Koen Brams & Dirk Pültau – 1992-1993: Gesprek met Renzo Martens over Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (Gent) in algemeen en lessen van Wim Van Mulders in bijzonder
Koen Brams/Dirk Pültau: In 1992 schreef jij je in aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (K.A.S.K.) te Gent. Hoe was jouw studiekeuze tot stand gekomen?
Renzo Martens: Ik heb een grillig parcours afgelegd. Ik ben geboren in Zeeland, in de grensstreek nabij Gent. Het was voor mij in de eerste plaats onduidelijk tot welk cultuurgebied ik mij zou verhouden — Nederland of Vlaanderen? Toen ik in 1991 mijn humaniora achter de rug had, besliste ik om politieke wetenschappen te gaan studeren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen — heel doelbewust koos ik voor een universiteit in een provinciestadje; ik achtte het immers niet uitgesloten dat ik in een grootstad op het verkeerde pad zou raken. Na een jaar was ik uitgekeken op die opleiding – en zeker op Nijmegen. Het was me duidelijk geworden wat politieke wetenschappen omvatte en aan dat inzicht had ik genoeg. In 1992 verkaste ik naar Gent en vatte studies aan de academie aan.
K.B./D.P.: Waarom ging je keuze uit naar een opleiding tot kunstenaar?
R.M.: Sjoerd Paridaen heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Sjoerd en zijn vrouw waren goede vrienden van mijn moeder en mijn stiefvader. Van jongs af kwam hij geregeld bij ons thuis over de vloer. Ik vond hem een fascinerende man, vooral omwille van de wijze waarop hij met zijn zoon en met mij omging. Zijn manier van denken was ook anders. Hij had bijvoorbeeld niet de minste interesse in relationele conflicten en stelde zich steeds afstandelijk op als er spanningen waren tussen mensen. Hij was zeer rustig en dat beviel mij ontzettend. Zijn huis was ook op een verrassende manier ingericht. Aan de muren hingen zelfgemaakte collages waarmee hij eer wilde betuigen aan kunstenaars als Beuys en Warhol. Ik herinner me dat ik over die collages ooit een spreekbeurt heb gegeven in de lagere school, die ik trouwens in België heb gelopen. Een andere herinnering betreft Sjoerds belangstelling voor de Italiaanse mail artist Guglielmo Achille Cavellini, over wiens werk hij ooit een tentoonstelling maakte in Eeklo, meen ik.
K.B./D.P.: Je koos voor het K.A.S.K. omdat Sjoerd Paridaen er docent was?
R.M.: Ja, een duidelijke keuze voor het kunstenaarschap had ik nog niet gemaakt. Dat Sjoerd er lesgaf, was een geruststellende gedachte. Het was als thuiskomen. De academie was toen nog gevestigd in de Academiestraat; er hing een prettige sfeer in dat gebouw.
K.B./D.P.: Naar welk atelier ging je voorkeur uit?
R.M.: Naar Sjoerds atelier, dat toen Toegepaste Monumentale heette. Het bestond pas drie jaar en is daarna nog verschillende malen van naam veranderd. Het was een plaats waar in feite alle kunstvormen konden worden beoefend, van schilderkunst tot performance. Op microformaat was het eigenlijk wat een kunstacademie in zijn geheel zou moeten zijn: een vrijplaats, zonder disciplinaire of mediale beperkingen.
K.B./D.P.: Hoe begeleidde Sjoerd je?
R.M.: Heel goed, zoals ik verwacht had. Hij was ook kritisch. Op een gegeven moment zei hij mij zelfs dat ik mijn studies ernstiger moest nemen. Als ik mijn attitude niet zou wijzigen, kon ik beter terugkeren naar Nijmegen, liet hij me verstaan.
K.B./D.P.: Nam je Sjoerds vermaning ter harte?
