Sylvain Ephimenco – Hoog Moed komt Voor Al in Nederland voor de Val
Hoog Moed komt Voor Al in Nederland voor de Val
Nadat ze hem zachtjes hadden opgetild en op het tafeltje tussen de microfoons hadden neergezet kreeg hij de allure van een levende allegorie. Ik keek er gefascineerd naar. Na jaren van zwerftochten tussen abstracte concepten en tot op het bot versleten waarheden was het cliché eindelijk vleesgeworden. Terwijl ik evenals miljoenen Nederlanders aan mijn TV toestel gekluisterd zat en met een morbide wellust zijn stompjes aangaapte, kwamen de woorden van de Spaanse hertog de Baena bij mij op: “Wat de Nederlanders niet kunnen zetten en niet verdragen is: superioriteit (…) Zodra zij merken of voelen, dat een of ander menselijk wezen te lange vleugels krijgt en naar hogere regionen wil opstijgen dan gewoon, halen ze instinctief die enorme schaar voor de dag, die iedere Nederlander in zijn geestelijke binnenzak met zich meedraagt, en dan beginnen zij zeer doeltreffend te snoeien.”
Het was, alsof ik de monsterlijke messen, die de Kunstkenner tot aardse proportie hadden teruggebracht achter hem kon ontwaren. Natuurlijk wist ik, dat het niet de communis opinio was, die Rob Scholte een scheenbeen kleiner had gemaakt. Maar die handgranaat onder de dure auto, waar de succesvolle kunstenaar met zijn jonge en mooie vrouw in had plaatsgenomen, illustreerde perfect Nederlands wijsheid nummer één: hoogmoed komt voor de val. En kunstenaars zijn bij uitstek hoogmoedige wezens, die zich koste wat het kost uit het doordeweekse gewoel willen wringen. Ik hoorde het hoofd geknik al in de met bloemetjes papier behangen woonkamers: “Zie je, wereldberoemd, arrogant, stijf van de coke en stinkend rijk maar nu, god zij dank, twee kopjes kleiner dan het maaiveld.” Nu pas, nadat hij door een aanslag in een schlemiele ‘looser‘ op wieltjes is omgetoverd, zal Rob Scholte door het volk omarmd, bemind en gekoesterd worden.
Sinds jaar en dag vervloeken Nederlandse kunstenaars, schrijvers of artiesten het lot, dat maakte dat het kraambed van hun moeder tussen de gesnoeide heggen en de bochteloze snelwegen van de Nederlandse uniformiteit werd neergezet. Wie niet jammert, zanikt en fulmineert tegen het met spruitjeslucht geparfumeerde rood wit blauw valt uit de toon. Pas over de grens begint het echte leven. Alles, vinden ze, is beter dan dit land met zijn ziekelijke neiging tot nivelleren en waar het egalitarisme geen cultuurpausen verdraagt. Een land, waar standbeelden dikke burgermannetjes voorstellen, die vooral in alledaagsheid lijken te willen uitblinken. “Er is geen volk ter aarde, dat zo gewoon gevonden wil worden als het onze. We willen geen helden, en als ze opgemerkt zijn dienen ze te excelleren in gewoonheid”, schrijft Herman Pleij in ‘Het Nederlandse Onbehagen‘. Hier krijgt een artiest pas erkenning als hij aan de TROS tafel is aangeschoven om zich suf te trivianten. Hier heten de vaandeldragers van de kookkunst Joop en die van het woord Joep. Hier worden intellectuelen door talkshowmasters met een snijdend ‘geen dure woorden alstublieft.’ afgestraft. Het is een land, waar de kunstenaar zo vroeg mogelijk succes wil behalen om dan richting de Portugese bergen, Beverly Hills of de Parijse bistro’s het hazenpad te kiezen. Daar zal hij in alle rust zijn maagzuur uit zijn lijf jagen om dat vervolgens, in columns en interviews verpakt, aan de vaderlandse kranten te retourneren.
Een enkeling voelt zich weliswaar toch prettig in een landschap, waar oneffenheden, evenals opgezwollen ego’s, zijn weg gebeiteld. Zo schreef verleden jaar essayist Jaap van Heerden in het Hollands Maandblad: “Het is veelzeggend, dat er in Nederland geen cultuurpaus is aan te wijzen wiens mening onbetwijfelbaar juist is. Dat is de deugd van de voortschrijdende verburgerlijking. Wat voorgoed overwonnen lijkt, is de neiging tot verabsolutering (…) Het verlies aan romantiek wordt gecompenseerd door het ontbreken van intellectuele tirannie. Dat is toch te waarderen in Nederland.”
