Theo Knippenberg – Seventeen
“Jongens waren we…..”, zo begint een van de mooiste openingszinnen in onze literatuur.
Een oudere man stapt het podium op. Nou ja, podium, een plankier naast de ingang van de markthal. Daarop staan een drietal elektrische gitaren, een drumstel en een keyboard op hun bespelers te wachten.
De man is rond mijn leeftijd. Maar zoals zijn haren vroeger veel zwarter waren dan de mijne, hij is duidelijk Indo, zijn ze nu veel witter.
Hij pakt een van de gitaren van de standaard, behoedzaam, tegelijk elegant en zorgzaam, alsof hij een oudere dame galant uit een fauteuil overeind helpt. Hij neemt alle tijd om de band over zijn schouder te hangen en de gitaar in te pluggen, allemaal met diezelfde rustige sierlijke bewegingen, en loopt naar de voorste microfoon. Achter hem komen de andere bandleden het plankier op, maar hij kijkt niet om. Hij kijkt omlaag naar zijn gitaar en begint vast te spelen.
Het is adembenemend.
Ik kan niet horen wat hij speelt, de versterker staat nog niet aan, maar ik kijk naar zijn gezicht waaruit de rimpels wegglijden. Zelf kijkt hij naar binnen. En terwijl hij speelt zie ik de jaren van hem af fladderen alsof het maar spinrag is.
Daar staat een zeventienjarige, ergens in de Dessa of Soerabaja of desnoods in Amersfoort, misschien dromend van roem en fortuin, maar in elk geval verliefd op het leven, op muziek en vooral op zijn gitaar.
En ik laat me door hem meevoeren, terug naar die tijd.
Dan borrelt die openingszin op, waarmee Nescio zijn Titaantjes begint:
“Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.”
Ik zit met Rob in het restaurant van het Rob Scholte Museum. Dat restaurant is niet in het museum, het ligt honderd meter verderop de stad in. Maar als je er binnenloopt voel je meteen dat het bij elkaar hoort.
Het ligt in een markthal met diezelfde menselijke maat en losse atmosfeer als het museum. En het roept diezelfde nieuwsgierigheid op, die neiging om te willen ontdekken. En eenmaal binnen kun je ook net zo goed in Barcelona of Berlijn zijn.
Ingepakt tussen de marktkramen ligt deze kleine Toko met aanschuiftafel. Hier eet je grootse gerechten uit een piepkeukentje. Alles homemade, zelfs de sambal, de lekkerste ooit.
En je kijkt uit op een podium naast de ingang, nou ja, podium.
Ik vreesde even ‘indie rock’, die schijnt weer helemaal ‘in’ tegenwoordig. Of nog erger, krontjong muziek, ’terang bulan’ en zo. Maar ze speelden gewoon onze jeugd. Als degelijke coverband.
En al bij de intro van ‘Under the boardwalk’ sprong Jody in mijn armen. Ze drukte haar lijf tegen het mijne. Hondsgelukkig was ik weer even. Daarna, bij ‘Help me make it through the night’, zag ik ineens, voor het eerst, weer dat gezicht waar ik geen naam meer bij heb maar waarvan ik toen al treurig wist dat ik het daarna nooit meer zou kussen. Soms weet je zoiets meteen. Gelukkig was Jody bij het volgende nummer terug.
Ik keek naar Rob, naast me, geen idee waar hij was. Maar hij straalde.
“Ik ben zangeres” bekende de dame tegenover mij aan de aanschuiftafel ongevraagd tussen twee nummers door, tegen niemand in het bijzonder. Ze zei niet “…geweest”.
“Ik ook”, reageerden twee andere middelbare dames tegelijk.
En ik zag dat ze allemaal waren meegegaan in de tijdmachine. Muziek doet dat soms.
Een mooi geschreven stuk. Ja, het was altijd reuze gezellig bij de toko van mijn dochter. Helaas is De Marktkraam gestopt, maar mijn dochter kan voorlopig verder op een andere locatie en Rob is nog steeds vaste klant bij haar. De life muziek zullen we even moeten missen tot eind juni want dan zijn er weer op de dinsdagen optredens op het Breewaterpleintje.
Theo, hartstikke bedankt voor dit verhaal.
Het restaurant, toko intani bestaat nog steeds, nu op het breewaterplein, iets dichter bij het Rob Scholte museum.
Life muziek op het plein dinsdags tijdens de juttersmarkt en zaterdags bij muziek voor kika.