R.M.: Ja. Gedurende de eerste maanden had ik het moeilijk. Vanaf januari liep het een stuk makkelijker. Ik had notie gekregen van wat kunst was. Langzaam groeide bij mij de overtuiging dat ik een terrein had betreden waarop ik iets zou kunnen betekenen. Eigenlijk was het al bij al vrij snel gegaan.
K.B./D.P.: Heb je herinneringen aan andere docenten?
R.M.: Zeker, aan Stefan Hertmans bijvoorbeeld. Hij raadde ons aan om De toverberg van Thomas Mann te lezen. Het gebrek aan engagement van de sociale klasse die door Mann in dat boek is opgetekend, bracht hij in verband met het opkomend fascisme in de jaren 30. Hij reikte voortdurend dat soort inzichten aan. Ik heb veel aan zijn lessen gehad. Danny Matthys en Anne-Mie Van Kerckhoven waren ook docenten die me inspireerden. Anne-Mie Van Kerckhoven nam ons — de hele klas — mee naar haar tentoonstelling in Lokaal 01 in Antwerpen. Nadien nodigde ze ons uit in haar atelier. Het was pas het tweede kunstenaarsatelier dat ik betrad, na dat van Sjoerd. Ik herinner me dat haar bibliotheek zich aan het uiteinde van haar atelier bevond. Het was bijzonder leerrijk om kennis te maken met de fysieke ruimte waarin zij kunstwerken vervaardigde. Haar tentoonstelling kan ik me niet meer voor de geest halen, de inrichting van haar atelier staat me nog steeds bij – haar tekenlessen overigens ook.
K.B./D.P.: Wie waren je studiegenoten?
R.M.: Ik zat in de klas met Valérie Mannaerts. Met haar kon ik het goed vinden en ook met Benedikte Vanderweeën en IJe Raaijmakers. Vooral met Valérie en Benedikte had ik zeer veel contact. Als ik met hen gesprekken voerde, begreep ik weer waarom ik voor de kunstacademie had gekozen. In hogere jaren zaten ook interessante mensen, zoals Diederik Peeters, die zich toen Felix noemde, en Ilse Roman. Zij waren actief in een vreemd schemergebied, iets tussen kunst, performance en activisme — een gebouw opknappen, dat uitroepen tot een kunstruimte waar vervolgens nooit nog iets gebeurde. Dat soort dingen deden ze. Maar in het algemeen vond ik het niveau van mijn medestudenten aan de lage kant.
K.B./D.P.: In welke zin?
R.M.: Het was frappant dat haast niemand iets van kunst afwist. Ik miste een bevlogen omgeving, waardoor ik boven mezelf kon uitstijgen. Gelukkig had ik wel inspirerende leraars, onder wie Wim Van Mulders die het vak Kunstactualiteit doceerde.
K.B./D.P.: Van Mulders gaf die cursus echter pas vanaf het tweede jaar. Jij hebt dus beslist om zijn vak vrijwillig te volgen.
R.M.: Dat zou kunnen… Ik weet dat ik het vak gevolgd heb, maar hoe ik daar terechtkwam, kan ik mij niet meer precies herinneren.
K.B./D.P.: Welke herinneringen heb je aan die ‘zelfgekozen’ lessen?
R.M.: Van Mulders’ verschijning voor de klas maakte indruk. Hij was eerder mager en droeg een bril. Hij straalde ernst uit. Ook de inrichting van de klas herinner ik me: we zaten in schoolbanken, met tweeën naast elkaar. Het was erg formeel. De samenstelling van de groep was zeer divers. Schilders, beeldhouwers en studenten die een toegepaste richting volgden, zaten bij elkaar. Er werd niet heel veel gediscussieerd en Van Mulders stimuleerde dat ook niet. Daar ging het duidelijk niet om, gelukkig maar. Informatie-overdracht, dat was de inzet van zijn cursus.
K.B./D.P.: Hoe verliep een les van Wim Van Mulders?
