Franck Gribling – Mene tekel: Wat stellen bijbel en religie voor in de Nederlandse beeldende kunst van vandaag ?
Het christelijke geloof stelt in geïnstitutionaliseerde vorm in Nederland niet veel meer voor. Vooral de rooms-katholieke kerk, institutie bij uitstek, heeft hier de afgelopen halve eeuw enorm aan macht en invloed ingeboet. Van een gemeenschap van de gelovigen is weinig meer over. Er zijn geen roepingen meer en er zijn geen koloniën meer om te missioneren. Kerken sluiten en eerbiedwaardige kloosterordes, zoals de Benedictijnen van Oosterhout, worden opgeheven nadat de laatste monniken naar een rusthuis verhuisd zijn. Iedereen kan nu voor zich zelf uitmaken wat hij of zij gelooft. Het dogmatische godsgeloof is in brede kringen vervangen door een vrijblijvend ‘iets-isme’. Alleen de islam weet zijn aanhangers zelfs in toenemende mate te binden in een streng geloof in Allah als de enige ware god.
Tegen die achtergrond is het opmerkelijk dat in de Nederlandse kunst de laatste tijd christelijke religieuze voorstellingen weer veld winnen. Is dat een teken dat, net als in de Verenigde Staten, een christelijk fundamentalisme aan het groeien is? Moeten wij het zien in verband met het ethisch reveil, waar Balkenende de mond vol van heeft? Vermoedelijk niet. Kunstenaars zijn al langer bezig zich resten van de christelijke voorstellingswereld toe te eigenen en te verwerken. Terwijl in de twintigste eeuwse avant-garde, op enkele uitzonderingen na, religie nauwelijks een rol speelt, (maar spiritualiteit wel: de Dadaïst Hugo Ball was een mysticus en Yves Klein was Rozenkruiser), is er in het postmoderne vacuüm daarna, toen zowel geloof als ideologie op de helling werd gezet, ruimte vrijgekomen om oud cultuurgoed, ook het christelijke, te recyclen en te citeren. Inmiddels lijkt de tijd gekomen dat niet alleen de vorm, maar ook de inhoud aan hergebruik toe is.
Het religieuze citaat
Het is opvallend dat die hernieuwde aandacht voor de culturele erfenis van het christendom zich buiten de bevoegdheid van de kerk voltrekt. Op eigen initiatief hebben kunstenaars oude rituelen en thema’s herontdekt, die ook voor het ontkerstende publiek nog steeds verstaanbaar zijn, als een residu in het collectieve bewustzijn. Voor een deel is het puur jeugdsentiment, herinnering aan de geborgenheid van een religieuze opvoeding. In de postmoderne vloed van beelden zijn christelijke clichés ruim vertegenwoordigd. We worden er dagelijks, of in elk geval met Sinterklaas en Kerstmis, mee geconfronteerd. De banaliteit van de religieuze kitsch is een realiteit die sommige kunstenaars al sinds de Pop Art in de jaren zestig aanspreekt. Woody van Amen verwerkte het in zijn kunst, evenals de Brabander Jacques Frenken, die dankbaar door de Kerk afgedankte heiligenbeelden een nieuw Pop bestaan schonk.
Sindsdien is het niet ongebruikelijk dat in een postmoderne context religieuze citaten opduiken. Voor een kerstnummer van de HP beeldde Rob Scholte zich af als Jezus kindje. Religieuze kitsch is in postmoderne ogen camp. De oppervlakkigheid daarvan wordt door Wim Delvoye gethematiseerd in zijn op een varkenshuid getatoeëerde afbeelding van Christus die aan een Hells Angels’ embleem ontleend is. Die voorstelling heeft als zodanig weinig met religieuze beleving te maken.
Het is typerend voor de verwarring die bestaat over het begrip religieuze kunst, dat dit werk op kerkelijk initiatief is opgenomen in de, in het katholieke bolwerk Leuven samengestelde tentoonstelling Mens Geschiedenis van een wonde. Het zegt ook wel wat over de onzekerheid van het Episcopaat op artistiek gebied, dat de samenstelling werd overgelaten aan het werelds gezag van het Museum van Moderne Kunst in Gent. Het resultaat is dat expliciete religieuze inspiratie nauwelijks een rol heeft gespeeld bij de uitgenodigde kunstenaars, wel humanitaire betrokkenheid. Getoond in het raamwerk van een kerkelijke omgeving kan die al snel religieus geïnterpreteerd worden.
Ron Mueck`s realistische, in een laken gehulde figuur is een toonbeeld van meditatie, maar is niet als religieuze kunst bedoeld. Het beeld is toch van een ander kaliber dan de beroemde martelaarscenes van Dieric Bouts, exemplarisch voor middeleeuwse vroomheid, die in dezelfde kathedrale ruimte permanent te zien zijn.
