Janet Luis – Zware jongens in mosgroene Opels: Joost Zwagerman over prostitutie
Nog steeds geen dertig en toch deed en schreef hij al meer dan menigeen in een heel leven. Hij was redacteur van een tijdschrift, hij was voorman van een dichtersbeweginkje, hij schrijft kritieken ,hij stelde een bloemlezing samen, hij schreef een verhalenbundel, twee dichtbundels, en nu alweer zijn derde, omvangrijke roman Vals licht. Joost Zwagerman is erg productief en bovendien zoals ik de laatste tijd in verschillende kranten las, ‘alomtegenwoordig’.
Het klinkt altijd wat misprijzend dat alomtegenwoordig, alsof het geen pas geeft om zich als schrijver anders dan door middel van het gedrukte woord kenbaar te maken. Toch is het een goede aanduiding voor het soort schrijver dat Zwagerman is. Van zijn romans gaat iets alomtegenwoordigs uit en misschien zelfs wel in de religieuze betekenis van het woord. Al vanaf zijn debuut, De houdgreep ( 1986) heerst Zwagerman als een soort god over zijn taal bouwsels. Glimlachend of juist hoofdschuddend, maar hoe dan ook van een afstand, ziet hij op zijn schepselen neer. Zij mogen zich uitleven in puberaal gedrag in kalverliefde, druggebruik of in seks, en hij kijkt als een wijze vader toe. Nu eens is zijn taalgebruik plechtig en traag, dan weer razendsnel, maar steeds is er de zelfverzekerde toon die duidelijk maakt dat hij, de onzichtbare schrijver, wel weet hoe de vork in de steel zit. Zwagerman is geen zoeker, maar een vaststefier.
Behalve alomtegenwoordig is hij in zijn romans ook alomvattend, want hij beperkt zich niet tot individuele lotgevallen. Het is een on- of bovenpersoonlijk universum waarover Zwagerman heerst, in een on- of bovenpersoonlijke stijl. Een universum dat zich per roman in een andere sfeer of in een ander wereldje afspeelt. In De houdgreep was het de bedrieglijke wereld van popmuziek en videoclip, waarin de hoofdfiguren verstrikt raakten.
Voor Zwagermans meest opruiende roman tot dusver, Gimmick! ( 1989) stond de Nederlandse kunstwereld model en in zijn nieuwe roman Vals licht is het ons vergund een blik te werpen in de keuken van de Amsterdamse hoerenwereld.
Filmregisseurs zien brood in Zwagerman, want niet alleen van Gimmick! zijn de filmrechten verkocht, maar ook van Vals licht, zelfs al vóór voltooiing van de roman. Geen slechte keus denk ik. Want er moet een spannende avonturenfilm van te maken zijn, die het knap saaie boek ruimschoots overtreft. Zware jongens in mosgroene opeis, okergele tubes glijmiddel en voorraaddozen met condooms kunnen er aantrekkelijke bijrollen in vervullen.
In Gimniick! kwam de prostitutie ook al ter sprake, maar daar viel het nauwelijks op te midden van zoveel andere ondeugden, zoals het snuiven en slikken van cocaïne en pep, het bestelen en bedriegen van de medemens en het aan de man brengen van allerlei rotzooi onder het mom van postmoderne kunst.
Het is nog steeds een merkwaardig geval, Gimmick!, dat allerlei vragen oproept Is dat taaltje dat die kunstenaars bezigen, met zoveel fuck, shit en kut erin, niet al te puberaal?
Meisjeskamer
De liefde is niet bepaald zijn fort. Dat blijkt ook weer uit Vals licht, waarin hij een weinig geslaagde poging doet om tegenover de betaalde liefde echte, onbaatzuchtige liefde te zetten. Net als in Gimmick! vallen er in Vals licht twee werelden te onderscheiden: de grote boze wereld van hoeren en hoerenlopers, pooiers, heroïnedealers en oplichters en een zachte, warme en knusse mini -wereld, waarin de hoofdpersoon zich met een meisje probeert te verschansen. Die beschutte wereld heet hier ‘meisjeskamer’ en ook wel ‘onderwaterkamer’.
