Hans Schoots – EEN DYNAMISCH DUO: Erich Wichman en Joris Ivens

Erich Wichman en Joris Ivens. De een bekend geworden als beeldend kunstenaar en bevlogen fascistisch pamflettist, de ander als cineast en communist. Toch is er een tijd geweest waarin ze bevriend waren. En meer dan dat. In 1927-1928 hadden ze samen een filmplan, dat lang onbekend is gebleven. Een deel van deze film is daadwerkelijk opgenomen. De feiten erover werden in 1999 bekend door het boek Geest, koolzuur en zijk. Briefwisseling van Erich Wichman, waarin de Wichmankenner F.J. Haffmans de correspondentie presenteerde die zijn hoofdpersoon voerde met diverse prominente Nederlandse fascisten, maar ook met kunstbroeders als A. Roland Holst, Hendrik Marsman en Theo van Doesburg. De titel van Haffmans’ boek is ontleend aan een brief die Wichman in 1926 aan Joris Ivens schreef vanuit brasserie de Dôme in Parijs: ‘Alzoo, Broeder in Alcoholo, ik hoorde niets van je, en zou graag wat van je hooren. Want de schilderijen, die ik je vroeg te willen photografeeren, moeten naar Den Haag, om aldaar tot Hollandsche guldens te worden omgezet, die wederom in Fransche franken moeten worden omgezet, teneinde wijn te worden, die in de organische functies van ondergeteekende wederom zal worden omgezet in geest, koolzuur en zijk.’

Voor de Ivenskunde was Haffmans’ meest sensationele vondst het scenario van een korte film, getiteld ‘De zieke stad’ of ‘Het hart der zieke stad’, dat ook in Haffmans boek is opgenomen. Drie elkaar overlappende delen van dit scenario bevonden zich in twee Wichmancollecties en een archief van de Utrechtse kunstliefhebber M.R. Radermacher-Schorer. Het door Wichman geschreven scenario stamt op zijn vroegst uit mei 1927, op zijn laatst uit het najaar van 1928. Blijkens Wichmans manuscripten zouden Ivens en Wichman zelf de hoofdrollen vervullen. Ze bevatten elementen die direct herkenbaar zijn uit Ivens’ latere film Regen, maar ook surrealistische scènes die klaarblijkelijk geïnspireerd waren op Franse avant-gardefilms die toen vertoond werden door de Nederlandse Filmliga, de organisatie ter bevordering van de ware filmkunst. Ongewoon was dat Wichman en Ivens elkáár zouden filmen en voor en achter de camera een filmdialoog zouden aangaan op een manier die wel wat weg heeft van de methode die regisseur-cameraman Frans Bromet tegenwoordig weleens toepast. Ook hij voert dan een gesprek met een gefilmde, terwijl hijzelf het oog aan de zoeker van de camera heeft. De losheid en frivoliteit van het scenario van ‘De zieke stad’ wijzen op Wichmans invloed. Ivens was meer geneigd tot het strakke en rationele. In zijn oeuvre kon er zelden een lachje af.

Volgens het scenario zou het duo misprijzend door de binnenstad van Amsterdam lopen, her en der wijzend op tekenen van naderende ondergang, vergezeld van de uitroep ‘Ah Bah’. De afschuw ging speciaal uit naar allerlei nieuwe gebouwen: hotel Carlton aan de Vijzelstraat, het toen nieuwe stadhuis aan de Oudezijds Voorburgwal en de universiteitsbibliotheek aan het Koningsplein. Maar ook de monumentale bioscoop Tuschinski moest het ontgelden. De komst van zulke nieuwbouw in het oude centrum was in de gemeentepolitiek van dat moment onderwerp van grote commotie. Even later volgde dan de conclusie: ‘Ja de stad is ziek, de stad is rot’. Hun omzwervingen eindigden in café De Wildeman op de Dam.

In de proloog van het filmpje moest dit alles in een ideologisch kader worden geplaatst. Nadat Ivens een muzikant zou vragen de mensen ‘wakker te blazen’ kwam Wichman met de reactie: ‘Dacht je ze zóó wakker te krijgen?’ Vervolgens zou Wichmans favoriete brochure worden getoond: een geschrift van de anti-democraat Jhr. Robert Groeninx van Zoelen met de titel Voor afbraak. Het schotschrift is meer klacht dan program. Zo ageert Groeninx erin tegen ‘de hartstochtsloze kleinburgerlijkheid’ van de ‘bovendrijvende kliek’, tegen ‘democraterij’ en een samenleving waarin alles wordt ‘vervlakt en afgerond’, waar het ontbreekt aan ‘geestelijk goed’. Zaken die allemaal samen ‘het koud vuur der nationale ontbinding vormen’.

