Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (54): Hortus Botanicus
Jans is aan het dementeren. Mevrouw Bulte weet het zeker. Ze begint verschijnselen te vertonen, die mevrouw Bulte zelf al haar hele leven heeft; het vergeten wat je net gedaan hebt, het voortdurend zoeken naar voorwerpen, het gedesoriënteerd zijn. O, ze is er maar al te bekend mee. En nu ziet ze haar zus afglijden. Jans, die altijd zo prat gaat op haar praktische verstand. Mevrouw Bulte heeft het wat moeten horen: ‘Stien, je doet je best niet. Als ik het kan, kan jij het ook!‘.
Maar nu op het eind van hun leven, is of het stof van een verborgen reliëf er af geblazen wordt en een verrassend zelfde patroon bij beide dames zichtbaar wordt. Hun DNA zeker, dat de herfst alsnog zijn ware kleuren toont. Maar mevrouw Bulte laat wijselijk niets merken. Jans zou nog van haar voetstuk tuimelen van schrik.
Deze maand bezoeken ze nu al voor de tweede keer de Hortus Botanicus. Maar Jans weet het niet meer. Die ziet het allemaal voor de eerste keer.
‘O, wat is het toch mooi, al dat groen,’ roept ze steeds. Ze neemt precies dezelfde blaadjes als de vorige keer in de hand. Het is frappant. Bij iedere plant, die ze ziet, zegt ze exact hetzelfde; ‘Och, wat mooi, dat paars.’ Of ze zegt; ‘Nee, dat blad had ìk toch net even anders gemaakt. Dat is weer te groot, he?‘
Ze wijst met haar gelakte kunstnagels een paar uitgebloeide bloemen aan. ‘Kijk, dat blauw, dat vind ik niet mooi samen gaan met die groene tint van het blad. Dat past niet bij elkaar. Dat vloekt.‘
Het duizelt mevrouw Bulte. Jans heeft zelfs geen moeite de Schepper terecht te wijzen.
‘En het is allemaal natuurlijk!‘ werpt ze dan ook tegen.’Hoe kan de steel nu niet bij de bloem passen?’
‘Als iets niet goed is, is het niet goed. Natuur of geen natuur.’ zegt Jans beslist.
De zekerheid, waarmee ze dit zegt, werpt een opeens heel ander licht op al haar beweringen.
Mevrouw Bulte laat zich gedwee meeslepen naar alle cactussen en gebladerte, die uitvoerig geprezen of afgewezen worden, tot Jans ook toe is aan zitten. Ze vinden niet ver van de Hortus. Ha! Daar is het mevrouw Bulte om te doen. Koffie! De rest is bijzaak.
‘Doet u mij maar Cola, juffrouw!’ roept Jans hard, terwijl ze in haar portemonnee rommelt.
‘Je hoeft niet voor mij te betalen, Stien,’ zegt ze genereus. ‘Ik betaal voor mezelf.’ Ze is wat dovig, ziet en hoort de mensen niet, die voor hen in de rij staan. Ze vult de hele ruimte met haar wensen. Het moet prettig toeven zijn in een universum, dat uitsluitend om jezelf draait, denkt mevrouw Bulte.
Jans gaat met haar koffie aan een tafeltje zitten, zich niet bewust, dat haar zuster nog achterin de rij staat om te bestellen. Geërgerd schudt ze het hoofd als Stien eindelijk aan tafel schuift.
‘Waarom duurde het bij jou nou weer zo lang?’ vraagt ze.
‘Er stonden heel veel mensen voor me.’
‘En waarom heb ik daar dan helemaal geen last van?’ vraagt Jans verbaasd. De ergernis, dat Stien onnodig sloom doet, klinkt door in haar stem.
Op het terras kan iedereen meegenieten van hun luide conversatie, maar dat deert mevrouw Bulte niet. De mensen snappen vast wel, dat Jans een beetje doof is.
‘He, hè,’ slaakt Jans een zucht.
‘Ben je een beetje moe?’ vraagt mevrouw Bulte.
‘Welnee,’ zegt Jans. ‘Waarom? Waarvan dan?’
‘Oh, nou ja, ik vroeg het maar,’ mompelt mevrouw Bulte.
‘Wilt u misschien de parasol omhoog?’ komt een serveerster vragen.
‘Nou graag,’ knikt mevrouw Bulte. ‘Het is erg heet.’
‘Nee, hoor,’ buldert Jans er door heen. ‘Heerlijk die zon zo.’
‘Nu, ja, wat jij wilt,’ mompelt Stien. ‘Het gaat erom, wat jíj wilt.’
Ze wordt steeds roder in de zon. De serveerster van daarnet ziet het en zegt, ‘U smelt hier weg, hè?’
Ja, knikt Stien. De mensen snappen meer dan je denkt. Dat geeft haar kracht.
Als ze verder gaan, overleggen ze, of ze nog even naar Artis zullen gaan. ‘Ik weet niet. Het is toch een eindje lopen,’ zegt Stien. ‘En daar moet je ook weer veel lopen.’
