opleid.info – Kunst in taal en beeld: Dictaat college 1-3, een overzicht van de Grieken tot en met de 19e eeuw en de hoofdstromen in de kunst van de 20e eeuw
Inleiding en verantwoording:
De serie colleges over kunst en cultuur/kunst in taal en beeld bestaat uit twee colleges (http://www.opleid.info/sloveni-beeldende-kunst.html) over beeldende kunst, literatuur en populaire cultuur. In dit dictaat vindt je de samenvatting.
In de journalistiek en in de communicatie wordt intensief gebruik gemaakt van media, waarbij het gebruik van beeld een centrale rol vervult in het overdragen van de boodschap. Kennis van beeldelementen, van stijlvormen en de geschiedenis van de beeldende kunsten vormt daarom een onontbeerlijk onderdeel van de professionele bagage van onze beroepsgroep.
Het college richt zich op verschillende aspecten van het vak:
1) Het herkennen van beeldelementen: ritme, structuur, diepte, kleur, materiaalgebruik, of compositie e.d. (beschouwing)
2) (Stijl) Impressionisme, Expressionisme, Klassiek of Romantisch, Barok of Gotiek. Modern en Postmodern e.v.a. (kennis van)
3) De relatie tussen realiteit en abstractie; werkelijkheid en verbeelding. (kunsttheorie, cultuur filosofische aspecten) . Als je als redacteur verantwoordelijk bent voor tekst en beeldkeuze zul je ongetwijfeld geconfronteerd worden met begrippen als deze en deze kennis behoort vanzelfsprekend tot het repertoire van de communicatie man of -vrouw.
Kunst en cultuurgeschiedenis laten in samenhang zien op welke manier de tijdgeest zich heeft ontwikkeld. Met extra belangstelling aandacht duiken we in de laatste 50 jaar en hopelijk zien we iets van de tijdgeest van nu. Dat is lastig. In een tijdgeest zit je altijd ‘opgesloten’.
De nadruk ligt in deze serie colleges op de recente geschiedenis van de kunst. Maar om de 20e eeuw en de strijd, die de moderne kunst in deze eeuw heeft gevoerd, te kunnen begrijpen, moeten we toch nog dieper in het verleden graven. Nog preciezer geformuleerd: de revolutie van de beeldcultuur van de 60er jaren kun je niet op waarde schatten zonder basale kennis van de kunstgeschiedenis. De noodzaak van periodiseren is daarbij onvermijdelijk, maar overigens altijd een hachelijke zaak. Geschiedenis blijft een interpretatie. Het verleden zit altijd gevangen in de bril van het heden. Toch zijn er perioden en ismen te onderscheiden, maar dan altijd in het besef, dat geschiedenis niet meer is dan geschiedschrijving en dus een verhaal.
Dat geldt ook voor de 20 eeuw. Een eeuw, die mogelijk de geschiedenis in zal gaan als één met een vergelijkbare impact op onze cultuur als die eerder zo grote cultuuromslag, de Renaissance.
Maar wie weet waar precies de grote scheidslijn ligt? Bij de opkomst van de moderne kunst na de revolutie van de impressionisten? Of ligt het omslagpunt bij 1915: Picasso, Dada, Stravinsky (in de muziek) en (in de natuurwetenschap) Einstein? Of ligt de breuklijn na de tweede wereldoorlog? Of kwam de echte omwenteling pas in 1965 met ‘The Sixties’, een vroege openbaring van het postmodernisme, dat zelf overigens toch zijn oorsprong vond in de gebeurtenissen aan het begin van de eeuw. En hoe bepalen we dat trouwens? Als stijlloosheid het belangrijkste kenmerk is van Postmodernisme hoe kijken we dan naar de beeldende kunst, die zonder stijl niet kan ‘zijn’. Vaak zien we pas achteraf, waar sprake is geweest van een cruciaal moment in de geschiedenis, een moment vaak, dat aan tijdgenoten is voorbijgegaan zonder opgemerkt te worden. De antwoorden hierop zullen zich wellicht aan ons ontvouwen als we de weg, die de kunst is gegaan in de afgelopen eeuwen in vogelvlucht aanschouwen. Dan wordt ons die fascinerende geschiedenis van voortdurende strijd tussen ‘bevrijding en consolidatie’ stap voor stap een beetje duidelijk.
Kunstgeschiedenis is de geschiedenis van de manier van zien en daarmee tevens onbedoeld de illustratie van de geschiedenis van de verhouding, die de mens is aangegaan met de wereld om hem heen. Een weergaloos interessant avontuur. Tijdens dit college wordt het een beeldverhaal. Ik neem jullie mee naar het verleden aan de hand van beelden met verklarende verhalen tussendoor.
De Archaïsche kunst en de Grieken, het Grote ontwaken
– Jonge vrouw en naakte jongeling 650-600 b.c. Egyptische invloed op deze archaïsche vormentaal is onmiskenbaar, maar zo gauw de Grieken door hadden, dat je kon kijken en vooral ook begrijpen, wat je zag, gingen ze (de ontwikkelingen) ‘als een speer’.
– Hercules draagt met hulp van Athene de wereldbol van Atlas (appels halen uit de Hesperiden) ± 450 bc
– De meester van de Laacoön de dood van de Trojaanse priester Laacoön en zijn zonen. De Griekse Goden zonden de slangen om hen te doden nadat hij de Trojanen waarschuwde voor de komst van het paard van Troje. Wreed dramatisch virtuoos. Laat Hellenistisch en daarmee voorbij de magie van het verhaal. 175-50 bc.
– De 3 jongelingen in de oven, muurschildering, Catacomben Rome, 3e eeuw ad. Verg. met de meester van de Laacoön. Hier gaat het nog slechts om de inhoud, de eer van Gods genade en almacht.
De Middeleeuwen
– De Heilige Matheus, uit een evangeliehandschrift, 830, Reims. De kunstenaar tekende niet, wat hij wist, wat hij zag (zoals de Egyptenaren), niet wat hij zag (zoals de Grieken), maar hij tekende, wat hij erbij voelde: concentratie en ontzag en opwinding.
– De Voetwassing van Petrus uit het Evangelieboek van Otto III, 1000 a.d.
De vroege Renaissance in Noord-Italië rond 1400
Florence maakte o.i.v. het economisch leiderschap van de fam. De Medici een bijzondere bloeiperiode door. De bouwkundige ontwikkelingen bij de bouw van de kathedraal, de paleizen, de schilderkunst en beeldhouwkunst maakten een enorme culturele vernieuwing mogelijk. Florence werd de bakermat van de Renaissance. Overigens was de Renaissance de eerste periode, die in het bewustzijn van de mensen als een nieuw tijdvak werd aangevoeld. En dat was op zichzelf een revolutie. Volgens opvattingen in de middeleeuwen werd de geschiedenis in de hemel gemaakt en niet op aarde. De Renaissance daarentegen deelde het verleden niet in naar de tijd van de Wet, de komst van Christus en de tijd van de Genade, maar naar de verrichtingen van mensen.
