Gijs Groenteman – Interview met Oscar van Gelderen: ‘Mijn talent is dat ik talent herken’
Uitgever en kunstverzamelaar Oscar van Gelderen (50) staat deze week met twee boeken in de bestsellerlijst. Dat is ook voor de man die van Stoner een succes maakte uniek. ‘Ik heb inmiddels geleerd: het gaat niet om het boek, het gaat om de auteur.’
We spreken Oscar van Gelderen, van uitgeverij Lebowski, op 11 november. Het is een vreemde dag voor hem. Hij heeft vele successen gevierd – stond met zijn uitgeverij Vassalucci aan de wieg van het succes van Heleen van Royen, Lulu Wang en Abdelkader Benali, maakte een paar jaar geleden nog een onwaarschijnlijke bestseller van Stoner – en vandaag staat hij met twee boeken aan de top van de bestsellerlijst: Lieveling van Kim van Kooten en Neem een geit, van Claudia de Breij. En dat heeft zelfs Van Gelderen nog nooit meegemaakt.
Maar het is vandaag ook de sterfdag van Ali Eskandarian, een ontdekking van Van Gelderen die twee jaar geleden werd doodgeschoten in New York.
Hoe leerde u de Iraanse Ali Eskandarian kennen?
“Ik verzamel kunst en heb een speciale liefde voor streetart. Ik kwam op het spoor van twee Iraanse broers, Icy & Sot, en heb via internet wat werken van ze gekocht. Dat was in 2010. Manuela Klerkx – mijn vrouw – had zes jaar een eigen galerie en we wilden ze wel gaan vertegenwoordigen. We hebben een show met ze gedaan in Amsterdam, die verkocht uit. Ze wilden naar Amerika, dus hebben we in 2012 een pop-upshow in New York voor ze georganiseerd. Er traden daar wat andere Iraniërs op, Yellow Dogs, een bevriend punkbandje, en Ali Eskandarian, een singer-songwriter. Toen ik Ali zag spelen, vond ik hem meteen fantastisch. Hij was intens. En bleek een boek geschreven te hebben. Toen ik dat las, kon ik niet geloven hoe goed het was. Hij was zó blij toen ik dat zei. I will publish this baby, no matter what, mailde ik hem.”
Van Gelderen onderhield per mail contact met Eskandarian en zette delen van het boek online. Op een dag werd hij gebeld en hoorde dat een andere Iraanse muzikant uit New York naar het gezamenlijke appartement van Ali en de Yellow Dogs was gegaan om een slachtpartij aan te richten.
Ali was dood.
“Ja, en twee leden van de Yellow Dogs ook, Sot gewond. Daarna heeft de schutter zichzelf doodgeschoten. Het was zo heftig, ik ben totaal van de kaart geweest. Ali was zo’n leuke jongen, een Jack Kerouac-achtige gast. Later kreeg ik een mail van zijn vader: hij beschouwde mij als part of the family en vroeg of ik de rechten van dat boek wereldwijd wilde beheren. We hebben het inmiddels aan zeven landen, aan grote uitgeverijen, verkocht en lanceerden het in het bijzijn van Ali’s familie op Crossing Border.”
Wat voelt u als u een schrijver ontdekt?
“Wat een platenbaas of een galeriehouder ook voelt als hij iets heel bijzonders tegenkomt. Ik heb zelf geen talent om iets te maken, mijn talent is dat ik talent herken. Natuurlijk wilde ik vroeger schrijven, schilderen, muziek maken – kon ik allemaal niet. Maar ik was wel altijd de eerste die wist wat er aan de hand was. En als het mainstream werd, was ik vertrokken. Dan verliest het mijn interesse. Ik vind het leuk om iets van de periferie naar het centrum te brengen.”
Als uitgever moet u toch ook uw sterren koesteren?
“Doe ik ook. Maar mijn hart ligt bij het opkweken van talent. Ik geniet intens van het succes van Claudia de Breij en Kim van Kooten, maar dat leven van Ali Eskandarian en die andere worstelende jongens heeft ook een speciale plek in mijn hart. Zo leef ik: ups en downs.”
Heeft u talent voor zwaarmoedigheid?
“Ik denk het wel, ja. Ik voel me in ieder geval aangetrokken tot mensen die er een talent voor hebben. Ons hele fonds zit vol met zelfmoordenaars en alcoholisten, zeggen we hier weleens voor de grap. En eigenlijk is dat ook wel een beetje zo, omdat ik gevoel heb voor de zelfkant. Daarom heb ik ook nooit behoefte aan een chic pand voor mijn uitgeverij gehad, of aan een dure auto. Mijn vrouw en ik wonen allebei klein, maar onze huizen hangen vol met mooie dingen. Dat is hoe wij in het leven staan: het gaat ons niet om onroerend goed, maar om ontroerend goed.”
