Dick Berts – PONCKE PRINCEN EN DE KEERZIJDE VAN HET BRAVE KOLONIALE BORDUURSEL

“Want het conflict in Indië is geen voltooid verleden tijd. De geschiedenis kent vele gezichten. Ook minder mooie”, aldus minister-president Mark Rutte tijdens de herdenking bij het Nationaal Indië-monument 1945-1962 in Roermond op 5 september 2015. Maar dat minder mooie gezicht van de Politionele Acties mogen we van Rutte helemaal niet zien. Alleen al de naam ‘Politionele Actie’ spreekt boekdelen. Alsof een paar agenten wat klappen met de wapenstok hebben uitgedeeld. Maar als we het brave koloniale borduursel dat de politiek ons altijd heeft voorgehouden eens omkeren, dan zien we een tegendraads verhaal dat veel meer overeenkomt met de werkelijkheid. Tijdens de Politionele Acties -door de Indonesiërs terecht Agressie I en Agressie II genoemd- hebben wij Nederlanders meer dan tweehonderdduizend mensen die alleen maar naar hun vrijheid streefden, de dood in gejaagd. Vanuit zo’n afgrijselijk gebrek aan liefde voor de waarheid kan het Duitse bombardement dat op 14 mei 1940 Rotterdam in de as legde, tot een vliegshow worden bestempeld. En een van de grootste oorlogsmisdaden die ooit in Nederland zijn gepleegd, het naar concentratiekampen afvoeren van vrijwel de hele mannelijke bevolking van Putten op 1 oktober 1944, waarbij uiteindelijk 552 doden vielen, is dan een reisje dat aangeboden werd door het Duitse verkeersbureau.

Hoe stuitend de manier is, waarop wij met de geschiedenis van onze vuile koloniale oorlog omgaan, blijkt wel uit het volgende bericht uit de NRC van 14 augustus 2015: “Nederlandse militairen hebben structureel en op grote schaal extreem geweld gebruikt tegen Indonesiërs in de periode 1945-’50, na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid, maandag zeventig jaar geleden. Ze gingen daarna meestal vrijuit omdat autoriteiten de misstanden systematisch in de doofpot stopten. Dat concludeert de Zwitsers-Nederlandse historicus Remy Limpach na een omvangrijk onderzoek van overheidsarchieven en persoonlijke getuigenissen, zoals dagboeken en soldatenbrieven”.

Slechts een tegendraadse man zag vroegtijdig de werkelijkheid en redde daarmee ons gezicht; Poncke Princen. Een Nederlandse soldaat die niet alleen deserteerde, maar ook overliep naar de Indonesische vrijheidsstrijders. Iets dat Nederland hem belachelijk genoeg nooit heeft kunnen vergeven. De Duitser Willy Brand vluchtte in de Tweede Wereldoorlog naar Noorwegen, schoot daar op Duitse soldaten en werd uiteindelijk bondskanselier. En was Willem van Oranje eigenlijk ook geen overloper? Het is mij dan ook een raadsel, waarom het Amsterdamse Willem Dreesplantsoen nog steeds genoemd is naar de aanstichter van Agressie I en II en nog niet is omgedoopt tot Poncke Princenplantsoen. Een van de redenen daarvoor is onze digitale denkwijze, dat deserteurs niet deugen. Alsof het niet uitmaakt waarvan je deserteert. Zo werden er vlak na de bevrijding, op 9 mei 1945 in de strafgevangenis van Scheveningen nog vier Duitse deserteurs geëxecuteerd. Het hoofd van de gevangenis, een SS ‘er, had daartoe van de Canadezen toestemming gekregen. Enkele dagen later, op 13 mei 1945, werden in het kamp Zeeburg bij Amsterdam, twee Duitse deserteurs doodgeschoten, nadat ze door een in het krijgsgevangenkamp opgerichte Duitse krijgsraad waren ‘berecht’. Door de Canadezen werden voor het voltrekken van het vonnis geweren en een vrachtwagen ter beschikking gesteld. Nou zijn er veteranen die beweren, dat Poncke Princen niet alleen een deserteur is, maar dat hij ook zware oorlogsmisdaden heeft gepleegd. Zo zou hij gekleed in een Nederlands uniform zijn voormalige dienstmakkers in de val hebben gelokt. Daar heb ik destijds onderzoek naar gedaan.