R.M.: Hij kondigde het onderwerp van de les aan; meestal was dat heel erg afgelijnd. Daarna toonde hij dia’s van kunstwerken die hij van uitleg voorzag en in een bredere context situeerde. Van Mulders stond een analytische benadering van kunst voor. Hij had aandacht voor de materialiteit van de werken, maar hij bood ook een inkijk in het web van betekenissen dat rond een kunstwerk kan worden gesponnen. Het werd duidelijk dat een kunstwerk een hele wereld omvatte, dat was een wonderlijk inzicht.
K.B./D.P.: Had je het gevoel dat Van Mulders zich aan het intellectuele niveau van de studenten aanpaste?
R.M.: Nee, dat deed hij niet. Hij was zeer helder en had een scherpe kijk op kunst — zijn discours was allerminst wollig, zoals dat van sommige praktijkdocenten. Het waren de enige lessen in het K.A.S.K. waar we werden ingewijd in de actuele kunst. In het vak Kunstgeschiedenis, dat in het eerste jaar op het programma stond, raakten we nauwelijks voorbij de prehistorie.
K.B./D.P.: Welke specifieke onderwerpen die Van Mulders in zijn lessen aan bod bracht, zijn je bijgebleven?
R.M.: Ik herinner me onder meer lessen over Donald Judd en Jan Vercruysse. Een heel sterk beeld dat haast op mijn netvlies is gebrand, is Dead Troops Talk van Jeff Wall. Aan Walls oeuvre wijdde hij een volledige les. Van Mulders’ nauwgezette iconografische lectuur van de beelden van Wall maakte een enorme indruk op mij. Zijn lessen waren haast de enige waarin ernstig over beeldende kunst werd gesproken. Wat is kunst? Hoe verhoudt kunst zich tot de maatschappij? Hij stelde die essentiële vragen en beantwoordde ze nog ook.
K.B./D.P.: Dead Troops Talk dateert van 1992. Je kreeg dus les over een werk dat nog maar pas gecreëerd was!
R.M.: Ja, ongelofelijk. Hij gaf ook les over Documenta.
K.B./D.P.: Over Documenta IX, die in 1992 samengesteld werd door Jan Hoet?
R.M.: Ja, hij besprak de architectuur van de gebouwen waarin de Documenta plaatsvond en stond uitgebreid stil bij de tijdelijke paviljoenen die Paul Robbrecht en Hilde Daem hadden ontworpen. Ik maakte driftig schetsen en notities in mijn aantekeningenboekjes.
K.B./D.P.: Had jijzelf die editie van de Documenta bezocht?
R.M.: Neen, toen ik mijn studies aan het K.A.S.K. aanvatte, had de Documenta reeds de deuren gesloten. Ik herinner me wel dat enkele van mijn studiegenoten de tentoonstelling hadden gezien.
K.B./D.P.: Het jaar daarop — 1993 — was een bijzonder rijk tentoonstellingsjaar. In het kader van Antwerpen Culturele Hoofdstad vonden verschillende belangrijke exposities plaats — Het Sublieme Gemis, Nieuwe Beelden in het Middelheim en Vertrekken vanuit een normale situatie in het MuHKA. In Arnhem stond Sonsbeek 93 op het programma.
R.M.: Geen enkele van die tentoonstellingen heb ik gezien. Later heb ik wel de catalogus van Sonsbeek 93 aangeschaft en gelezen.
K.B./D.P.: Wim Van Mulders was ook actief als kunstcriticus. In 1992 droeg hij aan De Witte Raaf teksten bij over de tentoonstellingen America — Bruid van de Zon, De Grote Utopie. De Russische Avant-garde 1915-1932 en Modernism in Painting; vooral die laatste — uiterst kritische — bespreking was geruchtmakend. Las jij zijn kunstkritische teksten?
R.M.: Nee, ik ben De Witte Raaf pas later beginnen te lezen. Hij maakte volgens mij geen melding van zijn activiteiten als kunstcriticus. Op een tijdschrift als De Witte Raaf werden wij ook niet gewezen.
