Kees Engelhart – De man met het glazen luik

‘Ja, lieve mensen, ik was wanhopig, iedereen had gezegd dat het wel over zo gaan. Jarenlang heb ik mijn gevoelens voor mannen verdrongen, de spanningen met Totty liepen op, ik wist niet meer wat te doen. Ik was diep ongelukkig. In die dagen had ik een affaire met een man gehad, ik zat in die auto en plotseling wilde ik niet meer leven, opende het portier en sprong er uit. Ik raakte slechts licht gewond. In de late jaren zestig heb ik het gewoon iedereen verteld, dat was goed. Daarna is het, God en Ton zij dank, met mijn geestelijk leven heel wat beter gegaan.’

Wij schrijven het jaar onzes heren negentienhonderd en zes en vijftig, de populariteit van de grote volkszanger bereikt een ongekend hoogtepunt. Het jaar daarvoor verkocht hij binnen twee maanden honderdduizend exemplaren van ‘Bij ons in de Jordaan’ en dat terwijl er zich in die jaren ongeveer tweehonderdduizend platenspelers in de huishoudens van ons kleine vaderland te bewonderen waren. Stelt u zich eens voor! Een stapel platen ter hoogte van drie Westertorens bij elkaar.
De man die als kleine jongen met zijn later eveneens beroemde neefje Careltje ‘Willy Alberti’ Verbrugge, die hem overigens tijdens een stoeipartijtje een glazen oog, ‘me glase luik’ zoals hij het zelf omschreef, bezorgde, bij de koekfabriek te zingen stond voor een stuk koek, is nu een beroemd man.

Er wordt een enorm volksfeest georganiseerd vanwege de viering van zijn koperen bruiloft met Jannetje ‘Totty’ de Graaff, in een open koetsje worden zij door de Jordaan gereden. Het verkeer wordt ontregeld, en de held, zijn vrouw en dochter dreigen letterlijk onder de voet te worden gelopen door zijn aanbidders die massaal op zijn komen draven. Het publiek stond rijen dik op de Palmgracht van de Lijnbaansgracht ver tot aan de Brouwersgracht om de ongekroonde koning hun eer te bewijzen en te bejubelen. Helaas loopt de boel flink uit de hand en onder bescherming van politie te paard weten de zanger, zijn vrouw en dochter Willy de feestnummers maar nauwelijks te ontlopen. En zo gaat het er een paar jaar lang overal aan toe.

Dan komt de klad erin. De omroepen van het kleine vaderland, met name de VARA, bitter genoeg de omroep van de arbeiders, de klasse waaruit de grote volkszanger zelf voortkwam, vinden zijn repertoire ordinair. Hij wordt geboycot tot begin jaren zestig. Hij, de lieveling van het publiek, trekt het zich vreselijk aan. Hij kan helemaal niet met geld omgaan, ontwikkelt niet mis te verstane belastingschulden, geeft desondanks geld uit als water, verdient weliswaar veel maar geeft nog meer uit. De problemen groeien hem boven het hoofd en hij beproeft zijn geluk eerstmaals in Spanje om vervolgens in Antwerpen domicilie te kiezen. Het gaat helemaal niet goed.

IN DIEPE VERWONDERING MAAR ZONDER WROK

Plotseling echter schijnt er een einde te zijn gekomen
Aan de enorme vlucht die zijn roem genomen heeft
Hij kan het nauwelijks geloven maar het is waar
De mensen ontwijken hem en alles wat hem ooit zo
Vertrouwd was heeft zich van hem afgekeerd
Zijn thuis is zijn thuis niet meer

Hij heeft de stad verlaten waar ooit zijn wieg heeft
Gestaan en vreemd is hij in welke stad hij ook
Verblijft

Nu hier in boven zijn café zit hij aan tafel
En kijkt uit over de drukke allee
Het is zaterdagavond en er is licht overal
Jonge verliefde paartjes haasten zich ergens heen
Want het is hard gaan regenen

Voor hem op tafel ligt een brief van de belastingdienst
Met vele cijfers overal verwerkt in de tekst
Daarnaast ligt een foto van zijn moeder

Dan staat hij op en loopt naar de koelkast
Waar hij een tompouce uitneemt
Hij vindt zijn troost in gebak
Van drank heeft hij nooit gehouden

Opnieuw zet hij zich aan tafel
Een klein wit poedeltje springt bij hem op schoot
Met een goudkleurig gebaksvorkje voert hij het
Witte poedeltje en af en toe zichzelf

Het kleine vaderland echter trekt te veel aan hem, hij houdt het gewoonweg in Antwerpen niet nog uit. Geplaagd door zijn vele geldelijke zorgen strijkt hij neer in de sombere arbeidersstad Beverwijk, in een flat ironisch genoeg genaamd Rozenoord. Hoewel geheelonthouder staat er vreemd genoeg iedere morgen opnieuw een batterij lege drankflessen voor de deur om opgehaald te worden. Zijn buurman is Marco Bakker met wie hij een innige vriendschap sluit. Natuurlijk kan de gevoelsmens het in Beverwijk ook niet uithouden, maar hij, nota bene de bezitter van De Zilveren Harp voor zijn gehele oeuvre, heeft het geld niet om de wijk te nemen.
Dan gloort er hoop, vrienden organiseren een benefiet televisie-uitzending. De opbrengst stelt de grote volkszanger en zijn vriend Ton in staat om de verhuiswagen voor te laten rijden. Hij keert terug naar zijn geboortestad om daar zijn laatste jaren te slijten. Zijn gezondheid laat hem meer en meer in de steek. Geteisterd door suikerziekte- wanneer hij trek had in een extra gebakje, nam hij gewoon een pilletje extra- en verscheidene beroertes belandt de man met de prachtige snik in de stem uiteindelijk in een rolstoel. In het jaar negentiennegen en tachtig van de vorige eeuw komt een der grootste zangers die ons vlakke land gekend heeft, na weer een beroerte, te overlijden om bijgezet te worden bij zijn moeder, een groter geluk kon hem niet gedaan worden. Het slotakkoord van een turbulent en al met al tragisch leven, waarvan de klanken tot op de dag van vandaag zinderen door de ether van ons kleine vaderland. Een man om nooit te vergeten, een magistraal mens.

 

2 Comments

  1. heleen van der leest 4 maart 2015 op 2:09 PM

    Wat heb je hem liefdevol beschreven Kees.

  2. Dag Heleen

    Dank je
    Ik heb altijd van die man gehouden

    Hartelijke groet

    Kees

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image