Fred van der Wal – “In de jaren ’60 lagen de prijzen van jonge kunstenaars…”
In de jaren ’60 lagen de prijzen van jonge kunstenaars die tegen de abstrakt expresionistiese stroom aanhangers in moesten roeien nog erg laag en een schilderij van rond de twaalfhonderd gulden voor een realisties kunstwerk werd al gauw als exorbitant gezien, ondanks dat het vervaardigen er van vier weken of langer had gekost.
Waar ligt de rechtvaardiging van deze on rechtvaardige beloning in?
Het is maar wat U beloning noemt.
Het enige genoegen achteraf is dat van de duizend gevierde en befaamde kunstschilders uit die tijd er 999 zijn afgevallen. Zitten nu in het gekkenhuis, zijn aan de spuit, snuiven, slikken, blazen bellen of liggen in hun graf.
Niemand hoort meer van ze en dat gun ik ze van harte omdat het vooral de slechte kunstenaars waren die voor de brede, gemakkelijke weg van de gemakzucht kozen en een voorbeeld naschilderden.
O, ja hoor, ze waren beroemd in de P-cafés als de subsidie weer eens binnen was. Zij kregen dikke catalogi op kosten van de belasting betaler en overzichtstentoonstellingen in galeries en musea.
Wat voor faam is dat? De waan van het moment. Kunstmatige constucties.
Op dit moment is zo’n tragies geval Rob Scholte, die onmiddellijk na de akademie prijzen voor zijn werk kreeg geboden van rond de vijftigduizend gulden en dan ook nog vaak werd uitbetaald in zakjes coke.
”Herr Professor Scholte” werd in Duitsland aan de een of andere akademie benoemd toen hij zijn beide benen nog kompleet had en als bestuurslid juichend de hoofd stedelijke kunstenaars vereniging Arti et Amicitiae binnen gehaald om er drie maanden later weer uit te vliegen, omdat hij weigerde als genie bij bestuursvergaderingen aanwezig te zijn.
Hij is geen bijzonder groot schilderkunstig of origineel talent.
Een paar jaar geleden zat ik in Arnhem in één van die vele zogenaam de trendy, dus voornamelijk vervelende, artiesten cafeetjes te praten en het gesprek kwam op Rob Scholte en zijn beeldend procédé om fragmenten van fotos uit de reclame en de bladen al of niet gedeeltelijk over te nemen en dat deze werkwijze volgens onze gesprekspartners “volkomen nieuw en baanbrekend” zou zijn. Ina merkte op dat ik vanaf 1964 exakt hetzelfde deed tot voor enkele jaren.
Het gezelschap, de ‘fine fleur van de Arnhemse provinciale kunstsien’ en de plaatselijke kunstakademie reageerde woedend.
“Dat kan niet,dat is eenvoudigweg onmogelijk,daar is Rob Scholte beslist de allereerste mee,dat is een geniaal idee,daar zou jij nooit op kunnen komen, wat denk je wel!
Als dat zo was dan hadden wij dat als leraren aan de Arnhemse akademie wel als eerste geweten.Jullie hebben in Friesland niet eens een akademie! Friesland,poeh…”snoof de dikbuikige beeldhouwer Joep Sterman verontwaardigd en verslikte zich in zijn kolere in het zoveelste glas bier en werd onmiddellijk bij gevallen door zijn nog dikbuikiger echtgenote, de kogelronde, aan hoge bloeddruk lijdende rondwandelende zelfgebrejen wollen trui Ulrike Sterman.
Ik zei dat ik genoeg fotos van mijn werk had om aan te tonen dat ik gelijk had,maar die wilden ze liever niet zien.
”We laten onze illusies niet door jou bederven! Die fotos kun je wel van de week hebben laten maken! We laten ons door jou niet besodemieteren! Wat dacht je wel!
Uit Friesland kan sowieso niets goeds komen op artistiek gebied! We hebben van de week nog zo’n Fries afgewezen die toelating kwam doen voor de afdeling schilderkunst! Wat denken die Friezen wel? Als een Fries hier aankomt met zijn mapje is hij automatisch bij voorbaat al afgewezen! We zouden jouw werk ook afwijzen!” voegde hij er nog aan toe.
De leraren aan de Arnhemse academie waanden zich de maat aller dingen. Ik heb jaren lang hun geborneerd geklets aangehoord.
Ze waren “vergeten” dat ik als Amsterdammer pas in 1978 naar Friesland ging en daarvoor dertig jaar in Amsterdam had gewoond.
“De fotos van mijn werk zijn voorzien van etiketten van het Stedelijk Museum en beschreven op de achterkant van de fotos door de staf,”merkte ik nog op.
“De staf? Welke staf? Zeker de staf van Sinterklaas? Dat kan niet! Niks Stedelijk Museum! Jij in het Stedelijk Musuem? Poeh, dat mocht je willen! Ze hebben niet eens een staf !Dat is onmogelijk! Dat verzin je waar je zelf bij staat! Het Stedelijk Museum! De staf! Een Friese schaapherder heeft een staf, zul je bedoelen! Het Stedelijk Museum is niet eens geïnteresseerd in dat provinciale realisme van jou!Dat is volkomen dertiger jaren stuff en al lang achter haald!Dat is vieux jeu!Dat is allemaal commercie! Niks is het. Jij kunt niks. Commerciële rommel maak jij. Jij kunt niet eens abstracts childeren. Dat is het hoogste wat er is. Abstract is alles. Als je de aktualiteit volgde zou je wel anders schilderen!” meesmuilden ze even hatelijk als gefrustreerd.Ik gaf het op. Arnhemse, vooraanstaande kunstenaars, noemden ze zichzelf! Ze stonden overal vooraan in Arnhem. Hielden ‘grensverleggende’ exposities van oranje gietertjes die ze op een hoop goooiden. In het Stedelijk Musuem gooien ze ook van alles op een hoop, dus was een hoop plantengietjes ook kunst, meesmuilden ze. Ze zouden zo in Amerika kunnen tentoonstellen, maar dat wilden ze niet! Arnhem was veel belangrijker.
Over provinciaal gesproken! Als ex-Amsterdammer ging ik daar niet mee om, maar ook niet mee in debat! Ze bestonden gewoon niet voor mij…
Kan deze man als psychotherapie een tentoonstelling krijgen in het Rob Scholtemuseum? Met subsidie uit de GGZ budgetten?
Dick Berts moet een stoot voor zijn kanus hebben. Daar ben ik goed in als ex-karateka!
Hoe we het ook wenden of keren; ik ben een fellow travellende modern kunstartist standing in the shados die nergens op uit is om wie dan ook te paaien. Kom daar maar eens om in het kunstenaarsplantsoen. Liever een snuifje met Rob S. dan tien koppen Groene Thee met een Friese Kunst Artiest in zijn wrakke hut aan de Oude Bildtdijk. Good Heavens, als je het daar van moet hebben.