Hoe kwam u uw jeugd door?
“Mijn vader was boomkweker in Boskoop, ik ben op mijn zestiende al het huis uit gegaan. Ik hield het daar niet uit. Ik paste niet in het dorp en had een moeizame relatie met mijn ouders. Ze waren allebei nogal aangetast door de oorlog. Mijn vader fysiek, hij heeft kinderpolio gehad en had zijn leven lang een slepend been. Een van mijn vroegste herinneringen is nagekeken worden op straat. Naar. Mijn moeder was Joods, zat ondergedoken in de oorlog, en is tijdens de onderduik misbruikt. Zwaar getraumatiseerd was ze, maar daar werd thuis niet over gepraat. Er was iets aan de hand, dat wist ik, maar niet precies wát.”
“Ze waren wel lief voor elkaar, hebben elkaar echt geholpen, maar echte communicatie tussen ons was er niet. Een knuffel of een zoen thuis? Ik kan het me niet herinneren. Ze hadden een verbond waar ik niet tussenkwam, er was geen Anschluss. Dus ik begon te lezen, en daardoor verwijderde ik me steeds meer van hen. Mijn vader was een echte VVD’er, mij kon het allemaal niet links en anarchistisch genoeg zijn. Alleen al om hem op te fokken sloeg ik de meest wilde taal uit. Inmiddels leven ze beiden niet meer.”
Heeft u ooit een grote crisis gehad?
“In 2005 scheidde ik van mijn eerste vrouw, in 2007 ben ik hertrouwd. Dat huwelijk duurde drie maanden. Toen dacht ik: nou is het klaar, en ik ben naar psychiater Louis Tas gegaan. Ik kende hem als schrijver, zijn dagboek onder het pseudoniem Loden Vogel over Bergen-Belsen is prachtig, en hij was de therapeut van Ischa Meijer, die over hem zei: ‘Tas is mijn universiteit.’ Tegen Tas zei ik: ‘Ik wil honderd keer bij je komen, twee jaar lang, elke week, en ik wil van alles af. Vader, moeder, scheidingen – ik moet even een goede headcheck doen.’ Een missie had ik.”
“Twee dingen vond hij heel belangrijk: ik mocht geen nee zeggen tegen mijn vader, die toen nog leefde, want dat vond hij veel te makkelijk, je vader afwijzen. En ik moest stoppen met roken, drinken en wat ik verder allemaal uitspookte. Dat deed ik, meteen. De week erna ging ik
weer en hij vroeg hoe het ging. Ik: ‘Het valt allemaal reuze mee, ik dacht dat het veel moeilijker zou zijn!’ ‘Oei,’ zei hij, ‘je bent nog héél erg verslaafd.’ Briljant. Ik zat gewoon stoer te doen. Vijfentwintig jaar had ik erop los geleefd, ik moest nog afscheid nemen. Tas zei: ‘Je bent mateloos, en dit is het begin van het rouwproces. Daar ben je niet in een week van af.’ Wat ik al die jaren gedaan had, was de depressie dempen met spullen. Hij zei: ‘Als je helemaal stopt, en clean blijft, zul je merken dat je de dingen helder en zuiver gaat zien. Sindsdien heb ik geen druppel meer gedronken en geen sigaret meer gerookt, geen lijn meer gesnoven. Dat was in 2008, en ik moet zeggen, sindsdien heb ik de ene bestseller na de andere. Privé gaat het me ook voor de wind.”
Bent u veranderd?
“Tas zei: ‘Je bent zo verongelijkt. Jij bent die Jood die door het park loopt, dan schijt er een vogel op zijn kop en roept hij: voor anderen zingt ie!’ Ik was altijd in de contramine. Eerst thuis, toen in de kraakbeweging, daarna heb ik in Israël gezeten, vervolgens met uitgeverij Vassallucci – ik zat altijd in de verdrukking. Waar ik was, was strijd. Op een gegeven moment begonnen veel mensen me een vervelende gast te vinden. En terecht.”
Hoe was u dan?