Tijdens Poncke’s laatste bezoek aan Nederland in 1994, heeft hij mij als een van de weinige journalisten, samen met zijn oude vriend en voormalig NRC correspondent in Indonesië, Peter Schumacher, op zijn onderduikadres in Utrecht ontvangen. Ik heb hem toen een verklaring onder zijn neus gehouden, waarmee hij mij toestemming gaf om zijn nog steeds geheime dossiers bij de militaire inlichtingendienst NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service) in te zien. Poncke ondertekende het document zonder het gelezen te hebben. “Iedereen mag alles over mij inzien, want ik heb niets te verbergen”, zei hij lachend. De archieven van de NEFIS, die bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag berusten, maken een onsamenhangende en incomplete indruk. Er is wel een index gemaakt, maar dat heeft men vast en zeker voor de verscheping van de documenten naar Nederland ook gedaan. Maar dan met de bedoeling om geen belastende verklaringen ten aanzien van ons koloniale verleden voor het nageslacht te bewaren. Over Princen zelf zijn wel uitgebreide en zeer complete dossiers. Je staat er zelfs versteld van wat de NEFIS allemaal over Princen wist. Zo meldt het KNIL dagrapport sectie inlichtingen van 8 juli 1949: “De door Princen gestolen truck is reeds gedeeltelijk gesloopt. Volgens een C3 bericht werden de banden voor fl. 750,- verkocht”.

Dat Poncke Princen nooit werd berecht, is maar goed ook, want een dergelijk proces zou Princen bepaald niet de kop hebben gekost, maar waarschijnlijk wel veel Indië-veteranen van hun kop van jut hebben beroofd. In de NEFIS archieven bevindt zich namelijk geen enkel bewijs voor zijn vermeende betrokkenheid bij slachtpartijen van Nederlanders. Integendeel, er zijn zelfs veel documenten waaruit slechts valt af te leiden, dat Princen zich destijds zo humaan mogelijk heeft gedragen. Zo melden verschillende inlichtingenrapporten het in beslag nemen van ondernemingswagens door groepen van het TNI (Het Indonesische leger). Het afslachten van de inzittenden behoorde daarbij kennelijk tot de standaardprocedure. Alleen Poncke Princen ‘lag weer eens dwars’. Het dagrapport van de sectie inlichtingen d.d. 9-8-1949 stelt: “ 5-8. Bij Soekaboemi werd een ondernemingsauto door de bende van Princen in beslag genomen. De chauffeur werd weggestuurd”. Ook een recenter archiefstuk bij Buitenlandse Zaken geeft een positief beeld van Princen. “Memorandum van Buitenlandse Zaken aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27-4-1990. Princen heeft op mensenrechtengebied in Indonesië zijn sporen verdiend. Hij is een moedig man, die al diverse keren voor zijn humanitaire acties heeft moeten boeten (Princen bracht hiervoor meer dan tien jaar in Indonesische gevangenissen door DB). Hij was ook een van de bronnen van informatie met betrekking tot de recente executies. Ook de ambassade in Jakarta heeft incidenteel contact met Princen. Recent nog werd Poncke Princen door de Nederlandse ambassadeur verzocht om te bemiddelen toen de ambassade in Jakarta door Oost-Timorezen werd bezet”.

Na zijn desertie werd Poncke Princen zonder enige vorm van proces vogelvrij verklaard. Op zijn hoofd stond een prijs van veertigduizend gulden. Dood of levend. Dat het toenmalige rechtsstelsel een dergelijke ‘rechtsgang’ niet kende, mocht de pret niet drukken. Kapitein Westerling had immers al meer dan twintigduizend standrechtelijke executies op zijn naam staan, waarbij hij volgens eigen zeggen slechts twee onschuldigen afschoot. Westerling werd niet berecht, kon ongestoord in ons land van zijn pensioen genieten en werd zelfs tot twee maal toe door generaal Spoor voorgedragen voor een onderscheiding waarvoor zelfs zijne majesteit de Koning in het protocol een buiging moet maken; De Militaire Willemsorde. Overigens bleek deze ‘niet gecodificeerde bijzondere koloniale rechtspleging’ nog heel lang van kracht. Princen werd destijds meerdere malen openlijk door Indië-veteranen met de dood bedreigd. Tijdens zijn laatste bezoek aan Nederland heeft men zelfs geprobeerd om een aanslag op hem te plegen. “Ook de Derde Politionele Actie is mislukt”, zei Poncke daarover tegen mij met een bulderende lach. Volgens artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is alleen al het bedreigen van een ander met de dood een misdrijf waar twee jaar gevangenisstraf op staat. Maar justitie deed niets. Ze hadden het destijds te druk met het tot aan het gerechtshof aan toe vervolgen van de schrijver Graa Boomsma. Boomsma had in een interview over Indië-veteranen gezegd: “Ze waren geen SS’ ers, nee, ook al konden ze door de dingen die ze deden er wel degelijk mee worden vergeleken”. Boomsma werd niet alleen vrijgesproken door het hof, hij is nog veel te mild geweest. Sommige Indië-veteranen waren wel degelijk SS’ ers. In het NRC van 24-11-1984 werd onthuld dat tijdens ‘Agressie I’ , met medeweten van de Nederlandse regering, voormalige leden van de Nederlandse SS, weer een uniform mochten aantrekken om een smerige koloniale oorlog te voeren. Na afloop werd aan hen het ‘Ereteken voor orde en vrede’ uitgereikt.

