Juridisch Kantoor Plate | Youri Plate – Alle Bewijzen + Ombuds Man + Staat der Nederlanden Uit Geschreven + NIEMAMD MEER BEVOEGD + En Ja Hoor + Vonnis Recht Bank Limburg
Alle Bewijzen staan op Telegram, dat de Belasting Dienst Fraude pleegt
Live gestreamd op 20 okt 2023
https://t.me/+bF0g7SNdpyIxMzBk
Reacties
https://www.youtube.com/live/boQyIv-P4u0?si=k8b9PFLXeYPIbbV_
Ben Net in Heerlen Geweest bij de Ombuds Man, Want Daar staat Als je Vragen Hebt over de Belasting Dienst
Live gestreamd op 24 okt 2023
Reacties
https://www.youtube.com/live/os8ic6k0EM0?si=tJrlTv353xrziB-l
Staat der Nederlanden is Uit Geschreven en staat Sinds mei 2023 in Londen In Geschreven
Live gestreamd op 24 okt 2023
Reacties
https://www.youtube.com/live/XBglO9Iq3Pg?si=j6cJOXNTPM4XYmzl
BAM RECHT SPRAAK BEVESTIGT, DAT NIEMAMD MEER BEVOEGD IS
Live gestreamd op 1 nov 2023
Reacties
https://www.youtube.com/live/1XrGwWYdyZc?si=mtAdOw082QFmsHWF
En Ja., Hoor, Onze Informatie gaat Rond als een Trein
Live gestreamd op 5 nov 2023
Reacties
https://www.youtube.com/live/eNoqVj75DuQ?si=mKFQ86p7fOuI_LWu
Jurisprudentie ECLI NL RBLIM 2023 6530, Recht Bank Limburg, 8 – 11 – 2023 | C | 03| 322326 | KG ZA 23 342
Sub Type Uitspraak Instantie RechtBank Limburg Bron Raad voor de Recht Spraak Vind Plaats
Rechtspraak.nl
Sdu Nieuws Bestuursrecht 2023/297
Datum 8 – 11 – 2023
Inhoud Indicatie
De vereniging handelt onrechtmatig jegens de Staat/de Belastingdienst, door het verstrekken van in-formatie/adviezen, inhoudende dat betaling van (inkomsten)belasting is te beschouwen als een gift in de zin van artikel 6.32 Wet IB 2001.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in beginsel niet onrechtmatig is jegens de Staat/de Belas-tingdienst om fiscaal advies te verstrekken dat in strijd is met het standpunt dat door de Belastingdienst wordt gehuldigd omtrent een fiscale kwestie. Het kan immers legitiem zijn om (een geadviseerde, met behulp van het omstreden advies, in staat te stellen) te proberen de Belastingdienst, eventueel na een gang naar de belastingrechter, op andere gedachten te brengen en daarmee te laten afwijken van een eerder ingenomen standpunt.
Dat is echter anders, indien, zoals in dit geval, het verstrekte advies/de verstrekte informatie evident onjuist is, de vereniging die evidente onjuistheid kent, of moet kennen, er geen redelijke verwachting is dat de Staat/de Belastingdienst zal afwijken van een eerder ingenomen standpunt en ook de belasting-rechter daarover niet anders zal oordelen dan hij eerder deed en, ten slotte, dat het advies tot aanzienlij-ke schade leidt voor de Staat/de Belastingdienst, terwijl die schade voorzienbaar was.
Tekst Vonnis
RECHT BANK LIMBURG
Burgerlijk Recht
Zitting Plaats Maastricht
Zaak Nummer C | 03 | 322326 | KG ZA 23-342
Vonnis in Kort Geding van 8 november 2023
In de Zaak van
de Publiek Rechtelijke Recht Persoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINSTERIE VAN FINANCIËN
Gevestigd te Den Haag,
Eiser, Advocaat Mr WI Wisman
tegen
(1) [Gedaagde sub 1],
Wonende te [Woon Plaats 1] ,
(2) [Gedaagde sub 2],
Wonende te [Woon Plaats 2] ,
(3) de Vereniging [Gedaagde sub 3],
Gevestigd te [Vestiging Plaats],
Gedaagden,
Advocaat Mr BHA Augustin
Eiseres zal hier na de Staat worden Genoemd en Gedaagden zullen Gezamenlijk de Vereniging Genoemde worden en Af Zonderlijk [Gedaagde sub 1] en [Gedaagde sub 2].
(1) Het Verloop van de Procedure
(1.1) Het Verloop van de Procedure blijkt uit
- de Dag Vaarding met Producties 1 t/m 33;
- de bij Email van 17 oktober 2023 door de Staat in het Geding Gebrachte Producties 34 t/m 46;
- de bij Email van 18 oktober 2023 door de Vereniging in het Geding Gebrachte Producties 1 en 2;
- de Mondelinge Behandeling;
- de Pleit Nota van de Staat;
- de Pleit Nota van de Vereniging.
(1.2) Ten Slotte is Vonnis Bepaald.
(2) De Feiten
(2.1) De vereniging, die is opgericht op 30 augustus 2022, en waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestuurder zijn, presenteert zich als juridisch advieskantoor en als deskundige op het gebied van belastingrecht. Volgens haar statuten richt zij zich op: (i) het begeleiden en ondersteunen vanuit juridisch aspect van haar leden, (ii) het doen aan juridische advisering, alsmede het verrichten van onderzoek en (iii) het verrichten van alle handelingen, die hiermee in de ruimste zin verband houden of daarvoor bevorderlijk kunnen zijn.
(2.2) De vereniging biedt ook aan haar leden de mogelijkheid van de verzending van een zogenaamde “zekerheidsstellingsovereenkomst.” Dat is een verklaring met onder meer de volgende inhoud:
“Krijgt ons lid wel juridische problemen met uw vereniging, stichting, corporatie, B.V. of publiekrechtelijke rechtspersonen zullen we via een WOO-verzoek uw bevoegdheid opvragen en onze afdeling Incassobureau van onze vereniging zal u een dagvaarding en een dwangsom brengen, want u maakt zich strafbaar aan de volgende feiten
Art 51 sr
Art 365 sr
Art 225 sr
Art 140 sr lid 1 – 4
Art 162 sv lid 1 – 7
Art 284 sr lid 1 – 4
Art 285b sr lid 1, 2
Art 326 sr lid 1, 2
Art 370 s – 2
Art 371 sr -2
(3) Het geschil
(3.1) De Staat stelt dat de vereniging in het kader van haar dienstverlening op grote schaal misleidende en evident onjuiste informatie verspreidt. De vereniging biedt bijstand en is betrokken bij de indiening van evident onjuiste belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken tot ambtshalve vermindering van belastingaanslagen.