Voor de mens uit de Renaissance was de Klassieke Oudheid een periode, waarin de mens het toppunt van zijn scheppende kracht had bereikt, een periode, waaraan door de invallen der barbaren – waardoor het Romeinse rijk ineen stortte – plotseling een einde kwam. De daarop volgende 1000 jaar, de Middeleeuwen, werd beëindigd door het opnieuw ontwaken van de kunsten en wetenschappen van de klassieke oudheid. Petrarca, de Italiaanse dichter, die met zijn geschriften omstreeks 1330 als eerste dat nieuwe levensgevoel onder woorden bracht, noemde het de wedergeboorte van de klassieken. (Latijn: renasci, Frans: Renaissance, Italiaans: rinascita)
Het was nogal wat: verkondigen, dat het Tijdperk van het geloof een duister tijdperk was, terwijl de onwetende heidenen uit de klassieke Oudheid het verlichtste tijdperk uit de geschiedenis vertegenwoordigden. Het humanisme was voor Petrarca het geloof in de waarde van wat wij tegenwoordig de humanistische of de klassieke wetenschap van de mens noemen i.t.t. de Theologie. Met de afwijzing van de Middeleeuwen werd het bestuderen van taal, geschiedenis, literatuur en de filosofie weer mogelijk binnen een verband van een wereldlijk systeem en niet binnen een religieus systeem (http://www.opleid.info/is-evolutie-een-religie-dr-tommy-mitchell–dr-a-j-monty-white.html). De spanningen, die dat met zich meebracht, maakten van dit tijdsgewricht een geweldige creatieve en scheppende periode.
– Giotto, De bewening van Christus, Fresco in Padua 1305. Het standpunt van de toeschouwer is dichtbij, wat er op de voorgrond gebeurt. Baanbrekend: het betekent bewuste waarneming en drie dimensionale realiteit, lichamelijk, tastbaar, picturale ruimte, een wonder. Het tijdperk van de schilderkunst breekt aan, hij werd hoofd van de werkplaatsen voor de dom te Florence 1334. Beeldende kunst werd geacht van verheven aard te zijn.
De Bouwkunst in het kort
Genoemd zijn: Romaans: Middeleeuwse kerk. Gotiek: beeldhouwkunst, reliëfs, en kathedralen van Reims, Florence.
De verovering van de werkelijkheid
– De deuren van het Baptisterium Florence,1402 Lorenzo Ghiberti. De achtergrond is geen leeg plat vlak, maar een ruimte met diepte en sfeer. Prachtige picturale ruimte en perspectief. Het begin van de Renaissance.
– Boticelli, Primavera, 1482. Voor Lorenzo de Medici, zoals zoveel werk uit die tijd! Uit een Grieks gedicht over de geboorte van de liefde in de lente. Venus in het midden, Eros in de lucht. De 3 gratiën (schoonheid) en Hermes links en Zephyr, de nymph Chlorys wordt Flora, de bloemen god. Neo platonische filosofie.
– Boticelli, de geboorte van Venus, 1485, Klassieke legende, die met grote aandacht en respect benaderd werden. De geboorte van de schoonheid, voort geblazen door de windgoden, de goddelijke inspiratie. Merkwaardig genoeg zijn de figuren van Boticelli niet eens zo plastisch als toen reeds mogelijk was, maar juist erg vlak en harmonisch gecomponeerd. Toch zijn de figuren erg mooi en teder geschilderd, ondanks de fragiliteit straalt het wellust en levendigheid uit.
– Giovanni Bellini, St. Franciscus in ecstasy, 1485, let op de weergave en bestudering van de aarde, schepping, lofzang!
In het Noorden ondertussen (niet besproken)
– Jan van Limburg, de urenboeken (kalender) voor de Hertog de Berry, 1410. Het voorjaarsfeest der hovelingen. De schilder moet hebben genoten van de aanblik van die mooie meisjes met hun trendy kostuums. Het heeft een ongelooflijk realistische aanblik, maar dat komt niet, omdat de picturale ruimte klopt. Het is meer door de laat gotische trotste aandacht voor het detail en herhaling. Maar de belangstelling is definitief verschoven naar de natuurlijke werkelijkheid.
– Jan en Hubert van Eyck. Het Gentse altaar. Een assemblage van verschillende elementen, 1432. Buitenzijde: De opdrachtgevers en Johannes de doper en de evangelist (als beeld). Daarboven de Annunciatie in een wel zeer eigentijds interieur en buitengewoon plastisch geschilderd. Ruimte en diepte. Binnenzijde is groots met zeer opvallend Adam en Eva zeer naakt en zeer zorgvuldig waargenomen geschilderd. Wat we zien op het altaarstuk zouden we ook in werkelijkheid kunnen zien. Bijzonder is de naaktheid en daarmee ook de schoonheid van Adam en Eva. Een lofzang op de schepping bijna, mens evenbeeld van God! Om aan de zonde te herinneren zien we boven beiden een reliëf-je geschilderd over Kaïn en Abel. Daaronder een vierluik met in het midden de lofzang voor het lam. Links zien we ruiters in een realistisch landschap en nu niet op een hobbelpaard, zoals bij de Gebr. Van Limburg, maar gemodelleerd.
– Portret van Giovanni Arnolfini en zijn verloofde Jeanne de Chénanty. Alles zien we (de muiltjes op de grond, fruit op de vensterbank, de hond als teken van trouw) met de schilder als getuige op de spiegel op de muur, het bed, de bank, een prachtig interieur. Revolutionair in helderheid, perspectief en ruimtelijke beleving. 1434.
– Pieter Breughel de Oude. Boerenbruiloft 1568. Vrolijk en met grote geestigheid waargenomen eenvoudig boerenleven. De diagonaal van de tafel schept grote ruimte en ondanks de levendige drukte wordt het schilderij bepaald door orde en structuur. De bruid, het eindpunt van de beweging van deur naar links voor en via de dienaar naar het midden.
De hoge Renaissance 1500-1525
De kunstenaar werd van bekwame vakman het soevereine genie gelijk. Onaantastbaar geïnspireerd scheppend in goddelijke razernij was hij ver verheven boven het gewone volk. Een virtuoze, vooral op visueel effect gerichte, stijl verbond de 4 groten van deze tijd: Meer visueel en persoonlijk dan rationeel.
