Martin Bril – Scholte
We troffen elkaar in een koffiehuis aan de rand van de stad. Het was een ouderwetse zaak met rood-wit geruite gordijntjes. In de verte was de ringweg te horen. Dit was een plek waar Rob Scholte zich op zijn gemak voelde.
Hij zat bij het raam en at een broodje halfom. Hij hield het met twee handen vast. Tussen zijn vingers stak een sigaret, de askegel boog door. Op de radio klonk ‘Streets of London’ van Ralph McTell. Scholte nam een slok karnemelk. De as viel van zijn sigaret.
Ik had hem drie jaar niet gezien. Hij was in die tijd dikker geworden, min of meer failliet gegaan, met zijn onderzoek naar de daders van de aanslag die in november 1994 beide benen kostte stukgelopen op de tegenwerking van de politie en het Openbaar Ministerie, van een ster verworden tot een outcast, twee keer van vrouw veranderd en van het Spaanse eiland Tenerife teruggekeerd naar Nederland, al was dat laatste van tijdelijke aard, Toch was hij ook nog steeds dezelfde Rob. Nog altijd rookte hij Camel-filters met een ongekende, bijna aangrijpende gulzigheid, en nog altijd zat de wijde omtrek onder de asresten.
Terwijl we, zoals oude vrienden dat doen, het leven doornamen, kwam een jongen van een jaar of twaalf het koffiehuis binnen. Hij droeg een zwart, gewatteerd jack en gympen, en had zwart, krullend haar dat glinsterde van de gel. Zijn voorhoofd was bespikkeld met puistjes. Hij speelde een tijdje op de fruitautomaat, maar kon zich niet concentreren omdat hij zijn ogen niet van Scholte in zijn rolstoel af kon houden.
Toen kwam hij via de counter onze kant op met een klein blocnootje en een pen in de hand. Heel stilletjes dook hij op naast Scholte wiens gsm net bliepte. Rob zocht in zijn zakken naar het toestel, trok voortvarend de antenne eruit en zei schor zijn naam.
‘Hé, meid!’riep hij toen bleek dat het zijn nieuwe vriendin was die belde. Hij legde een hand over het mondstuk om snel te zeggen dat hij heel erg verliefd was.
Ik knikte.
Hij praatte even met haar, sprak iets af voor later en verbrak de verbinding.
‘Meneer Scholte, mag ik u wat vragen…’ klonk toen naast hem de stem van de donkere jongen.
Scholte schrok.
De jongen legde het blocnootje en de pen op tafel. Scholte roerde nerveus in zijn koffie. Hij keek stuurs naar buiten.
‘Tuurlijk’ zei Rob en hij pakte de pen om ineens heel nauwkeurig, ja liefdevol zijn handtekening voor de jongen te zetten, Het duurde bijna te lang, de jongen wist niet hoe snel hij moest vertrekken toen de kunstenaar hem het blocnootje eindelijk terug had gegeven.
Nu keek Scholte stil voor zich uit. Er was een dromerige glans over zijn ogen gekomen. ‘Zo ben ik zelf begonnen, zei hij toen, ‘daar komt het allemaal uit voort, mijn passie voor signatuur, roem en copyright.
Ik dacht aan een van zijn bekendste schilderijen: een reusachtig copyrightteken met een een krullende quasi-klassieke handtekening van Scholte rechtsonder in het hoekje.
Rob vertelde hoe hij als jongen van een jaar of twaalf van school spijbelde om in de bossen van Zeist trainingen van het Nederlands elftal te bekijken en hoe hij dan bij het hek van Papendal mannen als Coen Moulijn en Sjaak Swart en natuurlijk Piet Keizer om een handtekening vroeg.
Hij lachte. De anekdote hield abrupt op. Het was alsof de tijd weer begon te tikken.
Buiten reed een bus voorbij.
Even waren we weg geweest, zo sterk was de herinnering, zo zichtbaar ineens het jongetje aan het hek, het boekje en de pen in zijn hand, de verwachtingsvolle, dwepende, wat angstige, maar toch begerige blik in zijn ogen.
Uit:
Hollandse luchten, Amsterdamse miniaturen, Martin Bril, Prometheus, 2000, ISBN 978-90-446-1896-9
De stukken die in dit boek zijn opgenomen verschenen eerder in Het Parool
Plaats een reactie