(3.2) Het betreft daarbij volgens de Staat niet een verschil van inzicht over een juiste fiscale kwalificatie. De vereniging overschrijdt bij de dienstverlening de grenzen van wat geacht kan worden te vallen binnen een in redelijkheid gevoerd debat. De verspreide onjuiste informatie en de daarop gebaseerde onjuiste belastingaangiften, bezwaarschriften en ambtshalve vermindering van belastingaanslagen houdt in dat ten onrechte fiscale aftrek wordt geclaimd voor beweerde giften aan de Staat en/of de Belastingdienst en/of een andere ANBI. Volgens de vereniging zou iedere betaling aan een ANBI leiden tot een aftrekbare gift in de zin van artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001). Ook reeds betaalde belasting die uit hoofde van de belastingwetgeving van de Staat verschuldigd is, zou volgens de vereniging een aftrekbare gift inhouden en kunnen worden teruggevorderd.
(3.3) Dat het standpunt van de vereniging evident onjuist is blijkt volgens de Staat uit het feit dat volgens artikel 6.32 Wet IB 2001 voor een giftenaftrek in de zin van die bepaling sprake moet zijn van: 1) een gift, te weten een bevoordeling uit vrijgevigheid of een verplichte bijdrage waar geen directe tegenprestatie tegenover staat, 2) de gift moet worden gedaan aan een ANBI, en 3) de belastingplichtige moet kunnen aantonen dat de gift is gedaan.
(3.4) Dat een betaling aan ANBI is gedaan, is derhalve volgens de Staat onvoldoende om aanspraak te kunnen maken op de giftenaftrek. Uit vaste jurisprudentie volgt dat belastingschulden niet als verplichte bijdrage zonder tegenprestatie in de zin van voormeld artikel kunnen kwalificeren.
(3.5) De Staat stelt dat sedert de oprichting van de vereniging de Belastingdienst met grote regelmaat wordt geconfronteerd met de (evidente) onjuistheden die de vereniging op het internet en in correspondentie met de Belastingdienst verkondigt. Volgens de Staat is de vereniging de drijvende kracht achter de indiening van duizenden (evident) onjuiste belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering.
(3.6) Volgens de Staat zet de vereniging belastingplichtigen aan tot handelen in strijd met de belastingwetgeving en faciliteert zij dit, en wel op een zodanige wijze dat deze de Belastingdienst schade berokkent en die bovendien voor de belastingplichtigen ernstige financieel-economische gevolgen kan hebben.
(3.7) vereniging handelt daarmee in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, specifiek in strijd met de geldende norm dat niet – mede over de rug van kwetsbare en beïnvloedbare burgers en ten nadele van de Belastingdienst – mag worden aangezet tot handelen in strijd met de belastingwetgeving.
(3.8) De handelwijze van de vereniging veroorzaakt, ondanks diverse inspanningen van de Belastingdienst om tegenwicht te bieden tegen de misinformatie van de vereniging, door een aanpassing van een toelichting op het internet, volgens de Staat ernstige verstoring van de processen bij de Belastingdienst: als gevolg van de omstreden informatie verstrekt door de vereniging zijn door de Belastingdienst afgelopen maanden duizenden (de Belastingdienst schat 10.000) onjuiste belastingaangiften (buiten de reguliere aangiftetermijn), bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering ontvangen van belastingplichtigen die op die informatie zijn afgegaan. De Belastingdienst moet veel tijd besteden aan het formuleren van reacties op onjuiste aangiften, bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering, waarin de vereniging moet worden gewezen op de (evidente) onjuistheid van haar standpunten.
(3.9) Daar naast worden medewerkers van de Belastingdienst publiekelijk en ten onrechte van frauduleus handelen beticht.
(3.10) Met de verspreiding van de misleidende informatie zet de vereniging belastingplichtigen bovendien aan tot veronachtzaming van hun fiscale verplichtingen jegens de Staat.
(3.11) De Staat stelt zich op het standpunt dat de vereniging onrechtmatig handelt jegens de Belastingdienst, doordat zij belastingplichtigen adviseert of oproept om onjuiste aangiften te doen en bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering in te dienen waarin ten onrechte een giftenaftrek is opgenomen, en/of adviseert of oproept geen medewerking aan de verzoeken en vragen van de Belastingdienst te verlenen, door te dreigen met aansprakelijkstelling van medewerkers van de Belastingdienst in persoon, en door onjuiste en/of misleidende informatie te verspreiden die is gericht op het realiseren van fiscaal onrechtmatig voordeel.
(3.12) Het kan volgens de Belastingdienst ook onrechtmatig zijn jegens een overheidsorgaan om burgers te misleiden door te pretenderen verstand van zaken te hebben. De Belastingdienst acht het van groot belang dat verwarring die de vereniging bij belastingplichtigen veroorzaakt wordt tegengegaan en dat de fiscale en financiële gevolgen die het doen van een onjuiste aangifte kan hebben, zoveel mogelijk worden voorkomen. Derhalve stelt de Belastingdienst recht te hebben op een rectificatie.
(3.13) Ook het aanzetten tot en/of het faciliteren van onrechtmatige gedragingen levert volgens de Staat een onrechtmatige daad op.
(3.14) door haar gedrag ondermijnt de vereniging ook de legitimiteit van de Belastingdienst als organisatie belast met de belangrijke taak van het heffen van belasting.