Leonardo
– Leonardo da Vinci, een van de beroemdste werken van de Renaissance. Het begin van de Hoge Renaissance. Sfumato: raadselachtig echt staart ze je aan, vooral als je het in het Louvre ziet, zachte contouren stimuleren de verbeelding. Horizon is niet even hoog. Handen prachtig geobserveerd.
– Madonna op de rots. Johannes en Jezus met Maria, intiem raadselachtig.
De kunstenaar kan in dit tijdsgewricht tevens humanist en wetenschapper zijn, soms ook diplomaat en vertrouweling of adviseur. Leonardo onderzocht, tekende medische en biologische structuren, architectuur en techniek. Maar zijn roem werd voorbij gestreefd door de grootste aller kunstenaars:
Michelangelo
Jong, energiek, streefde hij de humeurige Leonardo, die niet altijd zijn beloftes nakwam voorbij. Lange stormachtige carrière. (1475-1564)
– David, heroïsch, groots, krachtig gespierde sublieme musculatuur als die der klassieken: pure schoonheid en innerlijke identiteit en rust. Dit laatste onderscheidt het van zijn klassieke voorgangers.
– De Sixtijnse Kapel, Vaticaan: De schepping met als onderdeel de schepping van Adam 1508-12. Adam, in alle kracht en schoonheid, die de eerste mens past, geschilderd op het moment van het overdragen van de goddelijke vonk, de ziel; Adam zich oprichtend naar Gods vaderlijke hand en vol van verlangen naar Eva, die reeds beschermd door de arm van de Allerhoogste kijkt naar haar tegenover.
– De heilige familie, krachtige spiraalvormige beweging domineert de compositie. Verrukkelijke plastiek en helderheid.
– De schets voor een van de Sibyllen voor de Sixtijnse kapel. 1510. Ongeëvenaarde waarneming van spieren. Later heeft hij de leiding over architectuur en bouw van de St. Pieter te Rome.
Titiaan
– Bacchanaal, ronduit heidens gebaseerd op een Grieks beschrijving van dit goden feest. Overigens schilderde Titiaan ook bijbel stukken, maar altijd in een feestelijke bewogenheid en met mensen/goden van vlees en bloed, net echt en gespierd in een verder poëtisch landschap.
Rafael
Vergeleken met Titiaan is het klassieke thema van de School van Athene bevolkt met veel koeler weergegeven mensen, als standbeelden bijna. Maar de Architecturale ruimte is fenomenaal en bij uitstek de uitdrukking van de klassiek geest, die de Renaissance bezielde.
Renaissance en Barok in Vlaanderen en Nederland: Humoristischer en realistischer
De 17e eeuw in Holland, De spiegel der natuur.
– Rubens, (Renaissancekunstenaar bij uitstek: rijk, invloedrijk, in Italië gestudeerd). “De zegeningen van de vrede. Gespierde plastische lichamen, fysieke kracht en hartstocht, Vlaams realistisch, dramatisch: alles vloeit samen in een kolkende beweging.
– Frans Hals: Vrolijk drinkebroer (Robuust, het moment: open mond en vlot geschilderd, en Malle Babbe, gekke volksvrouw, weergaloos vakbekwaam genrestukje.
– Rembrandt (1601-1669) het grootste genie der noordelijke landen. Samson uitgeleverd aan de Filistijnen. Pure Barok: Schaamteloze dramatiek door het felle licht, wreed en realistisch.
– Jan Steen, verhalender dan Frans Hals, meer als Breughel. Scherp en realistisch geportretteerd, Hij had een herberg als inkomstenbron.
De Klassiek Barok in Frankrijk, de Rococo
– Poussin, De roof van de Sabijnse maagden, 1633. De Frans Barok. Klassieker, dan de Hollanders. Er heerst weliswaar emotie, maar zeer geordend, logisch gebeurtenis en emotie zijn van het gezicht af te lezen, romeinse achtergrond, hellenistische beeldhouwwerken bijna.
In de architectuur zien we het Paleis van Versailles en het Louvre: zuilenrijen. Eigenlijk al neoklassiek van stijl, zoals veel 19e eeuwse institutionele bouwwerken.
De moderne wereld: Neoclassicisme versus Romantiek
Na de Barok komen we aan in de eeuw van de Rede: de Verlichting. De tweede helft van de 17e eeuw, die voort bouwt op de verworvenheden van de Renaissance en de reformatie. De Verlichting, een van de pijlers van de westerse beschaving, stelde de ratio als doorlichtend principe centraal en dat gaf aanleiding tot modernisering van belangrijke aspecten van de samenleving en de cultuur: in de wetenschap, de techniek, de politieke ordening en burgerrechten. Tegelijkertijd betekent de Verlichting geen breuk met de rol van geloof en religie, het kwam er juist min of meer uit voort. Toch vinden politieke stromingen als het klassiek liberalisme, het vroege socialisme en in brede zin de secularisatie hier hun wortels. Descartes legde met zijn uitspraak ‘Cogitio ergo sum’, ‘ik denk dus ik besta’, het fundament. Naast Descartes kun je denken aan filosofen als Spinoza, Diderot, Rousseau en Voltaire. (deze namen vormen geen tentamenstof). Centraal in het denken staan de ratio en de (empirische) wetenschap (natuurwetenschap, sociale wetenschappen). Dat leidde onder andere tot tal van revolutionaire technische uitvindingen.
Met de Franse revolutie (1750-1850) eindigde de bloeiperiode van de Verlichting. Het Classicisme is tot dan toe de dominante stijl. De Romantiek ontstond als reactie op de Verlichting, de ratio en de hardheid van het Classicisme en in zekere zin ook de Franse revolutie zelf. De Romantiek is, naast de stijl zelf, een breder begrip (psychologisch), een geestelijke stroming waar binnen je het principe van de neostijl eigenlijk ook kunt vatten. Zowel de neoromantiek (zoals de neogotiek) en het neoclassicisme als stijl in de Romantiek van de 19e eeuw. Het Neoclassicisme (is als stijl) onderdeel van de Romantiek (de geestesstroming) maar is daarmee ook in strijd: intuïtie, emotie, introspectie, spontaniteit en verbeelding staan in de Romantiek als centraal. Jean Jacques Rousseau, meer Verlichtingsfilosoof, dan romantiek, zette de toon met zijn Maatschappelijk Verdrag, maar ook met zijn liefde voor de natuur (en o.a. zijn concept van de ongereptheid van de kinderziel in de opvoeding).