“De geschiedenis kent vele gezichten” zei Rutte. De archieven van Buitenlandse Zaken onthullen ook, hoe het gezicht van sommigen daarbij op een meer dan schandalige wijze door de stront werd getrokken. Zo verklaarde de voormalige Nederlandse militair-attaché in Jakarta in de periode 1968-1984, brigade-generaal b.d. J. Linzel in De Telegraaf van 23-12-1994: “Als hij zegt nooit Nederlanders te hebben gedood, zie ik weer dat dossier dat wij vele jaren op de ambassade over deze man voor me. Ik weet nog in welk geheim vak van de kluis het lag. Uit documenten bleek dat de gevechtsgroep van Princen tal van overvallen had uitgevoerd waarbij vele doden vielen, ook Nederlanders”. Volgens Linzel stond ook in het dossier, dat Princen in een periode waarin het hem financieel gezien minder ging, een bureau met callgirls heeft geleid. In de dossiers bij Buitenlandse Zaken kwam ik tot mijn starre verbazing echter ook het volgende telegram van de ambassade in Jakarta aan de minister tegen: “Jakarta 27-12-1994. Naar aanleiding van uw telefonische berichten over een geheim dossier inzake Poncke Princen op deze ambassade, zoals vermeld door oud militair-attaché Linzel in De Telegraaf van 23-12-1994, werd alhier in het kerstweekend een zoekactie gehouden. Alle kluizen, het geheim archief, de verbindingsafdeling en het bureau en het archief van de defensie-attaché werden op de aanwezigheid van een dergelijk dossier onderzocht. Zoals u reeds telefonisch gemeld, leverde dat onderzoek niets op. Slechts kon uit het semi-statisch archief een slechts vertrouwelijk gekwalificeerd dossier Princen worden teruggehaald, dat betrekking heeft op de periode 1968-1981. Dit dossier bevat onder anderen een brief van militair attaché Linzel d.d. 9-3-1971, gericht aan de Chef van de Generale Staf, waarin staat: “Het betreft hier de tot Indonesiër genaturaliseerde Nederlander J.C. Princen, onder meer bekend als deserteur van de Koninklijke Landmacht, van wie gezegd wordt…..”. Verder een geheim bericht van de afdeling Inlichtingen en Veiligheid aan militair-attaché Jan Linzel d.d. 13-4-1971, waarin een aantal geruchten over Princen wordt opgesomd en waarin keihard wordt gesteld dat er geen sluitende bewijsvoering tegen Princen is. Het bericht eindigt met: “Je begrijpt Jan, dat deze gegevens niet geheim zijn, integendeel en tot een prachtig schandaal aanleiding kunnen geven………”

Epiloog: “Zoals de liefde voor een persoon, waardoor de liefde voor anderen uitgesloten wordt, geen ware liefde is, zo is ook de vaderlandsliefde, die geen deel is van een algemene liefde voor de mensheid, geen liefde, maar afgodendienst” (Erich Fromm)”

PDF:
Poncke Princen

1 Comment

  1. Dank u wel voor u gedegen verslag. Ik heb altijd bewondering voor het zeer moedig en menselijk gedrag van de heer Princen gehad. Het boek van Remy Limpach heb ik besteld bij Boom op de dag dat het uitkwam en het stelt mij zeer tevreden dat ook hij een positieve indruk had van meneer Princen.

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image