Zwagerman maakte het zichzelf niet gemakkelijk, want hij laat zijn romanfiguren dubbelrollen vervullen. Zij spelen onschuld, maar hun idylle vindt onder valse belichting plaats omdat zij als hoer en hoerenloper maar al te goed weten hoe het in het leven toegaat. Dat is interessant zal men zeggen, een hoer die uit is op onbetaalde liefde en een hoerenloper die probeert de gunst van deze ene hoer te winnen, die ook nog eens aan vaginisme lijdt. Maar op de een of andere manier maakt de liefde tussen Simon en Lizzie vanaf het begin de indruk volkomen nep te zijn, een verzinsel van de schrijver, die zich in de kleine ruimte nu eenmaal niet goed raad weet. Want de beweging mag inmiddels ter ziele zijn, Zwagermans instelling is nog steeds behoorlijk maximaal. Hij denkt en schrijft het best in het groot in ruime categorieën en met weidse gebaren. Als mij iets zal bijblijven van Vals licht, dan zal het een van die royale veronderstellingen zijn over de subcultuur in Nederland die prostitutie heet.
Zwagermans stijl lijkt er zich eenvoudig niet voor te lenen om subtiele gemoedsbewegingen op te roepen. Zijn woordkeus is daarvoor te log (Zij stond zich pontificaal te vervelen’), te omslachtig (Mj weigerde het tot zich door te laten dringen dat vader en moeder wezens waren die zich onledig hielden met seks’) en te plechtstatig (‘Zijn lichaam ontbeerde iedere glooïng’). Als het niet lukt in het klein, dan maar in het breed, moet hij hebben gedacht. En dus gaat het in Vals licht tot vervelens toe over van alles en nog wat. Hier een flard ongelukkige jeugd, daar een ontmoeting met een onderwereldfiguur met zonnebril en honkbalpet. Nu eens wat wankele hoerenlopers filosofie, dan weer een poging tot psychologische duiding. Vooral die psychologische duiding is fnuikend. Want al in een van de eerste hoofdstukken ziet Zwagerman kans zijn hoofdpersoon Simon te vermoorden. “Modieus, geestig, gevat, in voor wilde feesten: Simon Prins was het allemaal.
Met zorg gedroeg hij zich zoals hij vermoedde dat een populair student zich dient te gedragen. Zijn inspanningen hadden resultaat. Hij maakte vrienden en had enkele vriendinnetjes. En het was aardig om van mensen uit Alkmaar te horen hoezeer hij wel niet was veranderd. Er was nauwelijks iets van waar. Hij had eenvoudig geprofiteerd van het gemak waarmee je in de grote stad van je ‘persoonlijkheid’ een goed verhaal kan maken, met kop en staart en een plot die wat te raden overlaat. Identiteit was iets om af te huren, een soort mentale smoking.” Niet alleen de hoofdpersoon, maar zijn hele boek brengt hij met zulke, uit de losse pols geschudde karakteriseringen in diskrediet. Ongewild legt hij zijn vinger hier op een wonde plek. Want is
Zijn die snuivende en slikkende twintig plussers niet al te vroegoud? Schept Zwagerman niet een al te fortuinlijke afstand tussen zichzelf en zijn voze generatiegenoten? Toch heeft deze roman ook aantrekkelijke kanten. Hij heeft vaart, hij is soms echt schokkend en hier en daar ook twnelijk grappig, bijvoorbeeld wanneer Zwagerman een op Rob Scholte gelijkende kunstenaar annex zakenman aan het woord laat. “Er zijn geen goeie of slechte kunstenaars meer (-), er zijn kunstenaars mét geld en er zijn kunstenaars zonder geld en de kunstenaars zonder geld zijn eigenlijk helemaal geen kunstenaars.” In deze onttakelde wereld waarin alleen geld nog telt wordt de hoofdpersoon van de roman toch nog enige menselijkheid toegestaan: een zwakke plek voor zijn ex-vriendin. “Tegen wil en dank werd het óók nog eens een liefdesroman “, zei Zwagerman in een interview. Maar liefde is een groot woord voor de weinig oorspronkelijke maar wel erg huilerige gedachten die de jongeman wijdt aan zijn ex.
NRC Handelsblad, 08-11-1991
Hosted by http://www.Geocities.ws
Plaats een reactie