Een groot nieuw werk van Wim Delvoye, de Double Helix Crucifixion van 2006, is in de catalogus van de tentoonstelling wel afgebeeld, maar is in Leuven niet te zien. Het is onderdeel van een, op dit ogenblik in een Zwitserse galerie getoonde reeks van, met behulp van de computer, ruimtelijk vervormde archetypes van de westerse cultuur: de Griekse discuswerper, een beroemd beeld uit de oudheid, maar ook het Kruisbeeld, dat Delvoye als kind aan de muur had hangen in zijn ouderlijk huis. De met de computer gemanipuleerde Christusbeelden zijn een perfecte demonstratie van postmodern hergebruik.
Godsbeeld
Religieuze afbeeldingen zijn tegenwoordig massaproducten, die als bazaar prullaria, made in Taiwan of de Volksrepubliek China, op de markt worden gebracht. Jan Henderikse, die in de jaren zestig deel nam aan de Zerobeweging, accumuleert tegenwoordig dit soort reli-kitsch. In de documentaire uit het jaar 2000: Alles is licht van Sherman de Jesus, is te zien hoe Henderikse die prullaria, lichtgevende Christus beeldjes en dergelijke, en gros in de oriëntaalse winkeltjes van New York inslaat en verwerkt tot een groot lichtscherm in het koor van de Sankt Georgkerk in Wismar. Bij Jan Henderikse speelt religieuze overtuiging geen rol, al heeft hij grote belangstelling voor restanten van populair volksgeloof, zoals die in bedevaartsplaatsen te vinden zijn.
Zonder dat het expliciet in zijn werk tot uitdrukking kwam, had een andere Zero kunstenaar, Jan Schoonhoven, hoewel van reformatorische komaf, toch een grote affiniteit met de geest van de kathedralen. Dit wordt althans benadrukt in de kunstdocumentaire die Sherman de Jesus ook over Jan Schoonhoven gemaakt heeft. Bij Schoonhoven was er geen sprake van postmodern relativisme, maar van een diepgewortelde behoefte aan spiritualiteit, die in de kritiek over zijn werk meestal niet aan de orde komt.
In de literatuur is Reve degene geweest, die al in de jaren zeventig een stap verder ging en een eigen, volstrekt onorthodoxe theologie, dat wil zeggen nieuwe wijn in oude zakken, introduceerde, als vervolg op de persiflage van de beeldreligie van de televisie, waar hij ook een aandeel in had. Juist op het moment dat theologen God dood verklaarden, wekte hij die God in Reviaanse gedaante weer tot leven en met succes. Zelfs de theologen namen de ongebruikelijke voorstelling van God als een lief ezeltje met wie de mens een mystieke gemeenschap kan hebben, serieus. Ook in zijn boek De stille vriend uit 1984 geeft Reve een nieuwe kijk op God. Reve’s alter ego Speerman stelt zich op een geven moment een ‘verschrikkelijk lieve en heel erg eenzame soldaat’ voor, die ‘ver van huis en van zijn moeder, onschuldig sneuvelde en in jongensachtige doodsangst, met half geopende mond om zijn moeder roepend, eenzaam zoude sterven. Bij die voorstelling gevoelde Speerman zijn eigen mannelijk deel groot en hard worden. ‘Een levende jongen, dat is reeds iets geweldigs,’ dacht hij, ‘maar een stervende jongen is het allerhoogste’. Die gedachte verontrustte hem en hij probeerde haar te verantwoorden. ‘Ik bedoel niet dat het goed is,’ mompelde hij bij zich zelve, ‘maar dat het schoon en verheven is. Het kan tot nadenken en inkeer leiden en daarmee tot een zinvol godsbegrip. En dat is in deze tijd hard nodig.’ [….] Was het niet denkbaar, hield Speerman zich voor, dat bij de voorstelling die hij bij het kijken naar die lieve uitverkoren soldaat gekoesterd had, God zelf naast hem Speerman gestaan had en precies het zelfde gezien en gevoeld had en bij het zich voorstellen van die eenzaam stervende lieveling en van het langs diens mondhoek neder stromende helder rode bloed, zijn eigen goddelijke deel eveneens stijf en groot had voelen worden. ‘Het is niet alleen denkbaar,’ dacht Speerman, ‘het is zo. Maar wat zoude God daarbij dan gedacht hebben? Hij heeft gedacht: dit is zondig,’ hield Speerman zich voor. ‘Hij heeft gedacht: in mij is zondige lust en zonde. Ik moet mens worden en sterven.’ Speerman knikte. ‘Zo is het gebeurd,’ sprak hij tot zich zelve. ‘En zo zijn wij verlost geworden. Oorlog is toch ergens goed voor.’
