Cor Hendriks – The Sphinx Speaks (3): De vloed van Manu en Aryanam Veijo
In het tweede hoofdstuk van zijn boek geeft Singhal een groot aantal citaten van diverse geologen, waarin de geologische geschiedenis van India wordt geschilderd. Een samenvatting hiervan hebben we in de vorige afleveringen gezien. Voor nadere gegevens verwijs ik naar de PDF van het boek van Singhal, pp. 12-18 (https://drive.google.com/file/d/13eDCoSPFscc-zz38yQmOHw6baDv506AV/view?usp=sharing). Uit dit alles blijkt, dat de Rigveda werd gecompileerd toen de Tethys zee stroomde tussen zuid India en noord India. Er was een oostelijke arm die zich uitstrekte tot aan Assam en Birma, en de zuidelijke en westelijke armen stroomden in de gebieden van Rajputana, Kathiawar en de Salt Range. Toentertijd konden de inwoners van Sapta-Sindu zeggen dat de zon zijn huis had in de oostelijke en westelijke zee.
Deze toestand werd veranderd door de grote vloed, die plaats had vóór het begin van de huidige Vaivaswat Manvantar (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Manvantara). In die vloed gingen delen van Lemuria of het zuidelijk continent ten onder of verzonken onder de Indische oceaan en de huidige vorm van India kwam tot stand. Toen werd het zuidelijke eilanddeel van India gevoegd bij het Noordelijke India.
Volgens Singhal is van deze vloed niets in de Rigveda te vinden omdat enerzijds de Rigveda gecompileerd is voordat de Vloed plaats had en anderzijds omdat de Rigveda geen geschiedenisboek maar een gebedenboek is. De referenties aan historische gebeurtenissen komen er in voor alleen als incidenten, exemplarisch voor de kracht of grootheid van het natuurlijk element of God aan wie het gebed is gericht. Een zeer treffend voorbeeld van dit feit is de betekenis van het woord Asur(a). In de vroegere Vedische hymnen betekent Asur de Hoogste God of Natuurlijke kracht, terwijl later Asur een demon gaat betekenen. Deze verandering van betekenis is zelfs merkbaar in de Rigveda, maar de reden van deze verandering is niet duidelijk van enig historisch incident verteld in de Rigveda. In feite als we een gedetailleerde beschrijving willen hebben of een of ander gedetailleerd verslag van een of ander historisch feit vermeld in de Rigveda, dan moeten we gaan naar de Purana’s en de toespelingen worden allemaal verklaard. De betekenisverandering van Asur kwam na de breuk tussen de Perzische en de Indische Ariërs , die plaats had vóór de Grote Vloed. Hierover zijn de geleerden het eens, maar wat de reden, de gelegenheid en de tijd van deze breuk was, hierover is de moderne geschiedenis geheel stil. Daarentegen geeft de Puranische geschiedenis duidelijk al deze feiten en zelfs de details van de wijze waarop deze breuk plaatshad. Hoewel het duidelijk is, dat vele hymnen van de Rigveda werden gecomponeerd na dit conflict tussen deze twee takken der Ariërs, is hier toch geen melding van deze feiten. Voor deze details moeten we gaan naar de Purana’s.
Er wordt beweerd dat de huidige Purana’s slechts versies zijn van een Adi-Puran of de eerste Puran, die nu niet meer bestaat. Het schijnt dat in een late tijd, toen de Vedische kennis ook zeldzaam was geworden, geleerden deze Purana’s samenstelden voor de instructie van het gewone volk, in het bijzonder om de religieuze vastentijden, diensten, festivals en pelgrimages te formuleren die uitgevoerd dienen te worden door hen met een achtergrond van de basisfilosofie van de diverse secties van Hindoe denken heersend in die tijd. En om de autoriteit van deze instructies te verhogen verzamelden de samenstellers de toentertijd overheersende tradities over wat werd gedaan door de grote en belangrijke personen in het verleden en probeerden hun verslagen te voegen bij zo ver verwijderd mogelijke tijden en presenteerden de verhalen alsof ze verteld werden door enige grote beroemdheden die al zeer bekend waren. Natuurlijk verrezen daarom verschillen van chronologie en zelfs van geografische feiten tussen verschillende Purana’s, of zelfs in hetzelfde Puranische verslag. Wanneer we dit in gedachten houden en de Puranische verhalen rationaliseren door hen te vergelijken met feiten die onafhankelijk bekend zijn uit geologie en de geschiedenis van andere landen, dan krijgen we enig zeer verlichtend materiaal. Dus bijvoorbeeld terwijl geologie ons vertelt dat er een tijd was dat Tethys zee bestond en toen een tijd kwam dat als gevolg van het oprijzen van de Himalaya de wateren neerstroomden, enige delen van het oude Lemuria of Gondwana continent onderdompelend en het Deccan plateau scheidend van de overblijvende delen van dat continent, spreken de Purana’s ook over een tijd dat er een vloed was in de tijd dat een koning genaamd Satyavrat heerste over het Ariërland en bad op de oevers van de rivier Saraswati. Dit feit als het centrale punt van identificatie nemend krijgen we een zeer interessant en instructief verslag van de prehistorische volken van de wereld.