“Snel geïrriteerd, kort aangebonden. O god, dacht iedereen, daar komt die fragmentatiebom weer binnen. Liefde en genegenheid, ik heb altijd gedacht dat ik die moest bevechten: eerst ruzie maken, daarna pas kijken of er een vriendschap in zat. Er zat een soort fundamentele eenzaamheid in mij. Nadat ik bij Tas was geweest, heb ik mijn grote liefde Manuela ontmoet. Wij gaan nooit scheiden. Nooit. Tas heeft me klaargestoomd, hij was ook mijn universiteit.”
U zegt dat u sinds Tas de ene bestseller na de andere had, maar die had u daarvoor toch ook al?
“En toch, het waren ándere bestsellers. Het waren negatieve bestsellers. Alsof ik de wereld eens even wilde laten zien hoe goed ik wel niet was. Statements waren het. Nu benader ik het positiever. De eerste met wie dat lukte was Niccolò Ammaniti, een schitterende auteur die ik eerst totaal verkloot had. Een beschamende vertoning was het, niks werd er verkocht. In 2008 heb ik hem opnieuw uitgegeven: driehonderdduizend verkocht. David Sedaris was het jaar erna aan de beurt, zelfde verhaal. Als je negatief bent, wil je bevestiging, dan moet je de hele tijd van de wereld horen hoe goed je bent. Als je positief bent, heb je dat helemaal niet nodig en kun je van het boek uitgaan.”
Scout u ook andere boeken dan vroeger?
“Ik ben begonnen als snob. Dat heeft Michel Vassallucci, mijn eerste baas, bij Uitgeverij Arena, mij afgeleerd. Ik vond: hoe obscuurder hoe beter. Als iets maar dreigde te verkopen was ik al vertrokken – vond ik zó ordinair.”
U heeft uw eerste uitgeverij naar hem vernoemd. Wat was hij voor man?
“Een ongelofelijk genereuze, flamboyante, lieve gast. Hij deed drie dingen in de uitgeverij: acquireren van nieuw titels, pr en vormgeving. Precies de dingen waar ik ook van hou. En hij leerde mij: het gaat niet om het boek, het gaat om de auteur. Want wie heeft zin om de hele dag te dealen met een klootzak? Je bent toch geen masochist? ‘Als ik moest kiezen tussen Harry Mulisch en een pizza, dan kies ik voor die pizza,’ zei Michel.”
“Hij heeft mij helemaal ontsnobd, doen inzien dat je ook een vriendschap moet opbouwen met een auteur. Hij kon goed bewonderen. Kan ik ook, trouwens. In 1992 kreeg Michel aids, in 1994 stierf hij. Hij was pas 32. In diezelfde jaren ging ook mijn moeder dood, en mijn Joodse oma met wie ik heel close was.”
Hoe ging u daar mee om?
“Zoals ik met dingen omging in die tijd: er heftig op los leven. Ik kon dingen niet verwerken. Was ik ook nog niet intelligent genoeg voor. Altijd tumult. Ook van een bestseller werd ik niet gelukkig. Toen mijn moeder overleed was ik 27, wat wéét je dan? Toen ik twee jaar later mijn eigen uitgeverij begon, heb ik veel geleerd: met mensen moeten omgaan, in een structuur werken. Daarvoor woonde ik in kraakpanden, dan hoef je dus helemaal niks, terwijl ik juist goed gedij in een structuur.”
Mist u de mateloze tijd nog weleens?
“Nee. Sterker nog, bij elke borrel waar ik ben, denk ik: wat heerlijk dat ik nuchter mag blijven. Het is mijn offer waardoor ik goed in het leven zit. Het is gelukt om mezelf opnieuw uit te vinden, als uitgever en als mens. De mooie jaren liggen voor me. Daarom krijg ik ook boeken aan de praat, dat heeft namelijk te maken met jezelf weer aan de praat krijgen.”
Helemaal geen drank en drugs meer?
“Ik ben geen genieter. Eén glas wijn vind ik niet te pruimen. Het gaat mij om de verdoving. Ik ben meer van de sixpacks bier dan een glas dure whisky. Nou, dan maar helemaal niet meer. Mateloos ben ik nog altijd. In verzamelen, bijvoorbeeld. Als kind had ik al de een-na-grootste handtekeningenverzameling van Nederland. Ik was daar gewiekst in. Ging ik naar Zandvoort waar Nelson Piquet racete. Had ik een A4’tje met allemaal vakjes, of hij even twintig handtekeningen wilde zetten. Ik hield er één, en verkocht de rest. Suikerzakjes, sigarenbandjes, ik verzamelde het allemaal. Tikje obsessief, misschien. Toen ik mijn eerste bestseller had gehad en geld begon te verdienen, dacht ik: waar wil ik dit aan uitgeven? Nou, ik hou van mooie dingen, dus ik ben kunst gaan verzamelen.”
