Theo Knippenberg – Leugens (51): Food for thought
Vater ist satt.
Die Kinder kriegen nichts mehr.
Wer will noch was?
De ouders van mijn vriend Wolff maakten in de magere Jaren Vijftig nogal een feestmaal van hun zondagse ontbijt. Ze aten dan elk een eitje en zelfs yoghurt met suiker! Maar dat was alleen voor henzelf, niet voor de kinderen.
Annelie, Wolffs´ jongste zusje, vertelde me dat zelfs de sneeën brood voor hen in die tijd gerantsoeneerd waren. Maar zij kreeg zelf altijd meer dan ze op kon, zodat ze Wolff kon bijvoeren die een grote eter was, zijn leven lang.
Als kind zag ik vaak families waar het grootste stuk vlees onbetwistbaar voor vader was.
En als volwassene kende ik welvarende gezinnen waar de kinderen een eenvoudige maaltijd kregen in de keuken voordat de tafel gedekt werd met linnen en zilveren bestekken en een copieuze maaltijd voor de ouders. Maar ook ´verkapte armoede´ waar de stamppot werd opgediend in zilveren schalen en de fles wijn elke maaltijd ongeopend op tafel werd gezet.
Ik was veertien of vijftien toen ik te eten werd gevraagd bij mijn vriendinnetje thuis. Ze heette Ineke en we hadden al getongzoend dus we hadden verkering.
Inekes moeder kende ik al. Ze was een wijze vrouw. Toen Ineke haar had opgebiecht over onze liefde voor elkaar barstte ze uit: “Liefde?” riep ze smalend, “Liefde, dat kajnie op toafel zett`n!. Doar kajnie van vreet´n!”. Die levensles is mij altijd bijgebleven.
Haar man was huisschilder. Ze hadden zes kinderen. Ineke was de derde maar haar oudere broer en zus hadden nog geen verkering, dus was dit een première voor het hele gezin. De tafel was gedekt voor 9 personen. En omdat het zondag was, en ze een gast hadden, aten we kip. Eén kip. Ineke´s moeder vroeg wat ik liever had, een poot of een borststuk. Meteen lag er een poot op mijn bord en de andere op vaders bord. Meer poten had ook deze kip niet dus werd de rest van het dier in zevenen verdeeld over de andere borden.
Ineke straalde maar het was vreselijk gênant hoe die andere vijf kinderen naar mijn bord staarden.
Jaren later dacht ik hieraan tijdens een officieel banket in Peking, toen Mao nog leefde en ik te gast was bij zijn onderminister van onderwijs. We aten Peking eend. Omdat hij mij beschouwde als de eregast binnen deze groep buitenlanders (terecht, hij heeft mijn bulkboek-formule meteen en massaal gekopieerd) legde de gastheer als amuse het eerste delicate gerechtje op mijn bord. Het oog van de eend. En deze keer zag ik niet alleen alle anderen naar mij staren maar ook en vooral dat oog op mijn bord.
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Leugens
Plaats een reactie