Shrimad Bhagwat Purana (https://nl.wikipedia.org/wiki/Bhagavata_Purana) is een van de meest gerespecteerde en authentieke Purana’s. Volgens deze Purana heet de huidige wereldperiode Vaivaswat Manvantara of de periode van Vaivaswata Manu. Deze Manu heet Vaivaswat, omdat gezegd wordt dat hij de zoon is van Vivaswan, de Zon. (Voor uitgebreide citaten, zie https://vaniquotes.org/wiki/Vaivasvata_Manu_(Books).) De werkelijke naam van de Manu zou zijn “Shraddha Deva”. (Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Shraddhadeva_Manu.) In zijn vroegere leven was hij de koning Satyavrat, die regeerde aan het einde van de Manvantara voorafgaand aan de huidige. (Zie https://vaniquotes.org/wiki/King_Satyavrata_later_became_the_son_of_the_sun-god_and_was_known_as_Sraddhadeva.) Vóór de huidige Vaivaswat Manvantar zijn er zes andere geweest. (Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Manvantara.) Zij waren de Manvantars van Swayambhava Manu, Swarochisha Manu, Uttam Manu, Tamas Manu, Revat Manu en Chakchusha Manu. De vloed, die de vorm van de continenten van de wereld veranderde, kwam aan het eind van de Chakchusha Manvantar. In boek 8 van deze Purana, hoofdstuk 24, verzen 7 en 9 wordt gesteld dat in de vorige Kalpa (vóór de huidige kalpa) toen er de Pralay(a) (oplossing van het universum in de grote wateren, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Pralaya) was en Brahma (de scheppende God) ging slapen, de vier Veda’s uit zijn mond glipten en werden gegrepen door de demon Haygreve en meegenomen onder de wateren. Toen verrees de Matsya (Singhal schrijft Matsay = vis, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Matsya) incarnatie [van Vishnu] om de vier Veda’s te redden. Dit verhaal vereist een hoop ontcijferen. In hetzelfde hoofdstuk in vers 11 wordt gezegd, dat dit plaats had ten tijde van koning Satyavrata, die na de Pralaya de Manu van de huidige Manvantara werd.
Manu with the little fish (foto Quora)
Op een dag was koning Satyavrata aan het bidden op de oever van de rivier Kritmala (of Saraswati op de oevers waarvan alle religieuze acties of Kritas werden uitgevoerd). Toen hij water in zijn handen nam, zag hij een visje in dat water. Hij wilde het in het water teruggooien, waarop het visje sprak: “O grote koning, ik zal worden opgegeten door de grotere vissen. Gooi me niet in het water, maar bescherm me en stop me in je kan.” De koning deed aldus. Maar naderhand groeide de vis en begon zich beklemd te voelen en vroeg om hem in een groter en groter vat te stoppen tot zelfs de rivier te klein bleek. Toen zette de koning hem in de zee, waar de vis een enorme omvang aannam. De verbaasde koning vroeg de vis of hij een incarnatie van God was aangezien niemand zulke wonderlijke krachten kon tonen. De vis antwoordde toen dat hij verschenen was omdat op de 7e dag hierna een grote vloed zal komen die het droge land zal onderdompelen en dat hij was gekomen om hem te redden. De Vis beval koning Satyavrata de zaden van alle dingen te verzamelen die nodig zijn voor leven en zijn volk. Op de wateren zal een boot naar hem komen. Hij moet alle dingen erin stoppen. De Sapta-rishi’s (7 grote wijze geleerden) zullen er ook zijn. Dan moet hij de boot vastmaken aan de grote hoorn groeiend uit het hoofd van de Vis. De Vis zal dan zijn boot veilig over de wateren van de vloed sturen en zal het brengen naar een veilige plek, tot de vloed afneemt. Al dit werd gedaan en na het afnemen van de vloed keerde Sayavrata terug naar India en begon de huidige Manvantara. Tijdens het sturen van de boot doodde de Vis incarnatie de demon Haygreve en redde de Veda’s van hem om hun kennis vers aan de wereld te geven. (Zie https://hinduism.stackexchange.com/questions/33533/who-killed-the-demon-hayagriva-and-when.)