(3.15) Op grond van het vorenstaande vordert de Staat dat de voorzieningenrechter de volgende gedragingen en/of handelingen verbiedt:
(1) het adviseren, oproepen, bijstaan of vertegenwoordigen van belastingplichtigen in het kader van de indiening (met behulp van onder meer de onder vordering 3 genoemde teksten en/of woorden van vergelijkbare strekking) van aangiften, bezwaren en/of verzoeken om ambtshalve vermindering waarin ten onrechte een gift aan de Staat der Nederlanden en/of de Belastingdienst en/of een andere ANBI is opgenomen;
(2) het adviseren, oproepen, bijstaan of vertegenwoordigen van belastingplichtigen in het kader van het onthouden van medewerking en/of het niet (inhoudelijk) reageren op vragen of verzoeken om informatie van (medewerkers van) de Belastingdienst (met behulp van onder meer de onder vordering 3 genoemde teksten en/of woorden van vergelijkbare strekking);
(3) het gebruiken van teksten met een inhoud als vermeld in productie 15 – productie 32 bij dagvaarding, dan wel van gelijke strekking, in contacten met medewerkers van de Belastingdienst, waaronder:
(a) dat alle betalingen aan ANBI’s als gift aftrekbaar zijn;
(b) dat de Nederlandse Staat een ANBI is en dat daarom álle betalingen als gift aftrekbaar zijn;
(c) dat de Nederlandse Grondwet niet geldig is;
(d) dat de Belastingdienst geen contract heeft met een belastingplichtige en dat deze daarom tot niets verplicht is;
(e) dat de Belastingdienst de wilsverklaring tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige ter inzage moet leggen;
(f) dat medewerkers en/of kantoren van de Belastingdienst niet (goed) staan ingeschreven in de Kamer van Koophandel;
(g) dat medewerkers van de Belastingdienst, op persoonlijke titel aansprakelijk zijn;
(h) dat medewerkers van de Belastingdienst zich schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten door te corresponderen met belastingplichtigen en/of door het beoordelen van ingestuurde aangiftebiljetten;
(i) dat een vooraankondiging van een dagvaarding zal worden gestuurd, gekoppeld aan een dwangsom, omdat de (medewerker van de) Belastingdienst zich (mogelijk) schuldig maakt aan strafbare feiten;
(j) dat de fiscale wetgeving en/of een betalingsverplichting aan de Belastingdienst niet rechtsgeldig is;
(k) dat alles wat de Belastingdienst doet dan wel medewerkers van de Belastingdienst doen, neerkomt op het plegen van fraude;
(l) dat de Staat der Nederlanden een formulier periodieke schenking niet wil ondertekenen;
(m) dat belastingen op vrijwillige basis, zonder grondslag, betaald worden;
(n) dat bij de Kamer van Koophandel gecontroleerd wordt of functionarissen/medewerkers van de Belastingdienst juist staan ingeschreven, welke rechtsbevoegdheid zij hebben binnen de organisatie en ook of zij als aandeelhouder staan vermeld bij de Belastingdienst;
(o) dat duidelijkheid verkregen moet worden of de medewerker die namens de Belastingdienst handelt dat op persoonlijke titel doet of als rechtspersoon en dat bij weigering sprake is van een schending van de AVG;
(p) dat Kantoor [de vereniging] in december 2022, juni 2023 of op andere momenten documenten heeft afgegeven bij de Belastingdienst, dat die documenten antwoorden op de vragen van de Belastingdienst zouden bevatten en dat de Belastingdienst gehouden is die eerder afgegeven documenten te raadplegen en daarmee rekening te houden bij de behandeling van andere individuele belastingdossiers;
(q) dat het handelen van medewerkers van de Belastingdienst om één van de hiervoor genoemde redenen niet legitiem is;
(4) het beschikbaar stellen en of verstrekken van teksten aan derden met een inhoud als vermeld in productie 15 – productie 32 bij dagvaarding, dan wel van gelijke strekking, waaronder de onder vordering (3) onder (a) tot en met (q) genoemde teksten;
(5) het namens of met belastingplichtigen aan medewerkers van de Belastingdienst toezenden van ‘zekerheidstellingovereenkomsten’ (als bedoeld in productie 17 bij dagvaarding), waarin gedreigd wordt met juridische stappen tegen medewerkers van de Belastingdienst;
(6) het verstrekken en of beschikbaar stellen aan derden van de onder vordering 5 bedoelde ‘zekerheid stelling over een komsten’;
en Kantoor [de vereniging]
(7) verbiedt onjuiste en of misleidende informatie, via de media (met inbegrip van internet) of via andere kanalen, te verspreiden die
(a) evident in strijd is met de inhoud van de belasting wetgeving; en of
(b) aanzet tot de veronachtzaming van de fiscale verplichtingen; en of
(c) de belangen van de Belastingdienst en derden (kan) schaden;
(8) beveelt per direct althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn de reeds gepubliceerde informatie als bedoeld in vordering (7), daar onder begrepen teksten met een inhoud of strekking als bedoeld in vordering (3), die is te herleiden tot Kantoor [de vereniging] , van het internet of andere kanalen te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
(9) verbiedt onjuiste en of misleidende informatie, via de media (met inbegrip van internet) of via andere kanalen, te verspreiden over
(a) de (on)bevoegdheid van functionarissen van de Belastingdienst; en of
(b) de rechts(on)geldigheid van de Grondwet en de belastingwetgeving; en of
(c) over het recht op giftenaftrek;
(10) beveelt per direct, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de reeds gepubliceerde informatie als omschreven in vordering 9, die is te herleiden tot Kantoor [de vereniging] , van het internet of andere kanalen te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
(11) beveelt de volgende tekst, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie zoveel mogelijk in overeenstemming hiermee vast te stellen tekst, binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn op de website van Kantoor [de Vereniging] ( [website] ), en alle andere (nieuws)kanalen waarvan Kantoor [de Vereniging] gebruik maken, te plaatsen en daarbij te bepalen (i) dat dit moet geschieden op een zodanige plaats dat de tekst voor elke bezoeker van de site of het desbetreffende nieuwskanaal direct zichtbaar en leesbaar is, (ii) dat daarbij geen commentaar mag worden geplaatst dat afbreuk doet aan inhoud en strekking van de te plaatsen tekst, en (iii) de te plaatsen tekst gedurende ten minste zes maanden direct zichtbaar en leesbaar moet blijven voor elke bezoeker van de site of het desbetreffende nieuwskanaal:
“De voorzieningen rechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij vonnis van [datum] geoordeeld dat de [Gedaagde sub 3] , de heer [Gedaagde sub 1] en de heer [Gedaagde sub 2] onrechtmatig handelen jegens de Belastingdienst door overduidelijk onjuiste en misleidende informatie te verspreiden over de fiscale aftrekbaarheid van betalingen aan ANBI’s. Het is onjuist dat elke betaling aan een ANBI, zoals de betaling van een belastingschuld of (verkeers)boete, ingehouden loonheffing, zorg verzekerings premies, betalingen voor de levering van gas, water of licht of de betaling van huur voor een woning) een aftrekbare gift oplevert.