Dit is ongetwijfeld een onorthodoxe en onnavolgbare kijk op God. Zo’n verregaande identificatie met hem is in de beeldende kunst nauwelijks mogelijk. Alleen Anton Heyboer schiep op vergelijkbare wijze een privé godsbeeld, waarin het woord trouwens een belangrijke rol speelde.
Juist als gevolg van de ontkerkelijking en individualisering na de Tweede Wereldoorlog, ontstond ruimte voor de eigen invulling van spirituele behoeftes. Ook in Nederland bleven kunstenaars incidenteel in hun autonome werk bijbelse voorstellingen, zoals het gevecht van Jacob met de Engel, afbeelden als metafoor voor het existentiële, menselijk tekort.
Voorbeelden daarvan zijn door Joost de Wal voortreffelijk geïnventariseerd en in een groter verband geplaatst in zijn dissertatie Kunst zonder Kerk. Nederlandse Beeldende Kunst en Religie.1945-1990 (Amsterdam University Press, 2002). Daarbij ging hij voornamelijk uit van werken die zich in de Rijkscollectie bevonden en die nu in het Museum voor Religieuze Kunst in Uden zijn opgenomen. Het gaat meestal om kunst die buiten de invloed van de kerk als instituut ontstond en die aanvankelijk soms in de ban werd gedaan. Dat overkwam zelfs diep religieuze kunst, zoals de Kruiswegstaties van Albert Servaes en Aad de Haas, die uit kerkgebouwen verwijderd werden. Net als literatuur had ook beeldende kunst een Nihil Obstat van de bisschop nodig. In een achterhoedegevecht veroordeelde de roomse kerk vrijwel alles, dat niet de kenmerken van een braaf bidprentje had.
Minimaal en abstract
De Franse Art Sacrébeweging van de progressieve Dominicaner couturier Regamey mocht in de jaren vijftig dan ook niet op de goedkeuring van Rome rekenen. Het was een poging om vooraanstaande moderne kunstenaars als Matisse, Chagall en Léger, ongeacht hun ideologie te betrekken bij een vernieuwing van de religieuze kunst. Deze kortstondige beweging heeft wel enkele prachtige resultaten opgeleverd, zoals de door Matisse gedecoreerde kapel in Vence, het kerkje in Assy, waar veel moderne kunstenaars bij betrokken waren en de kerk van Audincourt, door Léger beschilderd. In 1951 waren voorbeelden van die hedendaagse religieuze kunst in het Van Abbemuseum in Eindhoven te zien. Aartsconservatief Geurt Brinkgreve, wiens naam nu het trappenhuis van Arti siert, fulmineerde toen tegen die kunst van `Heidenen, Joden en Godlooche-naars`. In het bijzonder was de abstracte spiritualiteit van een Manessier en Bazaine hem een doorn in het oog. ‘Zij kennen geen God meer, wiens Geest het heelal gestalte en zin gaf. Zij verwerpen de zichtbare wereld met al haar schoonheid, vreugde en smart,’ schreef hij.
Een klein groepje jonge, katholieke kunsthistorici, waaronder Wim Beeren, probeerden tussen 1957 en 1963 in het tijdschrift Kunst en Religie een brug te slaan tussen geloof en avant-garde. Dat heeft nauwelijks resultaten opgeleverd. Hoewel Rome zich na het Tweede Vaticaanse Concilie minder behoudend opstelde, is daar op het gebied van de kunst weinig uit voortgekomen. Alleen in Frankrijk, waar de staat eigenaar van de kerkgebouwen is, werden door de Minister van Cultuur Jacques Laing opdrachten gegeven voor reeksen moderne, gebrandschilderde ramen. Internationaal bekende kunstenaars zoals Jan Dibbets, en aanvankelijk ook Kelly en Stella werden uitgenodigd. Dibbets mocht aan het werk gaan in de kathedraal van Blois. Daarvoor waren al mooie ramen ontstaan van Soulages in Conques en van Jean Pierre Raynaud in de abdij van Noirlac. Zolang de vormgeving minimaal en abstract was, beantwoordde dit wel aan de wens van het Tweede Vaticaans Concilie om te versoberen in het kerkgebouw. De eigenzinnige figuratieve voorstellingen van Markus Luperts ontworpen voor de kathedraal van Nevers, konden dan ook bij de bisschop, die wel degelijk inspraak heeft, niet door de beugel en werden dus niet geplaatst. (noot: In het Nijmeegse Universitaire tijdschrift Desipientia, jaarg. 10, nr 2, sept.2003: Hedendaagse glas-in-lood ramen in historische monumenten, wordt uitgebreid aandacht gewijd aan verschillende recente glasramen).