Het is duidelijk dat de vloed, waarvan sprake is in dit verhaal, verbonden is met het neerstromen van de Tethys zee, omdat Vaivaswat Manu de huidige Manvantara begint met het stichten van de stad Ayodhya als de hoofdstad van het nieuwe koninkrijk van de Zonnedynastie in het nieuwe land herwonnen van de zee onder de Himalaya. De Manu als de zoon van Vivaswan de Zon, was de stichter van de dynastie van de Suryvanshi (Zonne-) koningen, waarin de grote Heer Ramchandra, de held van het Ramayana epos, werd geboren. De stad Ayodhya (https://en.wikipedia.org/wiki/Ayodhya) is gelegen ruim onder de Himalaya in het land, dat moet zijn opgedroogd na het verdwijnen van de Tethys zee en de opbouw van de Gangetische vlakte door het sediment neergebracht door de rivieren. Vanaf die tijd heeft het subcontinent zijn huidige vorm behouden.
Volgens Singhal moet een lange tijd zijn verstreken sinds het begin van de Vloed en moet de koning en zijn gezellen in de boot toevlucht hebben gevonden in een of ander ver land, waar de Ariërs verbleven onder de bescherming van de Vis Incarnatie, totdat hun afstammelingen een expeditie konden organiseren om terug te keren naar hun geboorteland na hun verblijf in het vreemde land. Daar werden ze aangevallen door een of ander ras van demonen en werden gered door de Vis Incarnatie; en dus werd gezegd dat de Vis Incarnatie de Veda’s redde of de Arische beschaving van de aanvallers.
Matsya Purana Avatar (foto enricobaccarini)
Volgens Singhal kan deze vloed niet de Pralaya of Oplossing van het Universum in de Oerwateren zijn, omdat zelfs tijdens de vloed de demon Haygreve in leven bleef evenals koning Satyavrata met zijn gezellen en alle zaden der levende dingen. (Dit is een kortzichtige benadering van het begrip Pralaya; er is immers continuïteit van het ene kalpa naar het volgende.)
Dus wie was deze Vis Incarnatie en waar bracht hij koning Satyavrata naartoe? Hierover krijgen we een zeer waardevolle hint in Parsi literatuur. In Zend Avasta (zie https://www.sacred-texts.com/zor/sbe04/sbe0402.htm) in het eerste boek Vendi(d)ad (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Vendidad) zegt Lord Ahura Mazda tegen de profeet Zarathustra in hoofdstuk 1, vs. 2-4:
Ik heb ieder land geliefd aan de inwoners ervan gemaakt,
zelfs al bevatte het geen aangenaamheden wat dan ook:
had ik niet ieder land geliefd aan de inwoners ervan gemaakt,
zelfs al bevatte het geen aangenaamheden wat dan ook,
dan zou de hele levende wereld Airyana Vaêgô zijn binnengevallen.
Het eerste van de goede landen en gebieden, dat ik, Ahura Mazda, schiep,
was de Airyana Vaêgô, bij de goede rivier Dâitya.
Daarop kwam Angra Mainyu, die geheel dood is,
en hij tegen-schiep door zijn toverij de serpent in de rivier
en winter, een werk van de Daêva’s.
Er zijn tien wintermaanden daar, twee zomermaanden;
en die zijn koud voor de wateren,
koud voor de aarde, koud voor de bomen.
Winter valt daar, met de ergste van zijn plagen.
(Zie voor de tekst met uitleg: http://www.avesta.org/vendidad/vd1sbe.htm, vooral n. 5 voor het onderstaande: “Airyanem Vaeja, Iran-Vej, is the holy land of Zoroastrianism: Zarathushtra was born and founded his religion there (Bund. 20.32;32.3): the first animal couple appeared there (Bund. 14.4; Zadspram, 9.8). From its name, ’the Iranian seed,’ it seems to have been considered as the original seat of the Iranian race. It has been generally supposed to belong to Eastern Iran, like the provinces which are enumerated after it, chiefly on account of the name of its river, the Vanguhi Daitya, which was in the Sassanian times (as Veh) the name of the Oxus. But the Bundahish distinctly states that Iran-Vej is ‘bordering upon Adarbajan’ (29.12); now, Adarbaijan is bordered by the Caspian Sea on the east, by the Rangha provinces on the west, by Media proper on the south, and by Arran on the north. The Rangha provinces are out of question, since they are mentioned at the end of the Fargard (verse 20), and the climatic conditions of Iran-Vej with its long winter likewise exclude Media and suit Arran, where the summer lasts hardly two months (cf. § 4, note 6). The very name agrees, as the country known as Arran seems to have been known to the Greeks as Ariania (Stephanus Byz.), which brings it close to our Airyanem.” )
Singhal spelt de naam van het land Aryanam Veijo. Veijo betekent ‘zaad’, dus de naam van het land is “Zaad der Ariërs” en sommige geleerden hebben geconcludeerd, dat hier de geboorteplaats der Ariërs is van waaruit de Ariërs migreerden naar andere plekken. In Perzische taal wordt de naam van het land gegeven als “Azer-baijan “ oftewel de zaadplek van het Azar volk oftewel het volk dat vuur vereert. Volgens de gewoonlijke praktijk zou het Azarastan moeten zijn genaamd. Maar het gebruik van het woord “Baijan” staande voor “Veijo” is zeer suggestief. Het schijnt dat dit het land is dat de plek was waar het “zaad der Ariërs” werd bewaard en veilig gehouden ten tijde van de vloed. (Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Azerbeidzjan#Etymologie.) [Zie het begin van https://www.mysteriousaustralia.com/chapter4.html. Zie ook https://en.wikipedia.org/wiki/Ariana en https://en.wikipedia.org/wiki/Airyanem_Vaejah en http://balkhandshambhala.blogspot.com/2012/12/region-of-airyana-vaeja-map.html en de PDF http://www.avesta.org/kerr/Z2-The_Domain_of_Zarathushtra-Part_I_&_II.pdf).