‘Ach welnee, dat ben jij weer. Dat is twee straten verderop.’ Ze wijst in de richting van het Waterlooplein.
‘Nou, nee, de Artis is die kant op.’
Jans twijfelt.
‘Maar ik weet het toch! Ik woon hier,’ houdt Stien vol.
Jans blijft stokstijf in de verkeerde richting kijken.
‘Als je me niet gelooft, dan vraag je het toch aan iemand op straat!’
Jans knikt instemmend en zet weifelend een stapje vooruit.
Zo‘n uitje begint altijd leuk, denkt Stien bitter, maar binnen een uur wordt het zuur. Ik moet er maar niet meer aan beginnen. Eigenlijk heeft het helemaal geen zin. Over een week weet ze niet eens meer, dat we hier waren.
Mevrouw Bulte voelt zich meteen een slecht mens. Hè, nee, zo mag een mens niet denken. Jans bedoelt het niet slecht. Ze kan zich alleen niet in een ander verplaatsen. Ze kan daar echt, echt, niets aan doen. Voor Jans is de aarde niet rond, maar plat. Alles wat voor haar niet in het zicht is, tuimelt van de rand af.
‘Dat al dat groen zo maar bestaat,’ doet Jans een poging positief in het uitje te gaan staan. ‘Het is toch wonderlijk!’
Ze steken de drukke weg over. Jans let niet op auto’s, die moeten maar op haar letten. Mevrouw Bulte loopt er heftig zwaaiend achteraan.
‘Ja, vroeger dachten de mensen, dat God dat allemaal geschapen had, ha, ha.’ gaat Jans door. Ze moet lachen, want die gedachte is eigenlijk te mal voor woorden.
Stien doet er het zwijgen toe. Ze ruikt onraad. Bij dit onderwerp kunnen haar woorden een smeulend hoopje rust tot een hellevuur maken. Maar bij Jans gaat het juist sterker vonken door de terughoudendheid van Stien. Ze heeft een zesde zintuig ontwikkelt voor gaten in iemands waarheid. Zit hier een mogelijkheid Stien eens goed aan haar eigen waanideeën te laten branden? Ze hoeft slechts wat te poken in het gesprek.
‘Gek, hè, dat mensen dat vroeger dachten?’ zegt ze daarom nog eens nadrukkelijk. Wat vind jij, Stien?’
‘Ach, wat weet een mensje nou,’ zegt Stien haar schouders ophalend.
‘Hoe bedoel je dat!’
‘Nou, als het zo is, dat er krachten zijn, die de wereld geschapen hebben, dan zijn die krachten zo groot, dat de mens daar geen zicht op kan hebben.’
‘Wat bedoel je nou? Ik snap je niet.’
‘Stel,’ zegt Stien. ‘Je bent een vis, een vis, die zwemt in een vissenkom.’
Jans knikt verwildert.
‘Je voedsel komt eens per dag vanzelf. Hoe kun je weten, dat er een hand is, die het voedsel in het water doet en dat aan die hand een mens vastzit. Dat de vissenkom, waarin je zwemt in een huiskamer staat. Dat die huiskamer weer onderdeel is van een huis. En dat dat huis in een straat staat, in een stad, enzovoort. Dat kan die vis niet zien. Die denkt, dat de vissenkom het enige is, dat er bestaat.’
Jans snapt niet, waar die vis opeens vandaan komt, maar ze voelt dat Stien haar iets wil wijsmaken, waar ze niet in moet trappen.
‘Kijk,’ gaat Stien verder, ‘zo is ook met de mens. Hij kan de krachten achter de dingen helemaal niet kennen, want hij is maar onderdeel. Misschien zijn er nog wel veertien wereldbollen. Weet jij veel. Jij bent als mens niet in staat om alles te doorgronden. Daarom kun je nooit met zekerheid zeggen, dat God niet bestaat.’
Stien moet een beetje schreeuwen, want Jans is doof en ze lopen op een stoep, die bezaaid is met lawaaierige toeristen.
‘Nou, ik geloof, dat er niks is,’ zegt Jans beslist. ‘Veel beter. Alles is er en vergaat weer gewoon. Heerlijk!’
‘Nou ja,’ zegt mevrouw Bulte opgewekt. ‘Er zijn veel mensen, die zo denken, hoor! Ze geloven, dat alles toevallig is ontstaan en wij ons per ongeluk tot mens hebben ontwikkeld.’
‘En jij denkt van niet?’ houdt Jans verbijsterd stil.
‘Ik denk, dat het allebei kan.’ zegt mevrouw Bulte wijsneuzig. ‘De wereld kan èn geschapen zijn èn geëvolueerd. Tegelijkertijd. Mooie gedachte toch?’
Jans krijgt een verbeten trek op het gezicht. Ze krijgt hoofdpijn van al dat geklets van Stien. Dat heb je met haar zuster. Het is een tegenspreekster. Altijd in de contramine!
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Henriette+Bucciarelli
https://robscholtemuseum.nl/?s=Daan+van+Golden
https://www.anneliesewolf.nl/225119203/blue-summer
Zo’n prachtig verhaal!!!!