Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (32): Laatste eer
Mevrouw Schraaling-Bulte probeert het leuk te houden. Natuurlijk. Dat hoort ook zo. Kijk, dat Stien dat niet doet, moet zij weten. Die loopt stuurs door. Het is ook een flinke wandeling door winderig Amsterdam. Maar om nu zonder op of om te kijken, van A naar B te gaan, dat hoort toch niet. Hé, nee, dat móet je niet doen.
Mevrouw Schraaling maakt halt. Het is geen uitzonderlijk mooi gebouw, waar ze langs loopt, maar er zitten toch opvallende gootsteen richels op. Nog van steen, denkt mevrouw Schraaling. Kijk, nu zit Stien met de gebakken peren. Die is alweer een halve kilometer verder. Maar dat mag een mens niet beïnvloeden. Nee, hoor Jans, denkt mevrouw Schraaling bij zichzelf, gewoon voet bij stuk houden. Want anders is een mens helemaal aan een ander overgeleverd. Ze gaat de zaak eens goed bekijken. Wat een bakstenen. Wat een uitgeholde traptreden. Nou, dat wil wat zeggen, hoor. Het staat ook op de gevel. 1880. Ja, ja.
Hé, wat staat dat mens te zwaaien. Wat een poeha maakt haar zuster toch. Maar mevrouw Schraaling laat zich niet opjagen! Wacht maar even, Stien Bulte. Het is tenslotte een begrafenis waar ze naar toe gaan. Daar is mevrouw Schraaling heel nuchter in. Dood is dood. Natuurlijk, het gaat om Jan. Jan kennen ze al hun leven lang. Het is hun broer. Maar de laatste maanden lag hij toch in het ziekenhuis, toen heeft ze hem nauwelijks meer gezien. Ach, daar kon ze toch niks meer voor hem doen, maar naar zijn begrafenis gaat ze wel. Natuurlijk, dat hoort ook zo.
Maar Stien, he. Die is dan zo overdreven. Die gaat daar dan de gastvrouw uithangen.
Heel demonstratief wordt koffie en cake uitgedeeld, want mevrouw Schraaling kent haar zuster door en door. Die denkt meteen aan de catering. O, en ze vindt het allemaal zo erg, roept ze maar steeds. Nou, dat vindt mevrouw Schraaling ook, hoor. Maar wat kun je er aan doen? Wat zal hem die koffie nog kunnen schelen?
O, kijk eens aan, hier zijn de huizen nog historisch. O, o, wat een pracht. Daar wil ze toch nog wel even langer naar kijken. Ze kent deze buurt niet goed. Het zijn buitenwijken en een mens heeft hier normaal niets te zoeken. Ze wist niet dat Amsterdam zo mooi was. Hoe die malle Stien daar toch terecht is gekomen. Soms kan een koe nog wel eens een haas vangen. Hoewel het paarlen voor de zwijnen zijn, want kijk toch eens, hoe ze staat te stampen. Ze moet en ze zal op die bus naar Buitenveldert.
Goed, goed. Zij zal maar weer de wijste wel wezen en Stien inhalen. Mevrouw Schraaling zet er nu stevig de pas in. Haar mondhoeken staan zo sterk naar beneden, dat ze iets van een stripfiguur weg heeft, aan wie de tekenaar een overdreven minachtende gelaatsuitdrukking heeft willen geven.
‘Wat stond je daar nu naar die gevel te staren?’ vraagt Stien Bulte gepikeerd, als ze eindelijk dichterbij komt. ‘Daalt er soms goud van neder?’
Mevrouw Schraaling trekt haar mondhoeken nog verder naar beneden en mompelt binnensmonds: ‘Geen enkele interesse heeft ze’.
‘Wat geen enkele interesse?’ zegt mevrouw Bulte, die nog een zeer goed gehoor heeft. ‘Dit is toch het moment niet om sightseeing te plegen. We gaan Jan cremeren! Bovendien gaat er van dat gebouw geen enkele charme uit. Dat is een opslagloods uit 1880!’
Mevrouw Schraaling schrikt. Dat weet die doezelaar goed.
‘Nou zeg,’ blaast ze. ‘Alsof ze in 1880 geen architectuur hadden. Juist wel. Juist in die tijd. Dan zie je, dat ze zelfs een pakhuis versierden.’
‘Kom nou maar. Hier steken we schuin over en dan stappen we op de bus.’
‘Is dit de halte?’ vraagt mevrouw Schraaling nu twijfelend. Er staat een heel klein bordje en 200 meter verderop is een echte stopplaats met overkapping. Zou Stien nou echt weten, hoe ze moeten gaan?
‘Ja, ja. Kijk maar. Buitenveldert, Boelelaan.’