De voorzieningenrechter heeft de [Gedaagde sub 3] , de heer [Gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] verboden om dergelijke onjuiste en misleidende informatie te verspreiden en verboden om bijstand te verlenen bij het claimen van aftrek van betalingen een aftrekbare gift zijn.
Ook heeft de voorzieningenrechter de [Gedaagde sub 3] , de heer [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] bevolen om deze mededeling te plaatsen op de website en andere (nieuws)kanalen waarvan de [Gedaagde sub 3] , de heer [Gedaagde sub 1] en de heer [Gedaagde sub 2] gebruik maken.”
(12) beveelt op de datum van het te dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, aan de onder de 1 tot en met 11 omschreven verboden en bevelen te voldoen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,– per dag of gedeelte van een dag dat Kantoor [de Vereniging] daarin in gebreke blijven, en daarbij te bepalen dat Kantoor [de vereniging] hoofdelijk aansprakelijk voor verbeurde dwangsommen;
(13) Kantoor [de Vereniging] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis;
(14) Kantoor [de Vereniging] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 163,–,in geval van conventie en reconventie € 255,– dan wel, in het geval van betekening, € 248,–, in geval van conventie en reconventie: € 340,--;
(15) verklaart dat het vonnis, de proceskosten veroordelingen daar onder begrepen, uitvoerbaar bij voorraad zal zijn;
(3.16) De Vereniging voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
(4) De Beoordeling
Relativiteit
(4.1) De kern van het geschil is of er een ongeschreven norm voor aansprakelijkheid bestaat die inhoudt dat men zich moet onthouden van het verstrekken van evident onjuiste adviezen of informatie, indien derden als gevolg daarvan schade lijden, doordat de geadviseerden jegens die derde een beroep doen op de adviezen, of die informatie.
(4.2) Volgens de Staat gaat het niet om een te verdedigen verschil van inzicht over – in dit geval – een wetsbepaling, maar, zoals de Staat stelt, om een evident onjuiste uitleg daarvan.
(4.3) In concreto gaat het over de vraag of de vereniging in haar adviezen/informatie een uitleg hanteert van artikel 6.33 Wet IB 2001, die dermate evident onjuist is, dat die advisering als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd jegens de Staat/de Belastingdienst, nu deze daardoor geconfronteerd worden door een groot aantal belastingaangiftes/verzoeken om teruggaven van betaalde belastingen etc. gebaseerd op die beweerdelijk evident onjuiste advisering.
(4.4) De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in beginsel voor een individuele belastingplichtige niet onrechtmatig is jegens de Staat/de Belastingdienst door een standpunt te huldigen – en op basis daarvan een belastingaangifte te doen, dan wel al betaalde belasting terug te vorderen, omtrent een fiscale kwestie – dat in strijd is met de letter van een wettelijke bepaling, dan wel de uitleg die daaraan (volgens constante jurisprudentie) wordt gegeven. Evenmin is het in beginsel onrechtmatig jegens de Staat/de Belastingdienst om fiscaal advies te verstrekken dat in strijd is met het standpunt dat door de Belastingdienst wordt gehuldigd omtrent een fiscale kwestie. Het kan immers legitiem zijn om (een geadviseerde, met behulp van het omstreden advies, in staat te stellen) te proberen de Belastingdienst, eventueel na een gang naar de belastingrechter, op andere gedachten te brengen en daarmee te laten afwijken van een eerder ingenomen standpunt. Dat is immers een wijze om tot rechtsontwikkeling te komen.
(4.5) De vereniging voert als eerste verweer aan, dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste. Volgens de vereniging poogt de Staat door middel van (naar de voorzieningenrechter begrijpt: een beroep op) wetgeving, die louter is gericht om de burger te beschermen, haar eigen belangen veilig te stellen, althans de voorzieningenrechter er toe te bewegen deze wetgeving en de beschermende maatregelen te misbruiken. Dat moet er volgens de vereniging toe leiden dat de vorderingen van de Staat worden afgewezen. Immers, de Staat stelt volgens de vereniging dat de vereniging handelt in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, specifiek de geldende norm dat niet – mede over de rug van kwetsbare en beïnvloedbare burgers en de Belastingdienst – mag worden aangezet tot handelen in strijd met de belastingwetgeving.
(4.6) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven of ten aanzien van de Staat aan het relativiteitsvereiste is voldaan. Er is immers ook een norm geschonden die ook belangen van de Staat beschermt.
(4.7) Deze norm luidt – betrokken op het onderhavige geschil – dat die vrijheid voor de vereniging om advies/informatie te verschaffen niet onbeperkt is en deze haar grens vindt daar waar die advisering, dan wel informatieverschaffing een onrechtmatig karakter krijgt. Dat is het geval, indien, ten eerste, het advies/die informatie evident onjuist is. Ten tweede moet de vereniging van de onjuistheid van daarvan op te hoogte zijn, dan wel op de hoogte kunnen zijn. Voorts moet er geen redelijke verwachting zijn dat de Staat/de Belastingdienst, tegen wie dat advies/die informatie wordt ingeroepen, zal afwijken van een eerder ingenomen standpunt en ook de belastingrechter daarover niet anders zal oordelen dan hij eerder deed. Ten slotte moet dat evident onjuiste advies, dan wel die evident onjuiste informatie tot aanzienlijke schade leiden voor de Staat/de Belastingdienst, terwijl die schade voor de vereniging voorzienbaar is.
(4.8) Kennelijk is ook de vereniging van mening dat de ernst van de onjuistheid van een advies wel van belang is voor de beoordeling van de onrechtmatigheid van het gegeven advies. De vereniging erkent immers in haar pleitnotitie dat: “Louter wanneer het gaat om gedragingen die dusdanig in strijd met de wet- en regelgeving zijn zou een dergelijk ingrijpend middel (een verbod om nog ter zake belastingzaken te mogen adviseren, de voorzieningenrechter) ingezet mogen worden.”