Het taboe voorbij
Ook in Nederland krijgen kunstenaars weer opdrachten voor glas in lood ramen. Ook hier gaat het initiatief niet van de katholiek kerk uit, maar van lekeninstanties. Het waren trouwens aanvankelijk protestantse kerken waarin moderne kunstenaars aan het werk konden: Appel in hervormde kerkgebouwen in Geleen en Zaandam, Benner in een gereformeerde kerk in Helmond.
Ook Marc Mulders kreeg zijn eerste monumentale opdracht voor een raam in 2000 in de hervormde kerk van Rhoon. De ramen voor de oecumenisch gebruikte Sint Stevenskerk in Nijmegen uit 2001 ontstonden in opdracht van het Universitair Medisch Centrum. Na het raam in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, ter gelegenheid van het regeringsjubileum van Koningin Beatrix in 2005, voltooide Mulders in 2006 het Apocalypsraam in het nieuw ingerichte Museum voor Religieuze Kunst in Utrecht. Hier slaagt Mulders er in een persoonlijke, ondogmatische visie op een bijbels thema vorm te geven in een experimentele techniek en eigen stijl, die vernieuwend is binnen de glasschilderkunst. Collages worden door middel van zeefdruk op het glas overgebracht. Daardoor kunnen bestaande beelden uit de actualiteit en uit de kunstgeschiedenis verwerkt worden. Het is een techniek die eerder in de jaren zestig door Hans Truyen in de Martinuskerk in Maastricht werd toegepast Toen moesten beelden van de oorlog in Vietnam een associatie met het lijden van Christus oproepen.
Marc Mulders en de groep kunstenaars die met hem de Tilburgse School vormen, trachten, wars van postmoderne relativering, in de christelijke religie een nieuwe inspiratiebron en leiddraad te vinden. Dat is binnen de discussie over actuele kunst bepaald niet algemeen geaccepteerd. Volgens de Amerikaanse kunsthistoricus James Elkins, schrijver van het boek On the strange place of religion in contemporary art, is het nog steeds een taboe in het kunstonderwijs. Het zijn ook grote woorden die Mulders gebruikt: ‘In tijden van chaos en ontreddering is het noodzaak het kwade en het goede tegenover elkaar te stellen, het kwaad te duiden in symbolen en de overwinning van het kwaad in termen van verlossing en belofte, de belofte van de weerkomst van god.’ Het is een doelstelling die perfect beantwoordt aan de roep van Balkenende om een ethisch reveil en een herstel van normen en waarden.
Ook voor Hans van Houwelingen kan religie een bindmiddel zijn in de openbare ruimte en daarmee in de gemeenschap. Zijn belangstelling voor de herintegratie van religieuze symbolen dateert al van 1992, toen hij voorstelde een lam in de kerk van het nonnenklooster van Oosterhout te exposeren. Daarover voerde hij toen een spirituele briefwisseling met een van de nonnen, Benedicia Meulenberg. De sculptuur Maria Quelle des Lebens in München is een poging om mensen bij elkaar te brengen in hun beleving van een gemeenschappelijk gedeelde symboliek. Ook zijn recente project Sluipweg in het Fort Vijfhuizen bij Haarlem, uit 2006, om geruimde grafstenen te recyclen tot een openbaar monument, heeft die bedoeling. Het gaat er Van Houwelingen niet om een nieuwe beeldtaal te creëren, maar om de gemeenschappelijke beleving van bestaande cultuurelementen te activeren. ‘Ik zoek al vijftien jaar naar nieuwe formules en rituelen voor het herdenken. In het modernisme werd dat minder belangrijk gevonden, maar Nederland schreeuwt nu om identiteit,’ zegt hij in de Volkskrant van 19 oktober 2006.
Dat religieuze thema’s en rituelen de laatste tijd weer in de belangstelling staan, is duidelijk. De vraag is, of het in onze multiculturele samenleving nog wel wenselijk en mogelijk is om uitsluitend de christelijke overtuiging als uitgangspunt te nemen. Europa is tegenwoordig een lappendeken van religies. Dat is het thema van de zojuist in Brussel geopende tentoonstelling God(en), een handleiding, waarvoor Rem Koolhaas een emblematisch logo ontwierp.
Het is aan de kunst om die diversiteit recht te doen. Daarbij is het van belang dat religie en spiritualiteit geen taboes zijn in de hedendaagse kunst. Het zijn tenslotte elementen in de samenleving, die juist in de kunst tot uitdrukking kunnen komen. Kunst kan beantwoorden aan de behoefte om in contact te komen met waarden die het alledaagse overstijgen. Een aantal hedendaagse kunstenaars zijn zich dat opnieuw bewust.
De Nieuwe, religie, 2006/14
http://www.denieuwe.nl/Religie/artikelen/FranckGribling.html
Plaats een reactie