Ook genoemd is, Goethe (Die Leiden des junge Werters). Opvallend is de opkomst van het nationalisme en het begrip volk/cultuur. (geen tentamenstof)
De romantische landschapstuin (park) met ruïnes en al werd gewoon aangelegd. Pittoresk, sentiment, neogotiek en pseudo middeleeuwse architectuur vindt je in m.n. Engeland. Het parlementsgebouw in Londen is daarvan een mooi voorbeeld uit 1836. Nederlandse voorbeelden: de Katholieke 19e eeuwse kerken: Neogotisch! Het Rijksmuseum en zelfs het Centraal Station in Amsterdam (Kuiper) ook neo Romantiek.
De romantiek was ook een reactie in de naam van de ‘rede’ en de natuur tegen de gekunsteldheid van de Barokstijl. Zowel in de Literatuur als in de schilderkunst ontstond behoefte aan het echte leven: Naturalisme. Het ging gepaard met verval van de publieke smaak en het los laten van academische conventies. Plat gezegd: de ‘strijd’ tussen gevoel en verstand, (neo) klassiek en (neo) romantiek duurt tot in de 20e eeuw.
In de beeldende kunst zien we:
– De Spanjaard Francisco Goya schilderde vrijer, dan David of Ingres, Een man van de Revolutie en de Verlichting. De derde mei verbeeldt het ongenadig optreden van de Franse troepen in Spanje. Goya schildert het in krachtige streken met dramatisch felle kleur als een aanklacht tegen politieke tirannie. Een tijdloos huiveringwekkend beeld.
– Een vergelijkbaar drama werd geschilderd door Géricault. Het vlot van de Medusa, 1818. Ook een politieke aanklacht tegen de inmiddels herstelde monarchie. Pure Neo Barok (5 x 7 m!). Een geweldige dynamische compositie. Later schilderde hij meer menselijk leed, zoals geesteszieken e.d. als gewone mensen, een verworvenheid van de romantiek. Hij werd, zoals meer bijzondere genieën, slechts 33 jaar!
– De romantiek verliest het contact met de werkelijkheid. Het publiek vindt het allemaal niet meer zo interessant. Er zijn andere dingen aan de orde. Industrialisatie, de stoommachine, James Watt, de ontdekkingsreizigers, oorlogen en armoe, etc.
– Millet geeft een eerlijker weergave van de werkelijkheid op het platteland, dan de klassieke kunstenaars van zijn tijd. ± 1855. Arbeid en werk mogen opeens ook plechtig op het schilder doek.
– Courbet, 91819-1877) “bonjour, monsieur Courbet”. 1854. De Schilder, die het realisme introduceerde. De natuur is Zijn leermeester. Ieder, die klassiek kunst a la Poussin gewend was, vond een aanfluiting. Hier geen gracieuze vloeiende lijnen en houdingen of indrukwekkende kleuren. De eenvoudige kleren van de schilder, de puurheid van de waarneming veroorzaakten veel rumoer. Een schande was het.
– Daumier: Het derdeklas rijtuig 1862 was net zo revolutionair, gewone mensen, eenzaam in the crowd. Een realistisch werkstuk in de romantische traditie. Verrukkelijke karakter schetsjes bijna als Rembrandt zo scherp waargenomen.
Moderne wereld: Realisme versus Impressionisme
Opkomst fotografie betekende een nieuwe uitdaging voor de schilderkunst. Op zoek naar de echte werkelijkheid, de puurheid van de realiteit. De invloed Japanse kunst is opmerkelijk. In Frankrijk maakte de beeldende kunst spectaculaire ontwikkelingen door, al ging het er aanvankelijk rustig aan toe. Naast de romantische school (onder meer Eugène Délacroix,) vierden het (neo)classicisme (Jean-Léon Gérôme en Jean-Paul Laurens) en realisme (Jean-Baptiste Corot, Jean François Millet) hoogtij. De academisch geschoolde kunstenaars schilderden alles precies, zoals ze het zich in hun fantasie voorstelden. Mythologische verhalen, Bijbelse en historische gebeurtenissen waren de gangbare onderwerpen, die hoog in aanzien stonden. Wie zijn naam wilde vestigen, probeerde zijn werk in de Salon te exposeren, officieel worden toegelaten door de jury, de leden van de Académie des Beaux Arts. De selectie was streng – zij bepaalde, wat mooi was. Vrije geesten waren niet welkom. De jury kon carrières maken en breken. Édouard Manet had al eens ruzie met de Salon jury. Een aantal van zijn schilderijen zou niet aan haar eisen voldoen. Het gemor onder de jonge kunstenaars klonk steeds luider. Toen in 1863 meer dan de helft van de ingezonden kunstwerken werd geweigerd, escaleerde de situatie. Keizer Napoleon III moest tussen beide komen als bemiddelaar. Het resultaat: de Salon des Refusés. De Salon der Geweigerden: Manet, Degas, Renoir, Sisley. Een stelletje impressionisten werden ze genoemd in de pers. Het werd de geuzennaam voor deze invloedrijke kunststroming, die feitelijk de geboorte van de moderne kunst zou inluiden. Ze werkten in de buitenlucht. Schilderden, wat ze konden waarnemen, puur empirisch. Licht, kleur, schaduw. Zij openden de weg voor de drie groten van de vroege moderne kunst: Cézanne, van Gogh en Gauguin.
– Hokusai: lijn, afgesneden composities witruimte legde nog onbewuste Europese regels bloot.
– Degas profiteerde van deze inzichten en zijn pasteltekening is een prachtige ‘toevallige’ compositie van benen, lichaamsdelen en onbegrijpelijke houdingen. Het ging hem niet om stemming, emotie, inhoud, een verhaaltje. Het ging hem hier om het wisselspel van licht en schaduw, ritme en ruimte en beweging in de menselijke gestalte. Perfecte tekenkunst, zeer gecompliceerd en het stelt meer vragen aan de kunstenaar dan ooit.
– Rodin doet hetzelfde in beeldhouwkunst. De denker is een van de vele meesterwerken van deze energieke man. Fragmentarisch, een momentopname en de steen, waar hij op zit nog ‘onaf’. Prachtig waargenomen samengebalde energie. Michelangelo-achtig sterk van vorm. Toch een impressionist.
– Manet bewonderde Velazquez, Hals en Goya om hun losse streek en hun liefde voor kleur en licht. Maar hij ging veel verder
– Het Balkon: platte gezichten, omdat in het felle buitenlicht ronde vormen gewoon als vlakke kleurvlekken op ons overkomen. Gek genoeg geeft het grote contrast en het gedurfde ‘echt’ geschilderde hek een buitengewoon realistisch beeld. Het lijkt net, of we er bij zijn. Hij wilde schilderen, wat we zagen, niet wat we weten of denken dat we zien. Dat is namelijk een constructie van de werkelijkheid.
– De Pijper, plat, zonder modellering, diepte schaduw enz.
