Fieke Konijn – Caldic Collectie
De tentoonstelling van de Caldic Collectie in Museum Boijmans Van Beuningen vindt plaats op een moment dat de verhouding tussen privé-verzamelaar en museum in Nederland veel publiciteit krijgt. De liaison tussen deze twee is van oudsher met gevoeligheden omgeven. De geschiedenis van het museale verzamelen toont aan dat particuliere verzamelingen van onschatbare waarde zijn voor de collectievorming van musea. Ook tentoonstellingen zouden zonder bruiklenen van particulieren niet te realiseren zijn. Musea doen dus graag zaken met verzamelaars, het liefst echter op hun eigen voorwaarden, daarmee de licht geraakten onder de collectioneurs het gevoel gevend dat zij niet serieus genomen worden. Slechts weinigen zijn zo edelmoedig als Lillie Bliss, één van de drie oprichtsters van het MoMA in New York, die met een groots gebaar bepaalde dat dit museum werken uit haar legaat mocht verkopen als het geld nodig had voor nieuwe aankopen. Nu veel Nederlandse musea zich gedwongen zien om financiële bronnen buiten de overheid aan te boren, zou een omgangscode voor beide partijen geen overbodige luxe zijn.
Imagine is het feestje van Joop van Caldenborgh. Ongetwijfeld heeft Boijmans op die manier bestaande banden willen verstevigen – deze Rotterdamse industrieel en mecenas is sinds 1996 voorzitter van de Stichting Museum Boijmans Van Beuningen – en daaraan prioriteit gegeven boven een zorgvuldige evaluatie van de collectie. De tentoonstelling geeft maar zeer ten dele een beeld van de omvang en het karakter ervan: belangrijke kernen als realistische schilderkunst en schilderkunst van de late negentiende eeuw blijven grotendeels buiten beeld. Men kan slechts raden wat deze presentatie weerspiegelt, de huidige liefdes van de verzamelaar of de voorkeur van het museum. Waarschijnlijk een mix van beide. Net zomin als er behoefte was om de selectie te verantwoorden (voor de tentoonstelling is trouwens een andere keuze gemaakt dan voor de catalogus) was het kennelijk gewenst om inzicht te geven in de groei van de collectie. Niet alle verzamelaars zijn zo gesloten over hun aankopen. In de tentoonstellingscatalogus van kunstwerken uit de collectie van Frits en Agnes Becht (Stedelijk Museum Amsterdam, 1984) en de collectiecatalogus van de collectie Visser in Museum Kröller-Müller (2000) worden van ieder werk herkomst en verwervingsdatum vermeld. Onzorgvuldig is bovendien dat uit de bijschriften in de tentoonstelling niet blijkt dat het in veel gevallen om oplagen gaat, waardoor de suggestie ontstaat dat werken als La boîte-en-valise van Marcel Duchamp, de multiples van Joseph Beuys, het filmpje Le corbeau et le renard van Marcel Broodthaers of Nostalgia van Rob Scholte unica zijn. De catalogus is daarin wel correct.
De Caldic Collectie, zo genoemd naar het bedrijf van Van Caldenborgh, heeft zich inmiddels een plaats verworven onder de grote verzamelingen van moderne kunst, door zijn omvang, maar ook door het gewicht van de stukken die een vaak museale pretentie hebben. Van Caldenborgh behoort tot de bulkkopers, enigszins vergelijkbaar met Charles Saatchi, en zijn tempo lijkt alleen maar te versnellen. Zero en Nul met vooral veel Schoonhovens behoren tot de vroegste clusters. Philip Akkerman, met ruim honderdveertig zelfportretten, volgt hij sinds 1991. In 1992 werden in één klap vijftig dozen van Joseph Cornell gekocht, evenals het volledige grafische oeuvre van Broodthaers. Als het besluit valt om fotografie te verzamelen, dan meteen met het streven een historisch overzicht te vormen, en hetzelfde geldt met betrekking tot de Nederlandse negentiende-eeuwse schilderkunst. Ook de beeldentuin met 64 werken bij het woonhuis in Wassenaar is razend snel, tussen 1995 en 2000, tot stand gekomen. Van Caldenborgh laat zich er graag op voorstaan dat hij weliswaar specialismen heeft, maar toch de kunstmarkt in de volle breedte afgraast. Toch valt er wel een stramien in zijn voorkeuren te ontdekken. Hij lijkt gecharmeerd te zijn van kunst met een duidelijke vorm, iets waarvan bijvoorbeeld zijn selectie uit het oeuvre van Broodthaers of Beuys getuigt, en minder van procesmatige kunst (die wil ontsnappen aan het karakter van verhandelbare waar) of vormen van expressionisme. Vergeleken met verzamelaars als het echtpaar Becht, Annick en Anton Herbert of de familie Visser wordt hij minder gedreven door een persoonlijke betrokkenheid bij een beginnende kunstenaar of stroming. Evenmin heeft hij, zoals Saatchi, de behoefte om met tentoonstellingen trends in de markt te zetten; hij stapt meestal in op het moment dat een reputatie reeds is gevormd.