Een andere veelzeggende verwijzing in de film is een fles met het opschrift ‘Present’, de kreet die leden van de Nederlandse fascistische beweging lieten horen aan het begin van hun bijeenkomsten. Het is wel duidelijk dat de oplossing voor Amsterdams kwalen volgens ‘De zieke stad’ ter uiterste rechterzijde lag.

Uit verschillende bronnen staat vast dat een deel van ‘De zieke stad’ daadwerkelijk is opgenomen. Een politieke geestverwant van Wichman schreef kort na diens overlijden op 1 januari 1929 in een brief: ‘Curieus is, dat hij ook met een fascistische film is begonnen, d.w.z. hij heeft er alleen het einde van voltooid […] alwaar men dus Wichman c.s. hun borrels ziet gebruiken. Het zal voor velen ontroerend en humoristisch tegelijk zijn, hun ouden vriend nog eens in zijn element te zien op het witte doek. (De film is gelukkig in bevriende handen).’ In een ongepubliceerd interview uit 1959 vertellen andere vrienden van Wichman: ‘Er is inderdaad een stuk van de film gereed gekomen, die door Joris Ivens, cineast, opgenomen is. Later, na zijn [Wichmans] dood, hebben we de film nog eens in besloten gezelschap gezien.’ Dat het fragment ‘in bevriende handen’ was, betekende uiteraard: onder de hoede van leden van de fascistische beweging. De huidige verblijfplaats ervan is onbekend. Joris Ivens maakte in de diverse memoires en filmografieën die hij samenstelde geen melding van Wichman. Haffmans heeft ongetwijfeld gelijk met zijn verklaring hiervoor: ‘Ivens’ geschiedenis is verweven met die van het communisme. Tegen die achtergrond kon hij zijn vriendschap met een fascist uiteraard beter vergeten.’

Erich Wichman werd door jonge intellectuelen en kunstenaars van de jaren twintig gewaardeerd om zijn radicale, flamboyante en individualistische levensstijl. Zijn politieke opvattingen werden voornamelijk gezien als een aspect daarvan. Hij voldeed aan alle kenmerken van de echte bohémien: een dandy, maar vaak in armoedige omstandigheden, origineel, ondernemend, creatief, compromisloos eerlijk, ‘principieel alcoholist’, grillig en… explosief. Op zijn tiende jaar zette hij op zijn verlanglijstje ‘aan het lieve kerstkind’ ondermeer een luchtbuks met pluisjes en hagel, een sluitmes, de springstof picrinezuur en Meiers Handbuch der Explosivkörper und der Feuerwerker. Twee jaar later beklaagde de rector van het Utrechts Stedelijk Gymnasium zich bij zijn moeder omdat hij in de klas een geladen pistool bij zich had. Aan de universiteit raakte hij geïnteresseerd in de schone kunsten. In 1913 exposeerde de in zijn eigen woorden ‘cum laude gesjeesde student’ voor het eerst schilderijen in Berlijn. Hij schreef toen al over kunst in het fameuze Duitse expressionistische tijdschrift Der Sturm en publiceerde verschillende brochures.

Wichman was een pionier van het abstracte schilderen in Nederland. Met Theo van Doesburg richtte hij in 1916 de kunstenaarsvereniging ‘De Anderen’ op, een voorloper van De Stijl. In 1918 belandde hij drie dagen in de cel na een actie tegen het algemeen kiesrecht en drie jaar later volgde zijn eerste grote politieke stunt. Om het failliet van de democratie aan te tonen richtte hij de Rapaillepartij op, maakte de zwerver Hadjememaar tot lijsttrekker voor de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen en eiste een maximale borrelprijs van vijf cent en vrij vissen in het Vondelpark. De partij won twee zetels in de Amsterdamse raad. Waarmee Wichman zijn stelling dat democratie flauwekul was bewezen achtte. Een andere initiatiefnemer van de Rapaillepartij was beeldhouwer Jan Havermans, die met Wichman, schilderes Charley Toorop en nog enkele later linkse kunstenaars woonde in het kunstenaarshuis ‘Meerhuizen’ aan de Amsteldijk. Vervolgens verhuisde Havermans naar het kunstenaarshuis op Amstel 190, waar hij een huisgenoot van Joris Ivens werd. Links en rechts liepen tot in de keuken kriskras doorelkaar.