K.B./D.P.: Voelde jij je door Van Mulders uitgedaagd — impliciet of expliciet — om zelf naar exposities te gaan?
R.M.: Neen, niet dat ik mij herinner. Ik heb enkele tentoonstellingen gezien in het Museum van Hedendaagse Kunst en de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst (Gent). Ik was vooral bezig mijn eigen weg te zoeken. Als ik naar andere steden reisde, bezocht ik zelden musea of galeries. Mijn belangstelling ging uit naar andere kunstacademies. In Liverpool, Leeds, Amsterdam, Arnhem en Oslo, overal waar ik kwam, bezocht ik de plaatselijke academie. Ik wou kijken hoe het kunstonderwijs elders was opgevat en hoe leeftijdgenoten leerden om kunst te maken. Dat intrigeerde me mateloos. Ik ben trouwens ook na mijn opleiding kunstacademies blijven bezoeken.
K.B./D.P.: Hoe verliepen die bezoeken in concreto?
R.M.: Ik had een vriendin die in Leeds studeerde. Ik nam de boot en liftte naar Leeds met twee vuilniszakken, want ik had geen rugzak. In de ene zat een slaapzak en in de andere kleren en enkele schetsboeken. In de academie mocht ik gewoon twee dagen meedoen, tekeningen maken en dergelijke. In de academie van Arnhem heb ik ook twee dagen rondgehangen. Er werd eenvoudigweg niet gelet op wie er wel of niet was. Ik herinner me dat ik werk van me had meegenomen. Ik toonde het aan een van de docenten en die zei me dat mijn kleurgebruik onder de maat was. Complete onzin, want ik maakte geen gebruik van kleuren. Ik heb mij nooit voor kleuren geïnteresseerd. Toen niet en nu evenmin. Van die school hield ik de indruk over dat je werk via een soort checklist werd benaderd. Als je te weinig vinkjes had, dan was het einde verhaal.
K.B./D.P.: Hadden die bezoeken aan de kunstacademies nog een ander doel? Wilde jij je heroriënteren?
R.M.: Ja, maar ik wou ook weten hoe leerprocessen elders verliepen. Het was geen abstracte of vergelijkende studie, maar een zoektocht naar een eigen manier om kunst te maken. Tevens wilde ik vrijheid en intensiteit vinden. Het ging mij dus ook om de sfeer. Op een bepaald moment heb ik gedurende drie dagen meegewerkt aan een project in de Rietveld Academie in Amsterdam. Het was die keer geen onaangekondigd bezoek, want Sjoerd had geregeld dat ik erbij kon zijn. Hij was bevriend met Jos Houweling, die toen hoofd was van de Audiovisuele afdeling. Jos was hetzelfde type mens als Sjoerd, in meerdere opzichten trouwens. Na die workshop heb ik de knoop doorgehakt om het K.A.S.K. in te ruilen voor de Rietveld. Het was geen makkelijke beslissing, want ik vond het heel leuk in Gent.
K.B./D.P.: Was het een keuze tégen Gent of vóór Amsterdam?
R.M.: Beide. Niet zozeer het niveau van de docenten van het K.A.S.K., maar dat van mijn medestudenten stond me tegen. Het ging er voortdurend over of iets al dan niet ‘tof’ was. Of: ‘Ik heb het daar moeilijk mee.’ Verder dan die kwalificaties kwam men niet. Er was geen concentratie, geen energie, geen doorzettingsvermogen. Het leek erop dat mijn collega’s geen boodschap aan kunst hadden. Ik dacht in ieder geval dat het niet genoeg vooruitging. In die tijd las ik over Rob Scholte. Ik aanzag hem voor iemand die in elk geval niet was blijven wachten tot het vanzelf zou gaan gebeuren. Zijn dadendrang sprak me enorm aan.
K.B./D.P.: Je hebt dat eerste jaar in Gent wel afgemaakt?
