebruiken, democratischer poëzie.’
Tot de positieve effecten van Maximaal rekent Zwagerman de lancering van een aantal dichters van belang die in de bloemlezing figureerden: ‘Tom Lanoye, Frank Starik, K. Michel, René Huigen en Pieter Boskma. Al moet gezegd, dat K. Michel niet heel blij is, dat zijn stem binnen Maximaal heeft geklonken. Boskma heeft het ideaal van Maxi- maal het breedst uitgedragen. Als ik mezelf meetel, kom ik op zes goed van de tien.’ In de bloemlezing stonden elf dichters, maar Zwagerman telt de inmiddels overleden René Stoute niet mee. Zwagerman: ‘Individueel krijgen deze dichters de aandacht, die ze verdienen. Maar bij een terugblik wordt de groep steevast neergezet als een stelletje onbehouwen lawaaischoppers. Dat is niet vol te houden als je de individuele verdiensten in ogenschouw neemt. Het grote misverstand is, dat de Maximalen alleen maar ronkend en pronkend en vandalistisch door het leven wilden gaan en dat luidruchtig de enige toonsoort was die zij verlangden.’
Maximalen NU
Arthur Lava en Bart Brey geven nog poëzie uit, bij de kleine uitgeverij Voetnoot. Van Brey verscheen in 2001 de bundel Lichtzang en in 2005 een tweede druk van zijn debuut uit I994 Bericht aan de nachtzuster. Van Lava verscheen de bundel Duif in 2005. Op zijn site schrijft hij over zichzelf: ‘Het handelsmerk van Arthur Lava is poëzie in de gebiedende wijs. Zijn gedichten sporen aan, zwepen op en dagen uit.’
Dalstar publiceerde in 1992 zijn derde bundel Et Age. Onder zijn echte naam Koos Dalstra is hij actief als performer en kunstenaar.
René Stoute overleed in 2000 als Renate Stoute. Hij/zij publiceerde in de jaren negentig proza.
K. Michels laatste bundel is Kleur de schaduwen uit 2004. Zijn bundel Waterstudies werd bekroond als beste bundel van het jaar, met de VSB Poëzieprijs 2000.
Met zijn proza werd Tom Lanoye bekender dan met zijn poëzie. Voor 1988 publiceerde hij al zeven bundels poëzie. In 2005 verschenen de stadsgedichten, die Lanoye schreef als stadsdichter van Antwerpen.
Eerder dit jaar publiceerde Pieter Boskma de bundel Het violette uur. In 2006 verscheen Altijd weer dit leven, een bloemlezing uit zijn werk, samengesteld door Joost Zwagerman.
Johan Joos zwijgt al jaren. In I989 verscheen Stil de graine jaune, zijn tweede bundel na Steilte in 1986.
F. Starik verwierf landelijke bekendheid met het project en de daaraan gekoppelde uitgave De eenzame uitvaart (2005). Zijn meest recente bundel is Songloed (2007) .
Van René Huigen verscheen vorig jaar Fysica voor dichters, met de ondertitel: een definitieve keuze uit de gedichten 1989 – 2003. De bundel Steven! uit 2005 is één lang gedicht. Joost Zwagerman publiceerden 2001 Bekentenissen van een pseudomaan en in 2005 Roeshooft hemelt.
Awater, Poëzietijdschrift, Winter 2008, p. 114
https://www.dbnl.org/arch/_awa001200801_01/pag/_awa001200801_01.pdf
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Maximalen
Plaats een reactie