(4.9) Dat brengt de voorzieningenrechter bij de volgende vraag/het volgende geschilpunt: is het omstreden advies evident onjuist?
Is het omstreden fiscale advies van de vereniging evident onjuist?
(4.10) De vereniging heeft betoogd dat haar uitleg van artikel 6.32 en 6.33 Wet IB 2001 , en meer in het bijzonder giften die kunnen worden afgetrokken, geen onzin is. Zij stelt in dat verband dat de Belastingdienst een ANBI is, als bedoeld in artikel 6.33 sub b Wet IB 2001, en dat inkomstenbelasting is te kwalificeren als een verplichte bijdrage, omdat iedereen verplicht is belasting te betalen. Ten slotte kan de betaling van inkomstenbelasting volgens de vereniging niet worden bestempeld als een betaling waar een tegenprestatie tegenover staat. Het feit dat voor de uitleg van voormelde bepaling kennis noodzakelijk is van de parlementaire geschiedenis, alsook van honderden uitspraken ter zake, laat volgens de vereniging zien dat de wetgeving onvoldoende is geformuleerd.
(4.11)De vereniging wijst in dat verband nog naar correspondentie van de [naam bv] , die door de vereniging in het geding is gebracht. Met deze onderneming stemt de vereniging, naar zij aanvoert, haar fiscale zienswijze af. Ook deze onderneming bestempelt inkomstenbelasting als gift. Volgens de stukken zou dat zelfs zijn gebeurd in samenwerking met de Belastingdienst. De door de vereniging geciteerde tekst ter ondersteuning van dat standpunt luidt als volgt:
“Geachte heer [naam 1] (een Inspecteur van de Belastingdienst, de voorzieningenrechter),
Vorige week spraken wij elkaar telefonisch over bovengenoemde cliënten.
Voor de goede orde sluit ik de e-mail bij die u gevoerd heeft met de heer [naam 2] .
Ik wil u bevestigen dat wij de aangifte IB 2001 van cliënten op 18 maart naar Belastingdienst hebben gezonden. Zoals telefonisch aangegeven hebben wij hierin een persoonsgebonden aftrek in de vorm van een gift opgenomen. Deze gift betreft de betaalde inkomstenbelasting in 2022 conform aanslagnummer [aanslagnummer] van de heer [naam 2] over belastingjaar 2021. Zijn partner, mevrouw [naam 3] , was in 2021 geen inkomstenbelasting verschuldigd.”
(4.12) De vereniging concludeert daaruit dat derhalve een eigen Inspecteur van de Belastingdienst aangeeft dat betaalde inkomstenbelasting als gift in de aangifte kan worden opgenomen.
(4.13) De voorzieningenrechter kan de vereniging daarin niet volgen. Uit voormelde geciteerde tekst kan enkel de conclusie worden getrokken dat [naam bv] , namens haar cliënt, de heer [naam 2] , aan de Belastingdienst heeft aangegeven dat betaalde inkomstenbelasting als persoonsgebonden aftrek is opgenomen. Daaruit blijkt enkel een eenzijdige handeling van de belastingplichtige gebaseerd op diens eenzijdige standpunt omtrent de mogelijkheid tot aftrek en niet een aftrek op initiatief van de Belastingdienst, noch dat de persoonsgebonden aftrek naar aanleiding van een overstemming tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst over die aftrek door de belastingplichtige is opgenomen.
(4.14) Verder heeft de vereniging in dat verband gesteld dat vervolgens aangifte is gedaan waarin de inkomstenbelasting als gift is opgenomen. De aangifte is volgens de vereniging vervolgens door de Inspecteur van de Belastingdienst overgenomen, waaruit volgens de vereniging volgt dat de Inspecteur ermee akkoord is gegaan dat de inkomstenbelasting over het jaar 2022 als gift in de zin van artikel 6.33 Wet IB 2001 werd opgevoerd.
(4.15) Dat standpunt is echter niet onderbouwd. Wel heeft de vereniging nog e-mailcorrespondentie in het geding gebracht. Het betreft een tweetal, bij e-mail van 18 oktober 2023, in het geding gebrachte e-mails. De eerste e-mail, van 9 maart 2023 tussen voornoemde Inspecteur en voornoemde [naam 2] :
De eerste e-mail, van 9 maart 2023 (van de Inspecteur aan [naam 2] ), luidt als volgt:
“Goedemiddag heer [naam 2] ,
Ik hoop dat het gesprek van vanmiddag helderheid verschafte. U heeft aangegeven dat u uw verzoekschriften wilt intrekken. Graag zie ik daar even een bevestiging van.
Met betrekking tot uw partner speelt alleen dat de kosten m.b.t. eigen woning volgens mij niet juist zijn aangegeven. Door niet de kosten af te trekken, heeft mijn collega in zijn brief aangegeven dat hij dan op dat punt van de aangifte tot navordering over zal gaan indien dat ook de bedoeling was van u. Ik meen uit ons gesprek af te leiden dat dat niet de bedoeling van u is.
Indien dat inderdaad zo is, verzoek ik u ook te bevestigen dat deze moet worden ingetrokken.
Mocht u maandag bij uw boekhouder zijn en vragen hebben tijdens het invullen, kunt u mij bellen.”
De tweede e-mail, van 10 maart 2023 (van [naam 2] aan een zekere [naam 4] , werkzaam bij de [naam bv] ), luidt als volgt:
“Goeiemorgen [naam 4] ,
Heb gister uitgebreid met telefonisch contact gehad met de inspecteur.
Hij heeft ons geholpen/uitgelegd wat we verkeerd hebben gedaan bij de herziening (zie tabel)
Hij begreep ons ook aangaande de anbi dus we gaan het opnieuw indienen zodat het wel gehinderd kan worden.
Ook mbt tot 2022 kunnen we de giften aftrekken, ik vind dit alleen (nog wat) lastig inhoudelijk uit te leggen dus mocht het maandag niet goed over kunnen brengen zodat hij het inhoudelijk uit kan leggen, zodat ik het voor 2022 meteen geregeld heb.(…)”
(4.16) Ook uit deze e-mailcorrespondentie volgt volgens de voorzieningenrechter niet dat de Belastingdienst het omstreden standpunt van de vereniging omtrent de aftrekbare giften deelt.