R.M.: Ja. Ik herinner mij nog de talloze examens en vooral hoe onnozel ze waren. Het ging vaak om reproductie. Ik had opnieuw de indruk dat er een checklist werd afgewerkt. Dat vond ik echt niet boeiend.
K.B./D.P.: Wat waren de argumenten pro Rietveld?
R.M.: Ik wou vooral naar de Audiovisuele afdeling van Jos Houweling. Alles voelde er goed aan. Naast de Rietveld schreef ik me overigens ook in voor de richting Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Dat heb ik slechts een paar maanden volgehouden; de combinatie was onmogelijk.
K.B./D.P.: Heb je nooit overwogen om bijvoorbeeld naar Leeds of Oslo te trekken?
R.M.: Nee, dat was me te ver. Verder dan Vlaanderen en Nederland reikte mijn horizon op dat moment niet. Ik ben trouwens ook in Gent blijven wonen…
K.B./D.P.: …in Gent!? Waarom?
R.M.: Ik was erg gehecht geraakt aan Gent. Die band met de stad wou ik niet verbreken. Ik had het er enorm naar mijn zin.
K.B./D.P.: Studeerde je dan op afstand?
R.M.: Ik verbleef twee of drie dagen per week in Amsterdam — ik logeerde bij iemand — en sprak dan al mijn docenten. Theorieonderwijs was er haast niet; het ging enkel om wat je zelf deed. Wat ik in Gent maakte, toonde ik aan mijn docenten in Amsterdam, en vice versa.
K.B./D.P.: Je bleef niet alleen contact onderhouden met oud-medestudenten, maar ook met oud-docenten?
R.M.: Ja, ik was niet meer ingeschreven aan het K.A.S.K., maar ik hoorde er nog een beetje bij. Mijn werk werd zelfs in enige mate besproken tijdens docentenvergaderingen in de loop van het jaar. Ik vond dat heel prettig. Ik had overigens het gevoel dat ik op zeer korte tijd grote stappen had gezet als aankomend kunstenaar.
K.B./D.P.: Bleef je ook de lessen van Van Mulders volgen?
R.M.: Nee, ik heb geen enkele theorieles meer bijgewoond. Het ging alleen om contacten met atelierdocenten.
K.B./D.P.: Van welke atelierdocenten stelde jij de feedback het meest op prijs?
R.M.: Benieuwd was ik vooral naar de mening van Danny Matthys. Ja, zijn oordeel vond ik heel belangrijk. Hij had me al in het eerste jaar laten verstaan dat ik ‘mogelijkheden’ had.
K.B./D.P.: Wat beviel je in zijn aanpak?
R.M.: Ik had het gevoel dat hij de lat hoger legde dan zijn collega’s. Matthys had aandacht voor de persoon en voor het werk waar die persoon mee bezig was. Hij was heel hard in het doorbreken van makkelijke oplossingen waarmee studenten kwamen aandraven. Meesterlijk kon hij dat doorprikken. Maar als iemand een kleine doch briljante ingeving had, dan was hij de eerste om zijn waardering uit te drukken.
K.B./D.P.: Kan je het toenmalige niveau van het K.A.S.K. vergelijken met dat van de Rietveld? Vond je daar bij je medestudenten wel veel gesprekspartners?
R.M.: In feite niet. Ik had er grote verwachtingen van, maar uiteindelijk had ik slechts een goed contact met hooguit vier of vijf medestudenten. De wil om te overleven was er wel groter naar mijn gevoel. Er was veel meer wedijver. Ik had het gevoel dat ik uitgedaagd werd, dat ik het mezelf moeilijk kon maken. Die indruk heb ik in Gent nooit gehad. Of er in de Rietveld ook betere kunst gemaakt werd, durf ik echter te betwijfelen.
Transcriptie: Soetkin Beerten
Redactie: Koen Brams
De Witte Raaf, Editie 166, november-december 2013
Plaats een reactie