Vloed van Noach (foto innemedium.pl)
Volgens Singhal is er slechts één ander beroemd verhaal met hetzelfde motief. Dat is het verhaal van de profeet Noach. (Zie https://www.ancient-origins.net/human-origins-religions/startling-similarity-between-hindu-flood-legend-manu-and-biblical-020318 en https://www.quora.com/How-is-the-deluge-in-Hinduism-similar-to-the-flood-in-the-Noahs-Ark-myth evenals http://www.enricobaccarini.com/noahs-ark-and-king-manu-boat-pralaya-and-great-flood-two-traditions-at-comparison/) Hij werd ook gewaarschuwd door God voor een komende vloed en werd geïnstrueerd om een boot te bouwen waarin hij de zaden van alle dingen moest verzamelen. Deze boot dreef over de wateren en kwam tot rust op de berg Ararat (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Ararat_(berg)). De exacte plek van deze berg is niet bekend, maar hij wordt gezocht in hetzelfde gebied dat wordt overdekt door Aryanam Veijo (Azerbaijan) of de moderne naam Armenië (https://nl.wikipedia.org/wiki/Ararat_(berg)#Armeni%C3%AB).
Er is een derde verhaal over dit land van Aryanam Veijo, dat afkomstig zou zijn uit de Zend Avesta. Singhal neemt het van het boek Aryon Ka Adi Desh (Het originele land van de Ariërs) van Dr. Sampurnanand, van wie alle referenties hier naar Parsi literatuur zijn genomen. Singhal is echter niet met alle stellingen uit het boek eens t.a.v. de bewegingen der Ariërs. Volgens Sampurnanand was er een conflict tussen twee secties van de Ariërs in Sapta-Sindhu zelf. De ene sectie vereerde God Asura van de Veda’s, terwijl de andere sectie Indra vereerde. De Asura-sectie werd verslagen en verliet Sapta Sindhu en vestigde zich toen in Aryanam Veijo en daarvandaan kwamen ze naar Perzië of Iran en adopteerden dat als hun land. Iran werd zo genoemd omdat het het land was van deze Ariërs. Het lijkt een verkorte vorm van de naam van de Ariërs te zijn.
Maar Dr. Sampurnanand geeft geen reden waarom er een gevecht was tussen deze twee secties der Ariërs. Bovendien geeft Dr. Sampurnanand niet de juiste aandacht aan de Puranische verslagen van historische gebeurtenissen. De Ariërs, die Sapta Sindhu verlieten en neerstreken in Aryanam Veijo om het “zaad der Ariërs” te redden tijdens de vloed, keerden later terug naar India om daar de huidige Manavantar van Vaivaswat Manu te beginnen en vestigden zich niet in Perzië. Het is waarschijnlijk dat tijdens hun verblijf in Aryanam Veijo ze in aantal vermenigvuldigden en dat ze niet allemaal terugkeerden naar India. Sommigen bleven daar of zelfs vestigden zich in andere naburige gebieden. Van dat verblijf geeft Dr Sampurnanand het volgende verslag uit de Zend Avesta.