Wichman en zijn kunstvrienden reisden veel. Ze ontmoetten elkaar in Berlijn, Wenen en Parijs. Maar terwijl Ivens, als zoon van een welvarende vader, Parijs nog weleens per KLM-vliegmachine bezocht, indertijd een ongehoorde luxe, verbleef Wichman in diezelfde stad down and out in een omgebouwde buitenplee, op de binnenplaats van een hotel achter het Gare de Montparnasse. Een reis naar Italië deed het fascistische vuur in hem losbranden, en maakte hem duidelijk dat de Nederlandse geestverwanten, jonkheren en andere gezeten burgers, te tam waren. Niettemin correspondeerde hij blijkens Haffmans brievenpublicatie uitvoerig met kopstukken van het Nederlandse polderfascisme als Wouter Lutkie en Hugo Sinclair de Rochemont. Zijn opinies maakte hij ondermeer bekend in de brochure Het fascisme in Nederland uit 1925. Daarin betoogde hij dat democratie de slechtst mogelijke regeringsvorm was, omdat hij niet was gebaseerd op heroïek. ‘De beste waarborg voor de deugdelijkheid eener regering is, dat zij er “gekomen” is met – schrik niet – geweld… Geweld onderstelt tenminste moed en offervaardigheid.’ Het was geen belemmering voor goede contacten met redacteuren van de toonaangevende literaire tijdschriften De Gemeenschap en De Vrije Bladen. In 1928 kwam zijn nieuwe politieke hoogtepunt, toen hij de gezichtsbepalende auteur werd van het fascistische tijdschrift De Bezem. In dezelfde tijd beraamde hij anti-socialistische provocaties en aanslagen met stinkbommen op bioscopen waar de Sovjetfilm De moeder draaide.

Voor Nederlandse kunstenaars en intellectuelen waren de jaren twintig een tijd van onschuld. Achteraf kunnen we zeggen dat het de tijd van ‘voor de ramp’ was. De ramp die toen nauwelijks te voorzien was bestond natuurlijk uit de holocaust, de stalinistische zuiveringen en de tweede wereldoorlog. Gedebatteerd werd er genoeg, vooral ook over de vraag waar het met de wereld naartoe moest, maar zonder dat het veel praktische consequenties had. Wichman was een van de weinigen die al vroeg tot actie overging.
De hele en halve fascistische clubjes uit het Nederland van de jaren twintig lieten zich niet inspireren door Adolf Hitler maar door de Italiaanse leider Benito Mussolini. Ze werden niet gedreven door antisemitisme, maar door een behoefte aan een nieuwe, autoritaire staatsordening, waarin oorspronkelijke geesten het voor het zeggen zouden hebben. In feite keerden ze zich tegen de democratische massamaatschappij, die naar hun mening slechts grauwheid, vervlakking en nivellering met zich bracht. Kunstenaars was het niet ontgaan dat Mussolini de moderne kunst stimuleerde. De futuristische voorman Filippo Marinetti en de Italiaanse Duce waren even grote propagandisten van het grootse en meeslepende leven.

Tekenend voor de stemming die toen onder Nederlandse kunstenaars en intellectuelen heerste is dat ook zo iemand als de dichter Hendrik Marsman zich een tijdje liet meeslepen door de geest van het Italiaanse fascisme. En hoofdredacteur van de Haagse Post S.F. van Oss reisde persoonlijk naar Rome voor een interview met Mussolini, waarvan hij vol bewondering terugkeerde. Henrik Scholte was eind jaren twintig voorzitter van de Filmliga waarvan ook Ivens bestuurslid was en Wichman vermoedelijk gewoon lid was. Scholte had in 1922 als student een artikel in het universiteitsblad Propria Cures geschreven met de titel ‘Zwarthemden voor!’ Daarin prees hij het fascisme aan als wapen ’tegen de verburgerlijking in ’t algemeen’ en pleitte hij ‘voor het behoud onzer individualiteit’. De voornaamste functie van zulke teksten was uiting te geven aan onlustgevoelens die onder onstuimige jongeren als hij leefden over de saaiheid van alledag. In maart 1928 werd de begrafenis van de schilder Jan Toorop, eveneens een bewonderaar van Mussolini, tot een plechtigheid van de fascistische Bezem-groep, waarbij de aanwezigen om beurten ‘Present’ riepen. Tot slot klonk de vraag ‘Jan Toorop?’ en riep iemand uit de schare: ‘Present’.