– Monet op zijn boot: in de natuur geschilderd, snel zonder dralen, niet in lagen, maar direct op het doek gezet, zonder al te veel aandacht voor het detail. Woedende critici schreven er dit over: (Eeuwige schoonheid, Gombrich, blz. 519, ).
– Monet Waterlelies. Schilderde vooral buiten in de natuur. Geen horizon, gewichtloos spiegelbeeld van licht en kleur.
Moderne wereld: Post impressionisme
Paul Cezanne: de oudste van de post impressionisten. Op zoek naar vorm i.t.t. tot het impressionisme. Hij zocht naar plasticiteit en soliditeit en naar het permanente achter wat wij zien: Vlakken, bolvorm, cilinder, structuren, kegel. Uniformele vorm. Klassieke trekjes, evenals bij Seurat met zijn pointillistische taferelen. Later gaan Léger, Picasso en Braque verder met de door Cézanne ingeslagen weg naar abstractie in het kubisme.
Ondertussen zijn Van Gogh en Gauguin de andere kant van het spectrum aan het verkennen. Het impressionisme met zijn gerichtheid op abstracte beeldelementen als licht, kleur, vlak, compositie e.d. liet volgens van Gogh, dominee, filosoof, romanticus, literatuurliefhebber te weinig ruimte voor het verbeelden van emotie. Hij schilderde eerst in de bruine tinten van het noorden, net als Breitner, onhandig, maar vol expressieve kracht. Het expressionisme noemen we de stroming, die hier uit ontstond. De aardappeleters bijvoorbeeld. Bewogen met het lot van de gewone mensen, arbeiders enz. Na de kennismaking met de Fransen werd zijn kleurgebruik werkelijk oogverblindend krachtig. In Arles maakte hij met Gauguin zijn beroemdste werk. Extatisch, vol beweging, energie en dynamiek. Zijn persoonlijke handschrift is nog dominanter dan bij Manet of Daumier. Bij hem moeten ook genoemd: Henri de Toulouse Lautrec, James Ensor, Edward Much en Picasso’s blauwe periode.
Gauguin ging meer de symbolistische richting op. Nam afstand van de in zijn ogen verziekte geïndustrialiseerde beschaving en werkte eerst in Bretange, later in de Stille Zuidzee. Religieus, zoals in het visioen na de preek, maar met nog meer primitivisme vol verwachting van de mythe van de edele wilde. Het vervolg daarop werd de Nabis met Redon, Beardsley, Gustave Moreau. Het begin van het surrealisme.
Deze drie stromingen zijn herkenbaar in het Post impressionisme
1. Cézanne met later het kubisme/abstractie (formele structuur)
2. Van Gogh met het expressionisme (innerlijk, gevoel)
3. Het symbolisme van Gauguin, later surrealisme (fantasie, onbewuste, het idee)
Deze drie kunstenaars stonden aan het fundament van de drie grote pijlers van de 20e eeuwse kunst.
Er zullen nog meer ‘ismen’ volgen, maar de hoofdstromen zijn duidelijk.
Aan het begin van de twintigste eeuw
– Henri Matisse, (Fauvisme onconventioneel, geen perspectief, geen illusie, wel kleur, vlak, contour en vooral verf.) Het schilderij Levensvreugde is typerend.
– Kleur wordt een beeldelement in zichzelf. Vlakken worden de elementen waarop de compositie steunt zoals in ‘interieur’.
– Kirchner, Nolde en Beckman sloegen expressionistischer wegen in. Kandinsky schilderde op muziek.
Dan de abstracte kunst: de abstractie draait om het vereenvoudigen, vervagen van de geobserveerde werkelijkheid. Picasso: Les demoiselles d’Avignon. Een eigen aan de natuur analoog universum, krachtig verbonden door de vormen. Kubussen zeiden critici: Kubisme. Maar wat is abstractie eigenlijk? Abstractie is een element van elk kunstwerk. Elk verhaal, elk schilderij wordt bepaald door een zekere mate van abstractie. Bewust en onbewust. Elke reflectie van de werkelijkheid neemt afstand van de fysieke realiteit en is dus in meer of mindere mate abstract. De kwaliteit van de verbeelding hangt samen met de werkelijkheidswaarde van het beeld.
In de architectuur gebeurt iets vergelijkbaars en dat laat zien, waartoe het abstracte werkelijk toe in staat is. In de jaren 20-30 staan de romantische neostijlen van de 19e eeuw en ‘Het Nieuwe bouwen’ tegenover elkaar. De impact van het werk van Mondriaan, de Stijl, Theo van Doesburg, Walter Gropius en Bauhaus en vanuit de VS Frank Loyd Wright, op de ontwikkelingen in de bouwkunst zijn enorm. In deze periode ontstaat het idioom voor het modernisme in de architectuur en interieurontwerpen. Voorbeelden: Mies van der Rohe, de Cineac, de Van Nelle fabriek in Rotterdam. Latere voorbeelden van modernisme: Koolhaas, Centre Pompidou (machine esthetiek) en de Bijlmer. De sloop van de Bijlmer, eind jaren ’80, luidt, in Nederland het einde van de moderne architectuur in. Het postmodernisme wordt in de architectuur zichtbaar in de jaren 80 en verder: Museum of modern art in Bilbao, Groningen, Filmmuseum Amsterdam Eye.
De 20 eeuw, een cesuur?
Een eeuw, die de geschiedenis in zal gaan als één, waarin een grote culturele revolutie plaatsvond. Een cultuuromslag met een bijzonder brede bedding in filosofie, wetenschap en techniek en andere cultuuruitingen (muziek etc). Het is niet duidelijk, waar precies de scheidslijn ligt. Sommige historici leggen het accent aan het begin van de twintigste eeuw met de opkomst van de moderne kunst. Na de impressionisten. 1915-20. Picasso, Dada, Strawinsky en Einstein in de natuurwetenschap. Denk hier ook aan filosofen als eerder Nietsche en later Wittgenstein etc.
De tweede wereldoorlog betekent een geweldige en verschrikkelijke cesuur in de twintigste eeuw, maar toch kwam de echte omwenteling volgens velen pas in 1965: de Sixties, een vroege openbaring van het postmodernisme. Dat overigens toch zijn oorsprong vond in de gebeurtenissen aan het begin van de eeuw. En hoe moeten we dat beoordelen? Als stijlloosheid het belangrijkste kenmerk is van Postmodernisme hoe kijken we dan naar de beeldende kunst, die zonder stijl niet kan ‘zijn’?
De beweging in de kunst liep parallel met het stelselmatig onderzoeken, elimineren en verzelfstandigen van beeldmiddelen (vorm, kleur, licht, ruimte, opbouw, beweging enz.), die in de oude kunst een geïntegreerde eenheid vormden. De kunst bleek uiteindelijk zo ‘ontleedt’ en conceptueel geworden, dat elk beeld verdwenen was.