Zarathustra vroeg aan Ahura Mazda aan wie de instructie in religie werd gegeven door Heer Ahura Mazda vóór Zarathustra. Toen antwoordde Ahura Mazda dat Hij deze religie het eerst leerde aan Yima de zoon van Vivanvat en hem vroeg die te verspreiden onder het volk. Maar Yima achtte zichzelf niet daartoe in staat. Toen maakte Ahura Mazda Yima de koning van het land en gaf hem een gouden ring en een zwaard als emblemen van het koningschap. Toen regeerde Yima 300 jaar, maar het aantal mensen vermenigvuldigde en hij vergrootte het areaal van het land. Dit deed hij herhaaldelijk vier keer na iedere 300 jaar, maar nog steeds namen de aantallen toe en ze konden niet juist geaccommodeerd worden. Yima zocht nogmaals de hulp van Ahura Mazda. Heer Ahura Mazda belegde een Conferentie, waarheen Asura’s kwamen en ook mensen onder leiding van Yima. Daar zou Heer Ahura Mazda hen gezegd hebben: “O Yima, zoon van Vivanvat, er zal nu een vreselijke koude in de wereld zijn. Er zal problematische vorst en hevige sneeuwval zijn. In de wouden, op de bergen en op laagliggend land zullen alle levende dingen sterven. Daarom ga en bouw een grote afgeschermde plaats en bewaar daarin zaden van alle dingen, mensen, vogels en bomen. Breng een paar van ieder en berg die daar. Maar let erop dat niets mismaakt is als een bultenaar of een kreupele, een impotente of krankzinnige persoon, geen berooide, geen leugenaar, geen jaloerse of zelfzuchtige persoon, geen lepralijder en geen met kapotte tanden.” Heer Ahura Mazda vertelde Zarathustra dat op die plek de zon, de maan en de sterren slechts één maal per jaar opkwamen en één jaar leek als één dag. Ze leefden daar comfortabel.
In dit verslag is weer sprake van het woord “zaad”. Misschien was dit de reden waarom het gebied, waar de “afgeschermde plaats” gebouwd moest worden, Veijo werd genoemd vanwege deze bescherming van de “zaden”. Het heeft een speculatie gestart of dit “Veijo” niet op de Noordpool lag, waar de dag en nacht een jaar lijken te duren. [Dit is natuurlijk verkeerd om: het moet zijn dat de Noordpool lag in Aryanam Veijo.] Maar dit wordt tegengesproken [i.e. dat het land op de Noordpool lag, niet dat de Noordpool in Aryanam Veijo lag] door het feit dat Ahura Mazda zei, dat het land Aryanam Veijo was gesticht op de oevers van de goede rivier “Daitya”. Deze rivier Daitya wordt geïdentificeerd met de rivier Araxes, vallend in het westelijke deel van de Kaspische zee. Het wordt heden ten dage ook de rivier Aras genoemd. Het is duidelijk, dat het Veijo kan niet liggen op de huidige Noordpool. Er wordt gezegd door sommigen, dat de polen hun plaatsen hebben verschoven over de globe en je moet je afvragen of door een of andere reden [!] op enige tijd er polaire condities op de Kaukasus waren.
Er is echter nog een andere klemmende reden waarom dit Veijo niet kon liggen op de huidige Noordpool als het was gelegen op de oevers van de rivier Daitya. De Kaspische zee wordt gezegd zijn naam te hebben van een volk genaamd Kaspii, die leefden op de westelijke en zuidelijke oevers ervan. De Kaspii (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Caspian_Sea#Etymology) waren de afstammelingen van de wijze Kaspios, die zou hebben geleefd op de berg Kaukasus en die zijn naam te hebben gegeven. Waarschijnlijk heette de Kaukasus eerst Koh-Kaspios, wat in de loop der tijd werd tot Koh-Kasios en dan Kokasus. In ieder geval noteerden de Griekse geschiedschrijver Herodotus en Strabo de geograaf, dat deze berg zijn naam kreeg van de Wijze Kaspios of Kaspius. Daarom moeten de Kaspii mensen, die nabij de Kaspische zee leefden, geleefd hebben op de oevers van de rivier Daitya en moeten daarom ook Daitya’s hebben geheten. Singhal verwijst naar het Puranische verslag van de Vloed, waarin de Vis Incarnatie de Arische beschaving of de Veda’s redde van de Daitya Haygreve. Deze Daitya moet hebben geleefd op de oevers van de rivier Daitya en had waarschijnlijk een afkeer van de inval van de Ariërs in zijn land met de hulp van de Vis Incarnatie.
