Theo Knippenberg – WAAR BEN IK? (Slot): Op het eindstation
Voor een patiënt die al maanden geleden was opgegeven zag Alexandra er opvallend goed uit toen ik haar opzocht in het hospice. Ze zat als een dunne Boeddha met opgevouwen benen in meditatiehouding op het bed en behalve het korte haar was ze nauwelijks veranderd sinds ik haar voor het laatst had gezien, twintig jaar geleden als backpacker in Mexico.
Haar vader, mijn beste vriend, was toen nog geen jaar dood, die avond dat Alexandra mij radeloos belde vanuit Mexico. Ze was achttien jaar, doodziek, sprak geen Spaans, kon geen dokter verstaan en ook niet betalen, want haar geld was op.
“Als je naar haar toegaat”, zei mijn kersverse vriendin, die desondanks mijn tweede echtgenote zou worden, en het gesprek mee had gevolgd, “hoef je nooit meer terug te komen”.
Acht uur later zat ik in het vliegtuig naar Mexico, nadat ik de Mexicaanse consul in Amsterdam bereid had gevonden om die nacht bij mij thuis een visum in mijn paspoort te stempelen, tegen een genereuze onkostenvergoeding. In die tijd hadden we allemaal nog een gezond gevoel voor prioriteiten.
In de twintig jaar daarna hadden we af en toe contact, Alexandra en ik. Een telefoongesprek kon rustig uren duren maar het volgende kon een half jaar op zich laten wachten. En soms kwam er, zonder enige regelmaat, maar wel altijd precies op tijd, een ansichtkaart uit Parijs op mijn verjaardag.
Nu zat ik – en binnen vijf minuten lag ik – aan haar voeten op een hospice bed. En tegen alle adviezen van haar moeder en haar vriendinnen in, spraken we vrijmoedig over doodgaan, en over haar liefste laatste wens, om nog eens verliefd te worden.
“Ik zou zo graag nog één keer verliefd worden”, bekende ze. “Op een vent”. (Een woord wat ik nooit gebruik). “Maar dat lukt me nu niet meer, want ik ga dood”.
“Ik ook”, zei ik. En terwijl we allebei begonnen te lachen legde ik haar uit dat ik ook al heel lang bezig was met dood te gaan, en daar zeker in zou slagen, en intussen almaar ouder werd, maar vooral dat ik ook dolgraag nog eens ouderwets verliefd zou willen worden, “op een wijf”. (Ik pas mijn taalgebruik makkelijk aan).
Daarna spraken we over de dood van haar vader, mijn vriend, tijdens een tenniswedstrijd in Cannes, aan een hartaanval, waar zij bij was geweest. “Maar hij stond gelukkig wel voor, op dat moment!”, vertelde ze. Die gedachte hielp ons nu allebei.
En tenslotte vertelde Alexandra over de dood van haar broertje, Michael, een jongen die echt nooit heeft willen deugen, en waar we allebei altijd dol op zijn geweest.
Michael ging ten onder aan diezelfde drank en drugs verslaving die zijn vader, mijn vriend, zo lang overleefde dat hij tot een geniale beroemdheid kon uitgroeien.
Maar Michael moest dealen om te overleven. Het enige wat hij écht kon was zeilen. Het enige wat hij écht kon doorgronden op deze planeet was de zee, de stroming, de wind. Dus voer hij luxe zeilschepen van schatrijke eigenaren de oceanen over naar een volgende haven waarin de eigenaar zelf weer aan boord durfde te komen om er het volgende feest te geven. En wat Michael tijdens die overtochten aan ballast meenam in elk schip om dat nog zeewaardiger te zijn, dat weet alleen Michael.
Michael was zo op zijn eigen manier succesvol.
Maar Michael stierf helemaal in z´n eentje in een half kapotte tent op het eiland Formentera. Hij werd daar dood aangetroffen, omringd door deels lege wodka flessen en nog genoeg dope voor een half jaar. En het had weken geduurd tot hij gevonden werd.
Zijn moeder wilde hem niet meer zien.
Zijn vader was dood.
Dus ging zijn zusje Alexandra naar Formentera voor de officiële identificatie.
Ze beschreef, met duidelijke gebaren, wat ze daar aantrof. Een half weggerot lichaam, allerlei beesten en beestjes hadden zijn gezicht weggevreten. Haar mimiek maakte dat beeld griezelig duidelijk. En zijn borstkas en vooral zijn onderbuik waren opgeblazen tot het formaat van een fikse ballon.
“Kon je hem nog herkennen?”
“Ik kon min of meer Michael opmaken uit wat ik daar zag”, zei ze. “Maar ik heb nog steeds hoop”.
Ik keek haar aan en wachtte.
“Ik heb nog steeds hoop dat ie zijn ultieme deal heeft kunnen maken”, zei ze. “Hij heeft iemand anders gedood, een drugshandelaar of zo, die daar gevonden is, in die tent. En hij is zelf opnieuw begonnen, een heel nieuw leven begonnen, ergens!”
Ik dacht aan een andere dierbare vriendin, Anika, die inderdaad haar dood gewaande broer, die door de hele wereld was opgegeven, na jaren had teruggevonden.
En opnieuw besefte ik waarom ik altijd zo gehouden had van dit bijzondere meisje, nu deze bijzondere vrouw, Alexandra.
Want hoop is de motor van ons aller leven, en hij loopt op liefde.
PS:
Dit was mijn laatste ´waar ben ik´-stukje. Dank voor het lezen en de reacties.
En je hoort nog wel van mij .
Plaats een reactie