Op zichzelf is deze stelling juist. Komend uit een land waar het tegendeel waar is, kan ik hier met gemengde gevoelens over meepraten. Tot voor kort wilde de politieke correctheid in Frankrijk, dat je, toen ze beide nog leefden, eerst op een advies van acteurs Yves Montand en Simone Signoret wachtte alvorens je eigen standpunt te bepalen. In het land van Jean-Paul Sartre vervult de kunstenaar de functie van herder, die de kudde moet vertellen waar en wanneer hij kan grazen. Er zijn in Frankrijk, bijvoorbeeld, tal van professionele mening machines als de ‘ex nouveax filosophes‘ Bernard-Henri Levy of Andre Glucksmann. Het grootste deel van hun werkdag brengen ze door in TV studio’s om uit te leggen waarom ergens op de aardbol zonder hun toestemming een boom op een konijn heeft kunnen vallen. En wie weten wil hoe verfoeilijk Le Pen en zijn Front National zijn moet eerst wachten tot Patrick Bruel voor een parterre van geile en gesticulerende tieners zijn melige chansons heeft uitgezongen en bij sterjournaliste Anne Sinclair van TV zender TF1 is aangeschoven. Wie zich in Frankrijk kunstenaar of artiest waant en per ongeluk geen sluitende visie bezit betreffende het aanzien van de wereld voor de tweeëntwintig komende eeuwen, wordt snel door het satirisch TV programma ‘Les Guignols de l’Info‘ als een lachwekkende dombo neergezet. Zo’n land moet ongetwijfeld een gruwel zijn in de ogen van mensen als Jaap van Heerden. Het ‘democratische debat’ wordt in Frankrijk inderdaad altijd ingezet door een ‘pronunciamento‘ van kunstzinnige elites. Hun dictaten zijn, zoals het kernbesluit van president Chirac meestal ‘onherroepelijk‘ en worden met het tempo van Servisch geschut in de wereld van de Kunst, letteren of showbizz uitgevaardigd. Hiermee vergeleken is Nederland een paradijs, waar de opinieleiders niet in de ateliers en studio’s, maar bij de lezersrubrieken van de dagbladen en de forums van RTL4 zijn te vinden. In de ogen van hele horden afgunstige heggen snoeiers moet De Kunstenaar een bleek figuur zonder pretenties zijn, wiens retorisch vermogen aan, dat van de postbezorger grenst. Het liefst, als hij in het zonnetje wordt gezet, vertrouwt de Nederlandse kunstenaar doodleuk aan de camera’s toe, hoe hij, ‘zoals ieder ander‘, wekelijks zijn zak bintjes uit de schappen van Appie Heijn los wrikt.
Terwijl ik dit schrijf staart me vanaf de grond de cover van een oud nummer van het blad Opzij aan, waarop een opgewekte vrouw proclameert: “Ik heb heel lang gedacht: ik ben niks en ik kan niks.” Ze had zangeres, schilderes of schrijfster kunnen zijn en is toevallig minister van Justitie. Het recept lijkt in Nederland universeel te zijn: wie zijn Kunst beoefening lief heeft en zijn carrière niet wil schaden moet vooral aan het publiek vertellen, dat hij er niks van bakt en weinig voorstelt.
Niet iedereen kan zich zomaar aan deze zelfkastijding onderwerpen. Er zijn natuurlijk ook tal van driftige rebellen. Dan rest hen alleen nog de nooduitgang richting buitenland, die ze, zoals hierboven vermeld, doorgaans met een groengele rugzak vol azijn passeren. Toen ik voor het eerst geconfronteerd werd met de zelfhaat van de Kunstzinnige Nederlander dacht ik, dat het een grap betrof. Maar de Nederlandse schrijver, die zijn eigen land in een ‘prestigieus buitenlands avondblad‘ te kakken had gezet, was echt, en bediende zich niet van een gefingeerde naam. Zo had Rudy Kousbroek, ex balling in Frankrijk, op 19 november 1979 een verschrikkelijk tableau vivant van zijn eigen modderland voor te houden. “Nederland heeft nooit leren praten”, schreef hij en daar “gebruiken ze hun taal als sommige automobilisten hun auto”. De Nederlandse krant vond Kousbroek even saai als een ‘proces verbaal‘ en de schrijver typeerde de Nederlandse roman als ‘ongelofelijk slecht geschreven en gecomponeerd‘. Een pareltje uit deze juweel van masochisme: “Deze verbale verlamming blokkeert bovendien alle andere vormen van uitdrukking, die rechtstreeks met het woord te maken hebben: het theater, het lied, de film, de televisie. Alsof de taal zich tegen het uitdrukken van gevoelens verzet, die, zodra ze uitgesproken zijn vals, hol en penibel klinken (…) Wat de liedjes betreft is het nog erger: van de meesten krijg je de neiging om je op te hangen.”
Onervaren en jong als ik was dacht ik hier met een getourmenteerde of perverse geest te maken te hebben. Als Boudewijn de Groot, Jaap Fischer en Herman van Veen was ik het bovendien niet met deze criticaster eens. Ik kon onmogelijk de diepliggende gedachte achter Kousbroek’s vernietigende uitval vatten.