Wie was nu deze Vis Incarnatie? Er is tot op deze dag een land nabij dit gebied een land genaamd Mesopotamia. Misschien noemden de Ariërs het Matsya Desh of het land der Matsya’s of de Vis. De koning van Matsya Desh moet een machtig persoon zijn geweest. Hij organiseerde de exodus van de Ariërs van Sapta-Sindhu ten tijde van de Vloed en hij was sterk genoeg om de Daitya Hayagreve te dwingen de Ariërs toe te staan daar te verblijven. Waarom deze koning van Matsya Desh zoveel moeite deed wordt verderop beschreven. Hier moet worden opgemerkt, dat de Daitya’s een zeer belangrijk volk zijn in de Purana’s (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Daitya, veel uitgebreider http://www.hindupedia.com/en/Daitya). De Daitya’s worden gezegd afstammelingen te zijn van de wijze Kashyap (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Kashyapa) en de Kaspische zee wordt in Hindi Kashyap Sagar (zie bijv. https://ramanan50.wordpress.com/2015/02/21/caspian-sea-kashyapa-sagar-of-hinduism/). Deze Kashyapi mensen zouden wel geïdentificeerd kunnen worden met de Kaspii van de Grieken. Dus het schijnt dat het woord Daitya niet een originele Sanskriet naam is verzonnen door Indische Puranische schrijvers, maar een naam afgeleid van de rivier Daitya, genoemd in de Zend Avesta (zie http://www.iranicaonline.org/articles/daitya-vahvi).
Bovendien wordt gezegd dat de eerste grote koning van deze Kaspii mensen een nieuw koninkrijk gesticht heeft genaamd Hyrcania (https://en.wikipedia.org/wiki/Hyrcania) op de zuidkust van de Kaspische zee. In de Purana’s wordt ook Hiranya Kashpa de Adi-Daitya oftewel de Eerste Daitya genoemd, en is een zeer machtige persoon die de hele hem bekende wereld onderwierp, van Klein Azië helemaal tot China, maar werd gedood door de Ariër Narsingh. Hiranya Kashpa stichtte zijn hoofdstad Hiranyapur (zie hiervoor https://en.wikipedia.org/wiki/Hiranyakashipu).
Terugkerend naar het Zend verslag van Aryanam Veijo, schijnt het dat de Ariërs, die daarheen waren gegaan ten tijde van de Vloed, daar een lange tijd leefden totdat het klimaat zeer koud werd, leefden sommigen in schuilplaatsen gebouwd door Yima zoon van Vivaswan, terwijl anderen terugkeerden naar India onder leiding van Shradha Deva zoon van Vivasvan om te ontsnappen aan de intense kou. Vivaswan is de naam van de Zon (zie https://vaniquotes.org/wiki/Vivasvan,_the_sun-god,_he_explained_to_Manu,_and_Manu_explained_to_his_son_(Iksvaku)._In_this_way,_by_the_disciplic_succession_the_knowledge_has_come_down of https://vaniquotes.org/wiki/Vivasvan_is_the_particular_name_of_the_present_predominating_deity_of_the_sun_generally_called_Surya,_the_sun-god). In de Rigveda is Yam(a) de zoon van Vivaswan (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Yama_(godheid)). Yama is de God van de Dood en verwijst ook naar Dag, die de zoon is van de Zon. Vivanvat is de Zend naam voor Vivaswan. Maar in de Zend is Vivanvat (http://takshasila.wikidot.com/vdd:vivanghat en https://dictionary.babylon-software.com/vivanghat/) duidelijk een menselijk wezen die een zoon heeft genaamd Yima en een andere Shradha Deva. Terwijl Yima in Aryanam Veijo blijft, keert Shradha Deva terug naar India. Shradha Deva, terugkerend met een sterk leger van Ariërs vocht niet met de Ariërs die nog steeds over waren in Sapta-Sindhu, maar stichtte een nieuw koninkrijk van Ayodhya en de Zonnedynastie van koningen (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Suryavansha en ook https://en.wikipedia.org/wiki/Ikshvaku_dynasty), daar in het recentelijk gewonnen land. Het feit dat dit nieuwe land geschikt was om er een nieuw koninkrijk te stichten, geeft ook aan dat de Ariërs een lange tijd in Aryanam Veijo leefden na het zakken van de Vloed, zodat het recentelijk gewonnen land voldoende tijd had om op te drogen en de Ariërs in Aryanam Veijo voldoende konden vermenigvuldigen om hem van een sterke expeditionaire macht te voorzien.
Deze feiten ondersteunen het verhaal in de Zend Avesta zonder het speculatief uit te rekken. Het geeft ook aan dat de Zend religie zoals verkondigd door de profeet Zarathustra was gesticht in een tijd ver na de Vloed omdat Heer Ahura Mazda het verhaal van Yima vertelt als zijnde gebeurd lang vóór de tijd van Zarathustra. Men moet bedenken dat deze Vloed plaatshad toen Tethys zee werd opgeheven en delen van Lemuria onderdompelde, wat het Indische schiereiland isoleerde van andere Lemurische landen en voegde bij Noord India. Een Puranisch verhaal zegt dat de Rishi Agastya (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Agastya) de wateren van de zee opdronk om een doorgang voor zichzelf te maken om naar de Deccan te gaan door de Vindhya’s over te steken. Het refereert duidelijk aan het opdrogen van de ondiepe trog achtergebleven van de Tethys zee door te worden opgevuld met sediment. Nu is Agastya de ster wiens oprijzen na de regenperiode gezegd wordt de wateren op te drogen overgebleven van de regenbuien.