Ja, nu ziet Jans het ook. Maar er staan maar twee tussenstops op.
Ze denkt aan haar saldo op de OV kaart die bijna op is, zodat ze straks misschien wel zo’n duur kaartje moet kopen. Ze wil iets zeggen, waarvan ze weet, dat ze er veel weerstand op zal krijgen. Daarom wordt haar stem wat zachter, weifelend, alsof ze daar de ontploffing, die hoogstwaarschijnlijk zal volgen, alvast mee kan afzwakken.
‘Eh… we zouden natuurlijk ook kunnen gaan lopen…’
Mevrouw Bulte kijkt haar verwilderd aan.
‘Mens!’ barst ze los. ‘We hadden van mijn huis met de taxi kunnen gaan. Maar om je tegemoet te komen zijn we gaan krauten. Nu zijn we eindelijk bij de bushalte, wil je weer lopen. Je kunt je zuinigheid ook te ver drijven.’
‘Ja, dat is waar,’ zegt Jans Schraaling-Bulte onverwacht. ‘Je kunt het ook te ver door drijven,’
‘Kijk,’ gaat mevrouw Bulte door. ‘Ik zou die taxi wel betaald hebben. Maar jij wou lopen.’
‘Ik vind het altijd zo kinderachtig om voor ieder kippen eindje een taxi te bestellen. Dat staat zo lui. Dan ben ik ook moe. Maar daar verzet ik me tegen. Ik vind, dat een mens zich daar tegen moet verzetten. Dat je jezelf een beetje aan moet zetten tot lopen.’
Want dat is toch ook zo, denkt ze verbeten. Stien laat zich al haar hele leven rijden. Dat getuigt van zwakheid en dat wil ze haar toch even laten voelen.
‘En, het zijn maar twee haltes…,’ merkt ze nog even op met een zekere triomf in haar stem.
‘Welnee!,’ zegt Stien. Het is een loei eind weg. De tussenstops staan er niet bij. Het is wel zo’n dertig kilometer.
‘Oh, oh, dat verandert de zaak,’ zegt mevrouw Schraaling binnensmonds.
De bus! Daar komt hij het hoekje om. Buitenveldert. Het staat er met grote koeienletters op. ‘We zijn gered!’ roept mevrouw Bulte en begint te zwaaien als een schipbreukeling.
Oh. oh, wat doet ze weer idioot. Mevrouw Schraaling schaamt zich gewoon. Op het toneel was het nog te overdreven geweest.
Maar in de bus is Stien toch weer jofel. Ze koopt snel twee kaartjes bij de bestuurder. En het is duur hoor, zo een los kaartje. Het is gewoon zonde van de oplichterij. Dat hoort de Staat toch te betalen.
‘Wat ging je daarnet weer overdreven te keer,’ zegt ze nog even. ‘We leken wel drenkelingen. Hoe je daar stond te zwaaien en te gillen. Zo’n buschauffeur ziet ons zo ook wel, hoor.’
Maar mevrouw Bulte is al weer in een andere stemming gekomen. Het is nu Jan dood is, of de stad in een droomlandschap is om getoverd. Een soort leven na de dood. Daar wil ze over mijmeren. Maar haar zuster is te onrustig. Ze grabbelt maar steeds in haar tas. Eindelijk heeft ze gevonden, wat ze zoekt, want ze heeft nu een pakje tussen haar met kunstnagels beplakte vingers. Mevrouw Bulte huivert iedere keer als ze ze ziet.
‘Kijk eens, wat een schatje.’
Ze haalt een verzilverd fotolijstje uit het papier.
‘Mooi hè, voor vijf euro. Ik vond het zo mooi. Ik dacht, nou, dat doen ik.’
Mevrouw Bulte staart verwezen naar het eenvoudige fotolijstje.
‘Voor een foto van Jan?’ vraagt ze.
‘Je kunt er in doen wat je wilt. Kijk, er passen zelfs twee foto’s in.’
Mevrouw Schraaling is er buitengewoon blij mee. Soms kom je zulke buitenkansjes tegen. Ze heeft er twee gekocht. Eén voor haar en één voor Stien.
Want wie spaart, heeft wat. Zij kan zich af en toe een extraatje permitteren. Voor Stien ligt dat anders. Die verbrast haar geld. En dit zijn buitengewone fijne lijstjes. Je begrijpt eigenlijk niet, hoe ze het er voor kunnen maken. Straks zal ze in de ontvangstruimte, waar Jan ligt, het nog even rond laten gaan bij alle aanwezigen. Wat je probeert er toch maar iets van te maken, van zo’n ceremonieel. Dat hoort ook zo. Dat is je plicht. Je geeft tenslotte de laatste eer.
Erg leuk verteld weer.