– Mondriaan en de weg naar abstractie (spiritueel)
– Barnett Newman en
– Ad Reinhardt (rationeel)
Wat overbleef was een kunst, die op groteske wijze volledig volgens de modernistische ambitie van oorspronkelijkheid voortdurend met zichzelf in strijd was om telkens opnieuw iets nieuws te doen. Het shockeren van het establishment, de drijfveer van de Avant-garde leidt tot een discours op zichzelf: kunst om de kunst, zonder dialoog met de samenleving. Het leek met de kunst gedaan. En dan spreken we over 1985. Hieronder volgt de ontwikkelingslijn die de kunst in de 20 eeuw. heeft afgelegd.
Van inhoud naar vorm
Het reductiedenken is ingezet eind 19e eeuw (1890) met de Franse schilder theoreticus Maurice Denis: “Het schilderij, voor het een strijdros, naakte vrouw of een ander verhaal is, is in wezen een plat vlak, bedekt met kleuren die op een bepaalde manier geordend zijn…. “.
– Monet: de waarneming,
– Matisse: de kleur,
– Het Futurisme: de beweging;
– Picasso: de platte ruimte;
– Bauhaus en de Stijl: het nut;
– Mondriaan en Brancusi: de economie, de pure basis, de eeuwige oorsprong;
– Malewitch: (1920) ‘Zwart vierkant’. Reductie van beeldmiddelen tot zwarte leegte, de oneindige (mentale) ruimte. De afschaffing van de schilderkunst?
– Duchamp: ready mades, object trouvé: alles is kunst; De kunst onttroont: 1920.
– En dan Reinhardt (1953) zwart schilderij op zwart linnen.
Overigens wel interessant en voor een helder begrip van de grote lijnen in de 20e eeuwse kunst de volgende indeling:
– Abstract expressionisme en Art informelle kwamen uit het surrealisme voort.
– Colorfield painting, Minimal Art, Hard Edge uit de geometrische abstractie.
– Op Art, Kinetic uit Bauhaus en Futurisme.
– Pop Art, Nouveau Realisme, Assemblage, Happening, Performance, Concept Art en het postmoderne Appropriation Art uit het Dadaïsme.
Een overzicht van de stromingen in de tweede helft 20e eeuw
40er en 50er jaren:
– Europa: Traditie/Belle Peinture: Picasso, Matisse, Manesier, Dufy
– Amerika: Abstract Expressionisme: Hofman, Jackson Pollock, Kline
– Europa jaren ‘50: Materie schilderkunst, Cobra: Karel Appel, Corneille, Constant
De jaren 60:
In de cultuur en samenleving zien we de ‘opkomst van de tegencultuur’ (Theodor Roszak). De flowerpowertijd…. hang naar het Oosten, India, Nepal. De hippie beweging is een belangrijke factor in de opkomst van de jeugdcultuur. De invloed van de Hippie cultuur als subcultuur, tegencultuur is ingrijpend: antikapitalistisch, anti materialistisch, anti vooruitgang, anti technologie. Strijd tegen het establishment en het gezag staat centraal, evenals bevrijding van autoriteiten en regels. Strijd tegen de oorlog (Vietnam), tegen de bom (atoomwapens), tegen de consumptiemaatschappij en tegen het kapitalisme. (“Als hij maar niet het bord voor zijn kop heeft van de zakenman, want daar wordt hij alleen maar slechter van” (Songtekst, Boudewijn de Groot)). Studentenrellen, demonstraties. Parijs 68.
Wat volgt is een ware explosie van ideologie, van ‘ismen en sociale revolutie en strijd:
Feminisme (herziening man/vrouw verhouding), de seksuele revolutie
Oosterse filosofie (herziening Oost/West verhouding)
Socialisme, Communisme, Leninisme, Maoïsme, Collectivisme, (anti individualistisch)
Existentialisme
Oude waarden (moed, beleid, gezag en trouw) maken plaats voor experiment en improvisatie.
Opkomst massamedia, jeugdcultuur en volkscultuur
Traditionele scheidslijnen tussen heilig en profaan, hoge en lage cultuur, normaal en afwijkend verdwijnen.
In de kunst wordt het Doel: schofferen van alle artistieke en esthetische tradities (ontheiligen van de kunst)
Anti esthetisch, onpersoonlijk, populistisch Pop art:
– Realisme in de schilderkunst: Pre Pop en Pop Art: Rauschenberg, Rosenquist, Jasper Johns, Roy Lichtenstein, Tinguely, Yves Klein, Warhol. Warhol, Brillo Boxes, 1964.
Warhol werkte met stereotypen en platte symboliek uit de reclame en uit het leven van alledag, maar werd gaandeweg zelf een kunstwerk. Warhol liet zien, dat reclame (vals) en de wereld (echt) niet van elkaar te onderscheiden zijn. Wereld en media zijn niet van elkaar te scheiden. Eigenlijk is er geen wereld: er zijn media. Het maakt Warhol tot de pionier van het postmodernisme.
Je bent pas van betekenis als je in de media zichtbaar bent. Denk hier aan de impact van social media nu.
Technologisch, industrieel, onpersoonlijk:
– Abstractie in de schilderkunst: Post Painterly Abstraction (Newman: Who is afraid of red, yellow and blue)
– Elsworth Kelly) Minimal Art (Sol Lewitt, Donald Judd: “Mijn beelden zijn de werkelijkheid zelf, niet een verschijning van de dingen, maar een ding op zich zelf”), Nul, Zero, (Peter Struycken: rekenkundige en mathematische structuren van kleur en vorm, het is wat het is: onpersoonlijk zonder de mystiek en spiritualiteit van Mondriaan) en:
-Op Art (Riley), Kinetic, Lichtkunst.
Anti-esthetisch, collectivistisch:
Assemblage, Environment, Happening (Multimedia) in Nederland: Wim T. Schippers, Provo, Fluxus, Hoepla, VPRO.
De jaren ‘70:
“Love” en “Peace” van de Sixties (http://www.opleid.info/playlist-cd-sixties.html) gingen begin jaren 70 over in de hardere anti beweging van de jaren 70: RAF, Oranje vrijstaat, Dolle Mina, bezettingen van universiteiten, de opkomst van de alternatieven: Jan Foudraine (anti psychiatrie). Ivan Illich (anti pedagogie), ‘deschooling society’). De opkomst van meditatie, zelfontplooiing, bio energetica, zelfverwerkelijking, emancipatie (‘baas in eigen buik’), feminisme, bevrijdingstheologie. Bevrijding van oude machtsstructuren en verhoudingen, van instituties, sociale strijd tegen gezag, orde en kapitaal is het parool (anti autoritair).