(4.17) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstreden advisering door de vereniging evident onjuist is. Er kan niet serieus worden volgehouden dat inkomstenbelasting uit vrijgevigheid wordt betaald, nu deze door de Belastingdienst wordt ingevorderd op grond van belastingwetgeving. Tegenover de verschuldigde belasting staat ook een tegenprestatie, bijvoorbeeld in de vorm allerlei collectieve voorzieningen. De onjuistheid van het standpunt blijkt ook uit de door de Staat aangehaalde constante jurisprudentie (blijkend uit een zevental arresten van gerechtshoven, waaronder Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4788, en van de Hoge Raad, van 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1654). De vereniging, die zich afficheert al adviesverlener (op fiscaal gebied) moet worden geacht van die jurisprudentie, en daarmee met de uitleg van artikel 6.33 Wet IB 2001 op de hoogte te zijn en had daaruit moeten concluderen dat haar adviezen evident onjuist zijn.
(4.18) Dat veel is geprocedeerd over de vraag of sprake is van een verplichte bijdrage waar geen directe tegenprestatie tegenover staat, betekent niet dat de inhoud die de vereniging aan de term gift heeft gegeven niet evident onjuist is. Die vele procedures kunnen immers ook zijn gebaseerd op gevallen waarin het begrip van een aftrekbare gift als bedoeld in artikel 6.33 Wet IB 2001 eveneens evident verkeerd is uitgelegd door de belastingplichtige.
(4.19) Evenmin is relevant dat er in het verleden verzoeken tot teruggave zijn gehonoreerd. Die teruggaven zijn gebaseerd op het feit dat de Belastingdienst de onjuistheid van het teruggaveverzoek aanvankelijk niet heeft onderkend. Dat een terugvorderingsactie niet wordt ingesteld, of niet slaagt, houdt geen erkenning of bevestiging in van de juistheid van het omstreden standpunt van de vereniging.
(4.20) Indien de vereniging zich ter verontschuldiging zou willen beroepen op advies dat zij op haar beurt heeft ingewonnen bij de [naam bv] , dan moet dat verweer worden verworpen. Dat ontslaat de vereniging niet van haar verplichting in te staan voor de adviezen/die informatie die zij op haar beurt verstrekt aan haar leden, of verspreidt via sociale media.
(4.21) De vereniging heeft ter zitting erkend dat door haar tussenkomst 400 à 500 belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering, waarin de omstreden aftrek van de “giften” wordt geclaimd, zijn gedaan. De Belastingdienst stelt dat ongeveer 10.000 van dergelijke belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken zijn binnengekomen. Dat verschil in aantal wordt door de Belastingdienst daardoor verklaard dat deze andere belastingplichtigen (die niet worden bijgestaan door de vereniging) kennelijk op basis van en aangezet door de door de vereniging via kanalen van sociale media (YouTube) verstrekte informatie gelijkaardige belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken hebben gedaan.
(4.22) Ook indien zou worden uitgegaan van de veronderstelling dat “slechts” 500 belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering zouden zijn gedaan, dan is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een groot aantal. Voor de vereniging was voorzienbaar dat door haar omstreden advisering schade ontstaat voor de Staat/de Belastingdienst, nu de Belastingdienst extra capaciteit moet inzetten voor het beoordelen van die aangiften, bezwaarschriften en verzoeken, terwijl die evident ongegrond zijn. Dat de Belastingdienst gelijkaardige aangiften, bezwaarschriften en verzoeken moet beoordelen die ook zonder de omstreden advisering door de vereniging zijn ingediend, is niet relevant. In dat geval zijn de belastingplichtigen immers daartoe niet aangezet door die omstreden advisering door de vereniging, terwijl de vereniging weet, dan wel moet weten, dat zij met haar advisering (op zijn minst) vele honderden mensen aanzet tot het indienen van evident ongegronde belastingaangiften, bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering, met alle voor de vereniging voorzienbare schade van dien voor de Staat.
(4.23) Het verweer dat de Staat geen schade lijdt, omdat hij de misgelopen belastinginkomsten als gevolg van de omstreden adviezen van de vereniging alsnog bij de belastingplichtigen kan navorderen, moet worden verworpen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter lijdt de Staat immers ook los daarvan schade door de omstreden advisering door de vereniging. Weliswaar kan hij de misgelopen belasting, wegens het mogelijk ten onrechte aanvankelijk erkennen van belastingbetalingen als giften, bij de individuele belastingplichtigen alsnog vorderen, maar die vorderingen vereisen extra werkzaamheden en tijd, met de daaraan verbonden kosten. Bovendien loopt de Staat dan het risico dat de belastingplichtige geen verhaal meer biedt.
(4.24) De vereniging handelt ook onrechtmatig jegens de Belastingdienst, door haar ambtenaren er van te betichten dat zij onbevoegd zijn en/of frauduleus handelen. In verband daarmee is het ook onrechtmatig om de zogenaamde “zekerheidstellingovereenkomsten” aan ambtenaren van de Belastingdienst te zenden, of om deze overeenkomsten (aan leden van de vereniging) ter beschikking te stellen.
(4.25) Ten slotte lijdt de Staat ook niet alleen financiële schade, maar lijdt de Staat ook immateriële schade, doordat de integriteit van de Belastingdienst, (mede) door de in 4.24. bedoelde ongefundeerde en ernstig beschadigende verwijten aan individuele ambtenaren door de vereniging, in twijfel wordt getrokken.
Welke partij is wat toe te rekenen?
(4.26) De vereniging heeft als verweer gevoerd dat de Staat niet inzichtelijk heeft gemaakt welke partij zij wat verwijt. De vereniging stelt dat geen wetgeving bestaat op grond waarvan een onrechtmatige daad kan worden toegerekend aan een rechtspersoon. Volgens de vereniging is zij enkel aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen, indien haar handelen in het maatschappelijk verkeer als handelingen van de rechtspersoon hebben te gelden.
(4.27) Omdat het in dit geval gaat om beweerdelijk onrechtmatige advisering, dan wel werkzaamheden op het gebied van (fiscaal) juridisch gebied, dient het geschil volgens de vereniging analoog getoetst te worden aan het leerstuk van de beroepsaansprakelijkheid, meer in het bijzonder aan het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2745), waarin is bepaald dat indien een beroepsbeoefenaar een onrechtmatige daad heeft gepleegd, niet de rechtspersoon, maar de betreffende beroepsbeoefenaar dient te worden aangesproken.