Hoewel Van Caldenborgh ontkent museale pretenties te hebben en in interviews de nadruk legt op het persoonlijke en obsessieve karakter van zijn verzamelactiviteiten, heeft hij vanaf 1990 de openbaarheid gezocht met tentoonstellingen in het hoofdkantoor van zijn bedrijf aan de Rotterdamse Blaak. Dat het mogelijk is om dergelijke presentaties rondom een thema samen te stellen, zegt op zichzelf al iets over de omvang van deze collectie, waarin de eigenaar telkens nieuwe samenhangen ontdekt. In een eenmaal gevonden thema ziet Van Caldenborgh vaak weer aanleiding tot nieuwe aankopen. Deze voorkeur voor de thematische ordening spreekt ook uit de huidige tentoonstelling in Boijmans, al zal zij door een argeloze kijker gemakkelijk als een overdadige, willekeurig gearrangeerde uitstalling worden ervaren, hetgeen nog wordt versterkt door het formaat van de expositiezalen in de Bodon-vleugel. Eén van de zijzalen wordt in een tekstbord aangekondigd als een curiositeitenkabinet, op te vatten als metafoor voor de psyche van de verzamelaar. Rondom het centraal geplaatste Five Revolutionary Seconds IV uit 1996 van Sam Taylor-Wood, een panoramafoto gemaakt in huize Van Caldenborgh, zijn kunstwerken met een samengesteld karakter bij elkaar gezet. Een dergelijke letterlijke interpretatie van het begrip verzamelen pakt echter niet erg gunstig uit voor de werken zelf. Het is te veel van hetzelfde en te dicht op elkaar. Zo versmelten de assemblages van Daniel Spoerri, Claes Oldenburg, Guillaume Bijl, Jan Henderikse en John Miller in deze ruimte tot één groot wandreliëf. Verder is in de inrichting van de tentoonstelling nadrukkelijk naar beeldrijmen gezocht die naar mijn smaak soms te veel op het niveau van de platte, nietszeggende associatie liggen. Het broze naakt van John DeAndrea, eveneens aanwezig op de foto van Taylor-Wood, botst ongelukkig met de naakte en grotesk dikke baby van Ron Mueck. Andere voorbeelden van dergelijke combinaties zijn een springende figuur van Jan Fabre naast eentje van Eelco Brand of een schilderij van Armando met het motief van een ladder waarnaast eenzelfde laddertje van deze kunstenaar in brons staat. Ook de beslissing om de gang met documentaire foto’s van de beeldentuin te laten culmineren in The Leap van Taylor-Wood doet afbreuk aan het geheel eigen karakter van deze foto: er zijn boomkruinen en boomkruinen. Veel gelukkiger werken dergelijke combinaties bij de zelfportretten. Akkerman krijgt zijn plaats in de Nederlandse schilderkunstige traditie tegenover een wand met onder anderen Dick Ket, Charley Toorop en Jan Sluyters, terwijl verderop de zelfbewuste zelfportretten van Sarah Lucas, Jeff Koons en Andy Warhol fraai contrasteren met de ingetogen Rineke Dijkstra.
De sculpturen staan er in Boijmans soms ontheemd bij, wat een groot contrast is met de overwogen plaatsing in Van Caldenborghs tuin. Daar krijgt de verzamelaar het tegenspel van de kunstenaars waar het museum op zijn beurt voor had moeten zorgen.
• Imagine, you are standing here in front of me. Caldic Collectie loopt tot 2 februari 2003 in Museum Boijmans Van Beuningen, Museumpark 18-20, 3015 CX Rotterdam (010/441.94.00). De catalogus bevat teksten van Brooke Alexander/Joop van Caldenborgh, Chris Dercon, Janet de Goede, Boris Groys en Sven Lütticken.
Plaats een reactie