In de popmuziek o.a. the Who: “Teachers leave those kids alone’. ‘Small is beautifull’ (E.F. Schumacher). De maatschappelijke strijd wordt harder en is meer ideologisch van aard. Waarden staan ter discussie. In de filosofie: existentialisme, narcisme, individualisme, hedonisme.
In de kunst zien we kunstenaars met een filosofische, sociologische en ecologische inspiratie:
Filosofie: Concept Art (ideeën kunst/dematerieel), objecten en installaties:
– Joseph Kosuth stelde de relatie tussen de betekenis van de taal, het fysieke object en de afbeelding zeer uitvoerig aan de orde. Plato, Wittgenstein speelden een grote rol in zijn denken. Josef Beuys was ook een bekende filosoof/kunstenaar.
Land art: Op zoek naar de “geheiligde stilte” van de natuur.
– Richard Long doorbreekt de ongerepte natuur met zijn “A line made by walking” en steentapijten uit de natuur in het museum. Later ook Christo met zijn inpak projecten.
Deze hoofdstromen in de 70er jaren hebben overigens meer met elkaar te maken, dan dat ze te onderscheiden zijn: Land Art en Body Art zijn bijvoorbeeld allebei gericht op de ecologie, resp. van de natuur en van het lichaam. Kunstenaars gebruikten de disciplines soms ook door elkaar of afwisselend. Het buitengewoon gecompliceerde (pseudo) intellectualisme, dat de Groot kunstenaars gebruikten om de ingewikkelde filosofische achtergronden te communiceren was essentieel voor deze periode. De theoretische verhandelingen, ook aan universiteiten gebezigd, waren soms niet meer dan gewoonweg puur onbegrijpelijke wartaal. Men spiegelde zich graag aan de hoge status van de Renaissance kunstenaar.
De jaren 80 en 90:
De kunst in de jaren 80 is eclectisch en erg kunsttheoretisch: eigenlijk een soort tegenreactie op al het moderne in de kunst en de filosofie. De centrale vraag is: hoe valide is het moderne denken eigenlijk? Klopt het allemaal wel? Begin 90 werd ook de Bijlmer gesloopt, in de lelijke onleefbare betonnen blokken wilde men niet meer wonen. De ideale wereld van de Moderniteit (wortelend in het Rationalisme van de 18e eeuw, gebouwd op het verlichtingsdenken) bleek een boze droom.
In de filosofie grijpt men terug op Nietsche, en de Franse postmodernist Baudrillard. Er is geen andere werkelijkheid, dan het woord/het teken/de daad/de taal. Er is geen hogere werkelijkheid. De werkelijkheid is een productie van een model. De bril, waarmee wij naar de wereld kijken. Derrida met zijn deconstructivistische theorie beweert min of meer hetzelfde: elke betekenisdrager (taal/woord/beeld) is de betekenis inhoud op zichzelf.
Er bestaat geen (verborgen) hogere realiteit, waar wij slechts een stukje of schaduw (Plato) van zien. De realiteit zit ‘in ons hoofd’. Dat is wat de kunstenaars ons eigenlijk willen laten zien.
De waarheid is niet meer, dan een ‘illusie, die door de filosofie in stand wordt gehouden’
Men verkondigt het einde van de ratio, die de wereld niet heeft behoedt voor de verschrikkingen van de 2e wereldoorlog. Maar is er iets anders, dat ons redden zal (de Frankfurter Schüle)?
Nog even voor de helderheid een overzicht. Het reductieproces in de kunst van de 20e eeuw kun je namelijk als volgt samenvatten: het optimistische geloof in de rede en de vooruitgang had een weerklank in de Avant Garde van de 20e eeuw, het leidde tot permanente vernieuwing. Daarna volgden: het Kubisme, dat de traditionele ruimte afwees. De Abstracte kunst verwierp de illusie. Het Constructivisme was als de natuur zelf een schepping, Dada en Duchamp rekenden af met het ‘Kunst wollen’. Het Abstract Expressionisme verbrak de schoonheid. Pop Art verwierp het sublieme en het hogere. Minimal Art verwierp de hartstocht. Concept Art verwierp het leven zelf. Het kunstwerk ontleende gaandeweg alleen nog betekenis aan zichzelf en haar eigen wetten. Het reductieproces, merkwaardig genoeg resultaat van vooruitgang en continue vernieuwing en objectivering, ontmoette haar Waterloo in een volkomen leegte.
Begin jaren tachtig begonnen kunstenaars vraagtekens te stellen bij die moordende eis van oorspronkelijkheid en toenemende leegte. Arthur Danto: “Jongens, de geschiedenis is voorbij, “Forget it” verder, “Have a good time”, schilder maar wat: je oma, koeien in de wei, een monochroom. Dondert niet wat”. Samengevat: het reductieproces, dat onder het motto: “Less is more” het handelsmerk van het modernisme is geworden eindigde op een dood lopende weg. Vanaf de jaren tachtig werd alles weer mogelijk en zo werd het modernistisch adagium “Less is more” het “Less is a bore” van de postmodernen.
De maatschappelijk culturele ambities hebben de laatste 30 jaar onder hetzelfde reductieproces ‘geleden’. Het neoliberalisme is er misschien een voorbeeld van. In zichzelf een betekenisloze en uitgeklede versie van de grote 19e eeuwse maatschappelijke visie op de vrijheid van het individu en samenleving. De economische groei, die ermee samenhing, was overigens voor de kunstwereld een plezierige bijkomstigheid. Er is verschrikkelijk veel ontworpen, gebouwd, geproduceerd en geconsumeerd.
Het nieuwe schilderen zet vanaf midden 80 de toon en stelt stijl én kwaliteit én authenticiteit definitief ter discussie: De Nieuwe Wilden, Neue Wilden, Figuration Libre, half figuratief/half abstract:
– Keith Haring,
– Enzo Cuchi e.v.a.
Het ware postmoderne:
– Jeff Koons, Rob Scholte, Hugo Kaagman: Sampling, cliché, kitsch, subjectief, niet origineel of vernieuwend (soms wel gewoon erg esthetisch en prettig om naar te kijken en soms ook vreselijk platvloers en weerzinwekkend). Een nieuw eclectisch soort van esthetiek blijkt met name ook in het Postmoderne interieur en in de PM. Architectuur.
– Drie Nederlandse kunstenaars: Dumas, fraai, emotioneel, goed geschilderd ambachtelijk werk. Marte Röling, idem. Tinkebell, de van oorsprong jonge Zeeuwse kunstenares maakt kunst over filosofische en sociale dilemma’s. Dat geldt ook voor het pistooltje van Joanneke Meesters en bij uitstek ook voor het tractor meisje: Manon Ossevoort.