(4.28) De voorzieningenrechter begrijpt dat de vereniging stelt dat de verweten gedragingen geen van alle direct toerekenbaar zijn aan haar en dat de Staat in dat verband niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
(4.29) Indien de omstreden adviezen – in de woorden van de vereniging – dusdanig tenenkrommend zouden zijn als de Staat stelt, dat zou volgens de vereniging de lijn van Hoge Raad in het Spaanse Villa-arrest (23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012, BX 5881) gevolgd moeten worden.
(4.30) Ten aanzien van de aansprakelijkstelling van [gedaagde sub 2] voert de vereniging aan dat [gedaagde sub 2] totaal niet is betrokken in de verwijten die de Staat in de dagvaarding maakt. [gedaagde sub 2] is louter bestuurder van de vereniging. Ook indien de vereniging wel aansprakelijk zou zijn wegens onrechtmatig handelen, dan wil dat niet zeggen dat [gedaagde sub 2] ook direct mede aansprakelijk is. De aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] kan ook niet worden gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid buiten faillissement, nu dat vereist dat hem individueel een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
(4.31) [gedaagde sub 1] stelt dat ten aanzien van hem hetzelfde geldt.
(4.32) De voorzieningenrechter is van oordeel dat het omstreden handelen, waarvan hiervoor is geconstateerd dat het onrechtmatig is, in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als handelen van de vereniging, zodat deze voor dat handelen aansprakelijk kan worden gehouden.
(4.33) De bestuursleden van de vereniging, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , zijn voor het onrechtmatige handelen van de vereniging aansprakelijk, omdat hen een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van dat handelen.
Aanhouding Beslissing?
(4.34) De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om, zoals door de vereniging verzocht, de beslissing aan te houden totdat het gerechtshof heeft beslist omtrent de vraag of [gedaagde sub 1] beschikt over voldoende juridische capaciteiten om partijen als gemachtigde bij te staan. De vraag of [gedaagde sub 1] over de bedoelde capaciteiten beschikt is een andere dan de vraag of ( [gedaagde sub 1] als bestuurder van) de vereniging zich schuldig maakt aan onrechtmatig handelen jegens de Staat/de Belastingdienst vanwege de inhoud van haar belastingadviezen.
De Vorderingen
(4.35) Ten aanzien van de vorderingen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De voorzieningenrechter constateert dat de Staat, anders dan de vereniging lijkt te suggereren, niet vordert dat de vereniging wordt verboden om in belastingzaken te adviseren. De Staat geeft zelf al aan dat zij geen “Berufsverbot” voor de vereniging vordert. Het gevorderde verbod ziet voornamelijk op concreet aangeduide inhoud en op de wijze van fiscale advisering en derhalve niet op advisering in het algemeen. De onderhavige vorderingen raken dan ook niet de contractsvrijheid, zoals de vereniging stelt. Partijen en de vereniging mogen met elkaar blijven contracteren, ook omtrent fiscaal-juridische kwesties. Alleen mag de vereniging niet meer met een bepaalde inhoud adviseren.
(4.36) De omstreden concrete gedragingen en de inhoud van de adviezen/informatie ten aanzien waarvan de Staat in haar petitum een verbod vraagt worden door de vereniging niet weersproken. De in verband daarmee ingestelde vorderingen liggen derhalve, als niet-weersproken, voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de vordering tot een verbod van misleidende informatieverstrekking die de belangen van derden kan schaden wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de Staat bevoegd is om ten behoeve van die derden een verbod te vorderen. De gevorderde dwangsommen zullen worden verminderd en gemaximeerd als na te melden in het dictum.
De Kosten
(4.37) Met betrekking tot de gevorderde nakosten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL: HR: 2022:853, rov. 2.3).
(5)De beslissing
De voorzieningenrechter
(5.1)v erbiedt de vereniging zich op de volgende wijze te gedragen en/of te handelen:
(5.2) het adviseren, oproepen, bijstaan of vertegenwoordigen van belastingplichtigen in het kader van de indiening (met behulp van onder meer de onder vordering 3 genoemde teksten en/of woorden van vergelijkbare strekking) van aangiften, bezwaren en of verzoeken om ambtshalve vermindering waarin ten onrechte een gift aan de Staat der Nederlanden en/of de Belastingdienst en/of een andere ANBI is opgenomen;
(5.3) het adviseren, oproepen, bijstaan of vertegenwoordigen van belastingplichtigen in het kader van het onthouden van medewerking en/of het niet (inhoudelijk) reageren op vragen of verzoeken om informatie van (medewerkers van) de Belastingdienst (met behulp van onder meer de onder vordering 3 genoemde teksten en/of woorden van vergelijkbare strekking);
(5.4) het gebruiken van teksten met een inhoud als vermeld in productie 15 – productie 32 bij dagvaarding – dan wel van gelijke strekking, in contacten met medewerkers van de Belastingdienst, waaronder:
(a) dat alle betalingen aan ANBI’s als gift aftrekbaar zijn;
(b) dat de Nederlandse Staat een ANBI is en dat daarom álle betalingen als gift aftrekbaar zijn;
(c) dat de Nederlandse Grondwet niet geldig is;
(d) dat de Belastingdienst geen contract heeft met een belastingplichtige en dat deze daarom tot niets verplicht is;
(e) dat de Belastingdienst de wilsverklaring tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige ter inzage moet leggen;
(f) dat medewerkers en/of kantoren van de Belastingdienst niet (goed) staan ingeschreven in de Kamer van Koophandel;
(g) dat medewerkers van de Belastingdienst, op persoonlijke titel aansprakelijk zijn;
(h) dat medewerkers van de Belastingdienst zich schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten door te corresponderen met belastingplichtigen en/of door het beoordelen van ingestuurde aangiftebiljetten;
(i) dat een vooraankondiging van een dagvaarding zal worden gestuurd, gekoppeld aan een dwangsom, omdat de (medewerker van de) Belastingdienst zich (mogelijk) schuldig maakt aan strafbare feiten;
(j) dat de fiscale wetgeving en/of een betalingsverplichting aan de Belastingdienst niet rechtsgeldig is;