Tot zover het boek van Singhal (hoofdstuk 3). De bovenstaande legende van Agastya wordt anders gegeven door Dowson. De naam van de Rishi, Agastya, wordt via een geforceerde etymologie afgeleid van een fabel, waarin hij de Vindhya bergen beval voor hem neer te knielen, waardoor ze hun oorspronkelijke hoogte verloren. Dit wonder bezorgde hem het epitheton Vindhya-kūța; en hij kreeg nog een andere naam, Pitābdhi of Saudra-chuluka, ‘Oceaan drinker’ van een andere fabel, volgens welke hij de oceaan opdronk omdat die hem beledigd had en omdat hij de goden wenste te helpen in hun oorlogen met de Daitya’s, toen laatstgenoemden zich hadden verborgen in de wateren. Hij werd naderhand de regent van de ster Canopus, die zijn naam draagt. [CDHM 5]
In de Mahabharata wordt het verhaal van Agastya verteld. We vallen midden in het verhaal. Na de dood van Vritra (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-vedische-mythen-1-indra-en-vritra/) vluchtten de aangeslagen Danava’s naar de diepten der zee, waar ze zich verzamelden en trots begonnen samen te zweren ter vernietiging van de 3 Werelden. Tenslotte kwamen deze zonen van Diti op het idee om alle personen, die kennis en ascetische deugden bezaten, te vernietigen, waardoor vanzelf het universum zou instorten. En vanaf toen maakten ze de Oceaan, dat verblijf van Varuna, met golven hoog als heuvels, tot hun fort, van waaruit ze hun uitvallen deden. En het universum, gekweld door de schrik der Kalkeya’s, ontdaan van Vedische studie en vashats en offerfeesten en religieuze riten, raakte geheel vreugdeloos.
[sektie 103:] Vishnu kwam met het plan om de oceaan op te drogen, waartoe alleen Agastya in staat was. De goden gingen naar de kluis van Agastya, de zoon van Varuna en Mitra, met zijn stralende voorkomen en omgeven door heiligen. De goden spraken: “Gij waart voorheen de toevlucht der goden, toen zij werden onderdrukt door Nahusha. Afgezonderd van de wereld als hij was, werd hij neergesmeten van zijn hemelse troon, uit de hemelse gebieden (zie onderstaande afbeelding van https://nl.wikipedia.org/wiki/Nahusha). Vindhya, de voorste der bergen, begon plots in hoogte toe te nemen, vanwege een toornige competitie met de zon (d.w.z. wie het hoogst was). Maar hij stopte met groeien, aangezien hij niet in staat was ongehoorzaam te zijn aan uw bevel [de logos van A. deed de groei stoppen; de zon won dus de wedstrijd]. En toen duisternis de wereld had overdekt, werden de geboren wezens (de sterfelijken) gekweld door Dood (Mrityu), maar met Agastya als beschermer, kregen ze de meeste veiligheid.(Ziehttps://www.quora.com/How-Did-Vindhya-Mountains-became-a-range.)
Nahusha’s val uit de hemel (foto Wikipedia)
[Sektie 104:] Op verzoek van Yudhishthira weidt Lomasa uit over deze gebeurtenis met de Vindhya, die plots in omvang toenam. Vroeger draaide de zon tussen opkomst en ondergang rond de goudstralende berg Meru, die vorst der bergen. De berg Vindhya zag dit en zei tegen Surya: “Zoals gij elke dag rond Meru gaat en hem eert met uw omlopen, doe datzelfde met mij, o maker van licht!” Maar Surya gaf te kennen, dat zijn pad door de universumbouwers is vastgelegd, waarop de berg woedend begon te groeien met de bedoeling het pad van zon en maan te blokkeren. De goden smeekten Vindhya, de machtige koning der bergen, af te zien van zijn voornemen, maar hij luisterde niet naar hen, waarop de verzamelde goden naar de heilige gingen, naar Agastya, die in het bezit is van uitermate wonderbaarlijke krachten. De goden klaagden, dat de Vindhya het pad van de zon en de maan en de koers van de sterren blokkeerde, waarop de Brahmaan naar de berg ging samen met zijn vrouw en met de berg afsprak, dat deze niet zou groeien, zolang de heilige niet terugkeert uit het zuidelijke gebied, en hij vroeg de berg hem daartoe een pad te verlenen. Sinds die tijd rijst de Vindhya niet meer en verblijft Agastya (een ster) in het zuiden [zuidelijke hemel, oftewel Noord en Zuid zijn verwisseld].