– En nog een: Florentijn Hofman: Bad eend. Wereldwijd een enorm succes. Eindelijk weer eens een briljant voorbeeld van kunst in de openbare ruimte. Vriendelijk, neutraal, onschuldig, positief en toch een tikkeltje confronterend.
– Het ware postmoderne: Scholte: “Je moet proberen iets te maken, dat van iedereen is. Dan maak je grote dingen, want alle grote dingen zijn van iedereen.” Commercials en reclame bijvoorbeeld. Maar is dat wel waar?
Postmodernisme
Het postmodernisme erkent niets van waarde: geen verschil tussen goed en slecht, hoge cultuur en lage cultuur, autochtoon en allochtoon, man of vrouw (androgyne, metro seksueel), westers en niet westers. Het postmoderne in de kunst: het mag weer ergens over gaan, al is het maar een verhaal.
In de literatuur van de moderne roman naar de postmoderne roman. In de gecomponeerde muziek van de abstracte…, naar de romantische….
Modernisme en postmodernisme in de literatuur
In de literatuur zien we vergelijkbare ontwikkelingen, die direct te relateren zijn aan de ontwikkelingen in de cultuur van de 20 eeuw. Waar het modernisme staat voor het individualisme en het wetenschappelijk wereldbeeld (functionalisme, structuralisme, positivisme, existentialisme, pragmatisme) staat de Modernistische romans (1910-1940), evenals de moderne kunst, voor de breuk met het traditionele realisme.
Vervreemding (afstand van het bestaan), en distantie (van het aardse en God) zijn kernwoorden. Net als in de beeldende kunst komt het proces steeds meer centraal te staan.
Niet de objectieve beschrijving van de werkelijkheid, maar de waarneming ervan, in het bewustzijn zelf (E. Du Perron). De werkelijkheid zelf blijkt in al zijn onaangename weerbarstigheid onkenbaar en chaotisch m.n. na de 1e WO. Het traditionele realisme verdwijnt. De vernieuwende schrijfstijl is de zogenaamde stream of consciousness techniek. Deze nieuwe techniek, in het Nederlands ook wel bewustzijnsstroom genoemd, is een van de meest opvallende vernieuwingen van het modernisme. In plaats van de objectieve waarheid ging het om de subjectieve beleving van de werkelijkheid.
In het Postmodernisme heeft niets meer betekenis in zichzelf (dan wordt dat ten volle beseft), maar alleen binnen een context, een relationele benadering.
Postmoderne romans zijn: complex, onconventioneel, soms somber of negatief, moeilijk te parafraseren, spotten met de chronologie en de werkelijkheid
Net als de Pop Art en de “Happening” spot de ludieke variant van het postmodernisme met de serieuze ‘hoogstaande’ literatuur en de goede smaak. Tijdschrift Barbarber (Bernlef e.a.) in de jaren 50 en Zwagerman en Giphart in de jaren 80. Brakman, Krol, M. Februari.
De intellectualistische/filosofische variant (Derrida) stelt de werkelijkheidsbeleving zelf ter discussie. Er is geen leidend principe of ideaal. De werkelijkheid is de taal. De ‘auteur is dood’.
1960 tot nu: Voorbij het postmoderne? Een paar kenmerken:
– De verteller, de auteur en het personage in de roman zijn vaak niet strikt gescheiden (b.v. Arnon Grunberg)
– Postmoderne verteller is aanwezig in het verhaal. Lijfelijk!
– De lezer wordt direct zelf aangesproken: Uit: “Bezoek onze kelders”, Peeters, 1991: “Ik zal je het hele verhaal vertellen, maar geloof niet al wat je hoort” of van Brederode, 1994: “Jij hebt dit boek ter hand genomen” en zelfs: “Jij hebt mijn lichaam in handen”. (leunt zelfs een beetje op de Romantiek)
– De waarheid bestaat niet (centrale personage idem, meerdere vertellers)
– Onderscheid tussen genres neemt af. Fictie en non-fictie (autobiografie) lopen door elkaar (Arnon Grunberg, Hafid Bouazza, Adriaan v Dis)
– Postmoderne vertellers maken voortdurend duidelijk dat hun verhaal slechts een verzinsel is
– Het verhaal wordt vaak niet lineair verteld, flashbacks, herinneringen
– In het modernisme dachten we, dat we alles wisten en dat dat de waarheid was. (In de 19e eeuwse roman is de verteller de betrouwbare gids)
– In het postmodernisme weten we dat we niets met zekerheid weten en dat dát waarheid is. (m.a.w. De postmoderne verteller is een onbetrouwbare chaoot)
– De tekst zelf is de wereld en die werkelijkheid is een binnenwereld, een verhaal, niets anders.
– Wat overblijft is de kracht van het verhaal. Boeit het, raakt het, wordt je er door veranderd? Is het krachtig genoeg? Zet het je leven in een nieuw perspectief?
Het ontstaan van de populaire of massacultuur.
De laatste regel in de vorige paragraaf verwoordt in essentie de geest van het postmoderne: er is geen waarheid, maar de waarheid creëren we zelf. Er is geen hoge cultuur, geen lage cultuur, er is niets van waarde, alles is relatief. Wat we hier eigenlijk zien is, dat de wereld van de kunst en de filosofie op dezelfde wijze als de wereld van de jeugdcultuur en de protestgeneratie in de jaren 60 en 70 de strijd aangaan met de waarden van het moderne denken.
Er is een sterke relatie tussen de ontwikkelingen in de beeldende kunst, literatuur en de grote culturele veranderingen in de 20e eeuw. De ‘culturele revolutie’ in de jaren ’60 speelde een belangrijke rol in de popularisering van cultuur. De opkomst van de jeugdcultuur, zichtbaar in (pop) muziek, gedrag, mode vanuit het generatieconflict van de jaren 60, leidde tot het ontstaan van de massacultuur in de 2e helft 20 eeuw: de populaire cultuur, die min of meer geleidelijk de vorm van mainstream cultuur heeft aangenomen. Die ontwikkeling sluit aan bij de veranderingen in de tijdgeest en de sociaal culturele onderstromen in de 20e eeuw, die we eerder hebben waargenomen in de beeldende kunst: modernisme versus postmodernisme. Het ware postmoderne denken laat weinig ruimte voor verschillen in kwaliteit en in hoge en lage cultuur. Mainstream cultuur is een mix van hoge en lage cultuur, van volkse en elitaire kunstvormen en uitingen. Popmuziek is een van de belangrijkste daarvan.
Bron:
M.Bakker – Kunst in taal en beeld, Dictaat Kunstgeschiedenis J&C1.4, 2003/4
Plaats een reactie