Later begreep ik, dat voor al die grote geesten, die zich bekneld voelden en die niet openlijk mochten vertellen hoe geniaal ze zichzelf vonden, maar één uitweg overbleef: Je eigen omgeving zodanig denigreren, dat je er als verlicht keurmeester automatisch boven uitsteekt. Zo heb je de verbitterde kunstenaar, die vindt dat hij uit zijn eigen nest is weggepest. Even terug uit de VS met de succesvolle Robocop in zijn reiskoffer, liet regisseur Paul Verhoeven in 1987 de gehele natie boeten voor de vernederingen, die hij in het verleden in eigen land had moeten ondergaan. In de Volkskrant kraste hij zijn venijn: “Nederland is een neutrale brij, zonder enige dynamiek. In de Nederlandse politiek gebeurt er toch nooit wat? Voor een regisseur is Nederland een rampzalig land.” Verhoeven kon zich alles permitteren. Stampen, urineren en kotsen op het vaderland bracht alleen maar bijval van het publiek. De filmer was toch al bijna Amerikaan geworden en begon toen al onbeschaamd met een zak Arkansas aardappelen in de keel oneindig te wauwelen. Dit om te doen geloven – wat sjiek! – dat hij zijn kleverige moerstaal in een mum van tijd was verleerd. Die taal is trouwens ooit door filmproducent Matthijs van Heijningen, iemand, die er toch zijn centjes mee verdient, vergeleken met ‘een defecte airconditioning’, waarvoor je je in internationaal gezelschap moet schamen.
Van Willem Frederik Hermans, Parijse balling alvorens in Brussel te belanden, kon je nog leukere anathema’s verwachten. Was hij niet uit Groningen geknikkerd en door Amsterdam geboycot? Hermans ging in de loop der jaren als een furieuze hystericus tegen zijn eigen identiteit te keer: “Nederland is een verschrikkelijk land voor zijn schrijvers. Het is een anti Kunstland waarin Kunstenaars sinds eeuwen worden veracht. Alle grote schrijvers hebben hun heil buiten Nederland moeten zoeken.”
Hoe meer hij schreeuwde en schuimbekte, hoe meer hij verkocht werd. Ook de recensenten bleven niet ongevoelig voor zijn vervloekingen en hesen hem prompt op de hoogste tree van hun podiumpje: de grootste van de Grote Drie was hij! ‘Nooit meer slapen‘ en ‘De donkere kamer van Damocles‘ kregen het predicaat meesterwerk, terwijl de betreffende meester die boeken met een bezemsteel had geschreven en in een stijl, die zich het best met die van de optel sommetjes van een kruidenier laat vergelijken.
Hermans is dood, maar in Portugal heb je nog Gerrit Komrij wiens anti vaderlandse tirades rechtstreeks uit het riool der ballingen getapt zijn. Is hij ook weggepest of komt zijn bitterheid alleen voort uit het feit, dat hij een gelaat bezit, dat de vorm heeft van een vertrapte touw slipper? Toen hij de natie voldoende beschimpt en besmeurd had met zijn keutels gaven ze hem, in 1993, de P.C.Hooft prijs.
Ik trap hier niet in. Nederland mag van mij best een land zijn vol afgunst voor zijn miskende Kunstenaars en het klimaat is er misschien wel een tikkeltje benauwd. Maar al die zeurderige brandnetels, die mompelende kankeraars hebben altijd optimaal geweten waarmee ze bezig waren. Ze beantwoorden aan de hang naar de zweep van hun masochistische publiek. Zelfs in hun meest afschrikwekkende uithalen blijven ze trendy en modieus. Uiteindelijk moeten ze het van Nederland hebben. Terwijl ze misprijzend in de hand spugen, die hen voedt, worden hun producten als nooit tevoren verkocht, jury’s in het land zijn in dodelijke concurrentiestrijd met elkaar verwikkeld om hen hun meest prestigieuze prijzen toe te kennen en onder hun voeten worden de rode lopers nederig uitgerold.
Hun geschreeuw is vaak niets anders dan een rookgordijn van decibels, dat hun eigen tekortkomingen dient te maskeren. Toen deze lente W.F. Hermans overleed, nam bijna geen literaire necroloog de moeite om zijn oeuvre aan een werkelijk kritische blik te onderwerpen. Het ging allemaal om schandaaltjes, affairetjes, stampij en zwaar aangezette woede uitbarstingen. Nederland is een hel voor kunstenaars. Maar wel één met bestsellers aan de lopende band, uitverkochte zalen en uitpuilende musea.
Trouw, 24 augustus 1995
https://www.trouw.nl/home/Hoogmoed-komt-vooral-in-Nederland-voor-de-val~a468247f/
Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Sylvain+Ephimenco
Deze wrede man zou nog blij zijn als de kat van zijn dochtertje voor diens ogen werd doodgereden, want dan heeft hij weer een leuke column.