(k) dat alles wat de Belasting st doet dan wel medewerkers van de Belastingdienst doen, neerkomt op het plegen van fraude;
(1) dat de Staat der Nederlanden een formulier periodieke schenking niet wil ondertekenen;
(m) dat belastingen op vrijwillige basis, zonder grondslag, betaald worden;
(n) dat bij de Kamer van Koophandel gecontroleerd wordt of functionarissen/medewerkers van de Belastingdienst juist staan ingeschreven, welke rechtsbevoegdheid zij hebben binnen de organisatie en ook of zij als aandeelhouder staan vermeld bij de Belastingdienst;
(o) dat duidelijkheid verkregen moet worden of de medewerker die namens de Belastingdienst handelt dat op persoonlijke titel doet of als rechtspersoon en dat bij weigering sprake is van een schending van de AVG;
(p) dat Kantoor [de vereniging] in december 2022, juni 2023 of op andere momenten documenten heeft afgegeven bij de Belastingdienst, dat die documenten antwoorden op de vragen van de Belastingdienst zouden bevatten en dat de Belastingdienst gehouden is die eerder afgegeven documenten te raadplegen en daarmee rekening te houden bij de behandeling van andere individuele belastingdossiers;
(q) dat het handelen van medewerkers van de Belastingdienst om één van de hiervoor genoemde redenen niet legitiem is;
(5.5) het beschikbaar stellen en/of verstrekken van teksten aan derden met een inhoud als vermeld in productie 15 (productie 32 bij dagvaarding), dan wel van gelijke strekking, waaronder de onder vordering 3 onder a. tot en met q. genoemde teksten;
(5.6) het namens of met belastingplichtigen aan medewerkers van de Belastingdienst toezenden van ‘zekerheidstellingovereenkomsten’ (als bedoeld in productie 17 bij dagvaarding), waarin gedreigd wordt met juridische stappen tegen medewerkers van de Belastingdienst;
(5.7) het verstrekken en/of beschikbaar stellen aan derden van de onder vordering 5 bedoelde ‘zekerheidstellingovereenkomsten’;
en Kantoor [de vereniging]:
(5.8) verbiedt onjuiste en/of misleidende informatie — via de media (met inbegrip van internet) of via andere kanalen — te verspreiden die:
(a) evident in strijd is met de inhoud van de belastingwetgeving; en/of
(b) aanzet tot de veronachtzaming van de fiscale verplichtingen; en/of
(c) de belangen van de Belastingdienst (kan) schaden;
(5.9) beveelt veertien dagen de reeds gepubliceerde informatie als bedoeld in veroordeling onder 5.8. (daaronder begrepen teksten met een inhoud of strekking als bedoeld in vordering 3), die is te herleiden tot Kantoor [de vereniging] , van het internet of andere kanalen te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
(5.10) verbiedt onjuiste en/of misleidende informatie — via de media (met inbegrip van internet) of via andere kanalen — te verspreiden over
(a) de (on)bevoegdheid van functionarissen van de Belastingdienst; en/of
(b) de rechts(on)geldigheid van de Grondwet en de belastingwetgeving; en/of
(c) over het recht op giftenaftrek;
(5.11) beveelt binnen veertien dagen de reeds gepubliceerde informatie als omschreven in vordering 9, die is te herleiden tot Kantoor [de vereniging] , van het internet of andere kanalen te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
(5.12) beveelt de volgende tekst binnen veertien dagen na heden op de website van Kantoor [de vereniging] ( [website] ), en alle andere (nieuws)kanalen waarvan Kantoor [de vereniging] . gebruik maken, te plaatsen en daarbij te bepalen (i) dat dit moet geschieden op een zodanige plaats dat de tekst voor elke bezoeker van de site of het desbetreffende nieuwskanaal direct zichtbaar en leesbaar is, (ii) dat daarbij geen commentaar mag worden geplaatst dat afbreuk doet aan inhoud en strekking van de te plaatsen tekst, en (iii) de te plaatsen tekst gedurende ten minste zes maanden direct zichtbaar en leesbaar moet blijven voor elke bezoeker van de site of het desbetreffende nieuwskanaal:
“De voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij vonnis van 8 november 2023 geoordeeld dat de [gedaagde sub 3] , de heer [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] onrechtmatig handelen jegens de Belastingdienst door overduidelijk onjuiste en misleidende informatie te verspreiden over de fiscale aftrekbaarheid van betalingen aan ANBI’s. Het is onjuist dat elke betaling aan een ANBI (zoals de betaling van een belastingschuld of (verkeers)boete, ingehouden loonheffing, zorgverzekeringspremies, betalingen voor de levering van gas, water of licht of de betaling van huur voor een woning) een aftrekbare gift oplevert.
De voorzieningenrechter heeft de [gedaagde sub 3] , de heer [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] verboden om dergelijke onjuiste en misleidende informatie te verspreiden en verboden om bijstand te verlenen bij het claimen van aftrek van betalingen een aftrekbare gift zijn.
Ook heeft de voorzieningenrechter de [gedaagde sub 3] , de heer [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] bevolen om deze mededeling te plaatsen op de website en andere (nieuws)kanalen waarvan de [gedaagde sub 3] , de heer [gedaagde sub 1] en de heer [gedaagde sub 2] gebruik maken.”
(5.13) beveelt binnen veertien dagen na heden aan de onder de 1 tot en met 11 omschreven verboden en bevelen te voldoen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,– per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 50.000,– dat Kantoor [de vereniging] daarin in gebreke blijven, en bepaalt daarbij dat Kantoor [de vereniging] hoofdelijk aansprakelijk voor verbeurde dwangsommen;
(5.14) verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
(5.15) wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: MT
Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Youri+Plate
https://robscholtemuseum.nl/?s=Juridisch+Kantoor+Plate
https://robscholtemuseum.nl/?s=Juridisch+Kantoor+Plate+|+Youri+Plate
https://robscholtemuseum.nl/?s=Juridisch+Kantoor
https://robscholtemuseum.nl/?s=Belasting+Dienst
https://robscholtemuseum.nl/?s=Kamer+van+Koophandel
https://robscholtemuseum.nl/?s=Stichting+Jeugd+Zorg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ministerie+van+Financiën
https://robscholtemuseum.nl/?s=Staat+der+Nederlanden
Plaats een reactie