Een van uw grote successen is De gelukkige huisvrouw van Heleen van Royen. Zou u dat nu anders uitgeven dan toen?
“Ik zou nu de literaire kwaliteit veel meer benadrukken. Het boek is weggezet als chicklit, terwijl het gaat over psychose, een rampzalige bevalling, zelfmoord, een vrouw die denkt dat ze Jezus is – niet de
standaardingrediënten van chicklit. Inmiddels is er veel meer waardering voor dat boek van toonaangevende critici. Maar ja, destijds was ik alleen maar bezig met het lanceren van Scud-raketten. Ik kon niet anders. En dus stond iedereen al klaar met zijn afweergeschut.”
Heeft Heleen van Royen u dat kwalijk genomen?
“Nee! Die wil boeken verkopen. Maar nu zeg ik tegen Heleen: ‘Doe liever wat kleren áán. Hou het classy.’ Ik ga uit van de inhoud. Eigenlijk ben ik gewoon een klassieke uitgever met moderne verkoopmethodes. Want het is godverdomme wel 2015. Als een boek uitkomt, wil ik een knalcampagne, een Facebooktsunami en een Twitterbom.”
De manier waarop u uw boeken en uw auteurs promoot werd vroeger met gefronste wenkbrauwen bekeken. Zag u uzelf als een nieuw soort uitgever?
“Ik lees nu de biografie van Geert van Oorschot – fantastisch boek trouwens – en zo’n soort uitgever ben ik niet. Ik ben gewoon een oude kraker met een neus voor boeken, en ik heb elk jaar mijn knallers. En toch, met Stoner heb ik me wél als een klassieke uitgever gedragen: als een soort Jehova’s getuige ben ik van deur naar deur gegaan om de lof over dat boek te zingen.”
Stoner is een oud boek van John Williams, een dode, Amerikaanse schrijver, die nooit succes heeft gehad. U heeft het herontdekt en er een genadeloze bestseller van gemaakt.
“Ik had dat boek na een tip gelezen en dacht: is iedereen nou gek waardoor dit boek nooit is opgepikt, of ik ben gek dat ik het zo fantastisch vind? Het was niet hot, er was geen veiling, het was een oud boek waarin werkelijk niemand geïnteresseerd was. Het is mijn grote liefde om te zoeken naar vergeten talent, en Stoner is daarvan het ultieme voorbeeld. Maar ik wist: dit wordt geen sprintje, dit wordt een marathon. Hier zal ik uithoudingsvermogen voor moeten hebben. Van deur tot deur, van zeepkist naar zeepkist ben ik gegaan om te vertellen hoe goed dit boek is. Na een half jaar hadden we er tienduizend van verkocht. Hartstikke goed, vond iedereen. Maar ik wilde verder. En op een gegeven moment verkochten we per dag meer boeken dan Williams in zijn hele leven heeft verkocht.”
U werd een verkondiger van het woord.
“Het was meer een jihad. De jihad van de uitgever. Als ik ergens in geloof, ga ik door roeien en ruiten. De ouderwetse uitgever is klaar als het boek klaar is, maar voor mij begint het dan pas. Als je als schrijver bij mij zit, wil je een uitgever die vecht voor je boek. Toen we ooit met de knalcampagnes rond Lulu Wang kwamen, mijn eerste bestseller, vond iedereen dat ordinair. Nu is het volstrekt normaal. Maar nog altijd lopen veel mensen heel deftig te doen in die literaire wereld. Ga eens aan de slag, denk ik weleens. Er zijn heel veel luie mensen, hoor. Ik hou gewoon van hard werken.’
OSCAR VAN GELDEREN
31 maart 1965, Purmerend
1982: eindexamen HAVO Waddinxveen 1982-1988: kraker in Leiden en Groningen 1988: Hebreeuws op de Ulpan, Israël 1989: Frederik Muller Academie 1990: werkt bij Uitgeverij Arena 1995: richt Uitgeverij Vassallucci op met Lex Spaans 2001: verkoop Vassallucci aan PCM Uitgevers 2005: richt uitgeverij Rothschild & Bach op 2007: oprichting van Lebowski Publishers, imprint van uitgeverij Overamstel
Oscar is getrouwd met Manuela Klerkx en vader van Ori (17).
Het Parool, 21 november 2015
http://www.boekblad.nl/oscar-van-gelderen-in-het-parool-mijn-talent-is.255519.lynkx
Plaats een reactie