De samenwerking tussen Erich Wichman en Joris Ivens was toen dus minder verbazingwekkend dan zij nu lijkt. De twee kenden elkaar uit Berlijn, waar ze begin jaren twintig allebei verbleven. Daar waren toen ook Marsman en de anarchist Arthur Lehning, met wie ze bevriend waren. Zoals het boek van Haffmans duidelijk maakt, hebben Ivens en Wichman gedurende de jaren twintig een intensiever contact onderhouden dan voorheen bekend was. Wichmans begrafenis op 4 januari 1929 op het Amsterdamse Zorgvlied kan misschien beschouwd worden als het einde van die onschuldige tijd. Bij de teraardebestelling waren zowel fascistische prominenten alsook Ivens, Lehning en Charley Toorop aanwezig, die toen al links waren. Op dat moment was men zich zowel ter linker als ter rechterzijde al hechter aan het organiseren, en het zou niet lang meer duren voor onderlinge contacten onmogelijk waren.

Wichman had het druk gekregen met De Bezem en Ivens was in de loop van 1928 lid geworden van de Vereniging Nederland-Nieuw Rusland en de Vereniging voor Volkscultuur (VVVC), beide gelieerd aan de communistische partij. Het jaar daarop maakte hij voor de VVVC en de Internationale Rode Hulp, een organisatie van de Communistische Internationale, de film De nood in de Drentsche venen. Begin 1930 bracht hij zijn eerste bezoek aan de Sovjetunie en nog een jaar later werd hij partijlid.

De vriendschap met Erich Wichman nuanceert het beeld dat er eerder bestond van Joris Ivens’ denkwereld in de jaren twintig. Toen hij begin jaren twintig in Berlijn studeerde was hij onder de indruk gekomen van de activiteiten van de Duitse communistische partij. Het leidde tot praktische hand- en spandiensten van zijn kant. Zo vervoerde hij per trein illegale films voor de op zeker moment verboden partij. Toch kreeg deze eerste aanraking met het communisme niet direct een vervolg. Later legde hij uit dat het communisme hem toen alleen nuttig had geleken voor landen in crisis, zoals Duitsland. Voor Frankrijk of Nederland was het in zijn ogen niet bruikbaar. Weer in Nederland keerde hij dan ook terug naar een onbestemdere politieke houding, waarin de gemeenschappelijke anti-burgerlijkheid van Lehnings anarchisme, Wichmans fascisme én het communisme meer verwantschap dan verschil leken te hebben. De invloed van Ivens’toenmalige geliefde, de fotografe Germaine Krull, moet hierbij niet onderschat worden. Krull was een radicaal socialiste, maar ook een anti-communiste, die in het Moskou van Lenin in de gevangenis had gezeten. Met Arthur Lehning bereidde Ivens een anarchistisch-expressionistisch tijdschrift voor. Dat werd het modernistische Internationale Revue i10, waarmee Ivens uiteindelijk geen bemoeienis meer had. De Wichman met wie hij ‘De zieke stad’ voorbereidde, had weer een heel andere kleur.

Ivens’ samenwerking met Wichman vond plaats toen zijn eigen ster nog moest gaan rijzen. Hoewel een geliefd figuur in het artistieke milieu van Amsterdam, zal hij als fotohandelaar toch niet helemaal hebben meegeteld. Zijn eerste film, De brug, ging pas op 5 mei 1928 in première en riep verbazing op, omdat zijn omgeving een dergelijk talent niet achter hem had gezocht. Wichman was op dat moment een prominente figuur in kunstminnend Nederland en het is heel goed denkbaar dat Ivens het in 1927-1928 als beginnend filmer een voorrecht vond samen te werken met de charismatische Wichman. En waren ze niet allebei, mede geïnspireerd door de werken van hun gemeenschappelijke vriend Hendrik Marsman, op zoek naar een gevaarlijk leven?

We mogen concluderen dat Ivens’ overgang naar het communisme in de loop van 1928 zeker niet voorbestemd was. Na zijn flirt met het communisme in het Berlijn van begin jaren twintig, had hij vervolgens nog verschillende kanten op kunnen gaan. Een factor die tenslotte doorslaggevend kan zijn geweest, was de politieke overtuiging van zijn nieuwe vriendin, de schilderes Anneke van der Feer. Samen met haar ging hij een communistische toekomst tegemoet.

http://www.hansschoots.nl/film/ivens/wichman.html

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image