Lomasa gaat nu weer door met het verhaal van de Kalkeya’s. De goden vragen dus Agastya om de grote oceaan leeg te drinken, zodat zij de Kalakeya’s kunnen verslaan, waarop de heilige naar de oceaan, de heer der rivieren, gaat vergezeld van wijzen en de goden, gevolgd door mensen, slangen, hemelse zangers, Yaksha’s en Kinnara’s, begerig om het wonderlijke gebeuren te aanschouwen. (…) En die geweldige, vereerd door de goden, terwijl de muziekinstrumenten der hemelse koorzangers alom speelden en hemelse bloesems op hem neer regenden, maakte de wijde oceaan waterloos. En ziende, dat de wijde oceaan geheel zonder water was, namen de goden hun hemelse wapens op en begonnen met moedig hart de demonen te doden. En zij, aangevallen door de geweldige goden, van grote kracht en snelheid en luid brullend, waren niet in staat de aanval van hun vlugge en dappere tegenstanders te weerstaan. En de demonen, aangevallen door de goden, wisten slechts een ogenblik het verschrikkelijke gevecht te voeren. Bij het eerste treffen verbrandden zij door de kracht der boetedoening der heiligen; daarom werden de demonen, hoewel het ze uiterste probeerden, door de goden tenslotte afgemaakt. En overdekt met broches van goud, met hun oorringen en armbanden, zagen de demonen, toen ze gedood waren, er waarlijk mooi uit, als palasa-bomen in volle bloei. De paar, die er nog over waren van de Kalakeya’s, namen, na de godin Aarde opengescheurd te hebben, hun toevlucht tot de bodem der lagere regionen. En de goden, toen zij zagen, dat de demonen verslagen waren, vereerden met allerlei speeches de heilige en vroegen hem de zee weer te vullen met het door hem opgeslokte water, maar hij had het water al verteerd, zodat een andere oplossing gevonden moest worden, waarop de goden, met Vishnu, naar Brahma gingen.
[Sektie 106:] Het weer vullen van de oceaan blijkt een verhaal apart te zijn, want Brahma vertelt, dat het nog een tijd zal duren, voordat de oceaan zijn vroegere staat zal herkrijgen; dit zal gebeuren door de verwanten van de grote koning Bhagiratha, waarop de goden heengingen om die tijd af te wachten. Yudhishthira wil hier uiteraard meer over weten, waarop Lomasa het verhaal van koning Sagara (zie https://en.wikipedia.org/wiki/King_Sagara) vertelt. Sagara had problemen met de Haihay’s en de Talajangha’s, die zijn koninkrijk innamen, waarop hij met zijn twee vrouwen naar de berg Kailasa ging, alwaar hij na de nodige yoga-oefeningen Siva te zien kreeg, die doder van de demon Tripura, de god met de 3 ogen, de Pinaka-boog en de 3-tand, de man van Uma, die hij bad om een zoon, waarop Siva hem 60.000 dappere zonen van de ene vrouw beloofde, die echter allen tegelijk ten onder zullen gaan, en één dappere zoon bij de andere vrouw, die zijn nageslacht zal voortzetten. Toen verdween Rudra [= Siva] en niet lang daarna waren de twee vrouwen zwanger. En tezelfdertijd baarde de prinses van Vidarbha iets, dat leek op een pompoen, en de prinses van Sivi baarde een jongen zo mooi als een god. Toen besloot de heerser van de wereld (Sagara, in naam) de pompoen weg te gooien, maar een stem uit de hemel waarschuwde hem niet te snel te handelen en raadde hem aan de pompoenzaadjes te planten in stomende schalen, deels gevuld met geklaarde boter. Op die wijze zal hij, de nakomeling van Bharata, 60.000 zonen krijgen.
[Sektie 107:] De koning deed wat de hemelse woorden hem opdroegen en zette, na de pompoenzaadjes in de botervazen gestopt te hebben, bij iedere schaal een verzorger. Na een lange tijd verrezen de 60.000 uitermate sterke zonen; en ze waren vreselijk en meedogenloos. Ze konden opklimmen en ronddwalen in de lucht en verafschuwden iedereen, inclusief de goden. En ze achtervolgden de goden, Gandharva’s en Rakshasa’s en de sterfelijke wezens, verslaafd als ze waren aan het vechten. Toen gingen alle mensen, gekweld door de stompzinnige zonen van Sagara, tezamen met de goden naar Brahma als hun toevlucht. Maar deze stelde hen gerust en zei, dat de verschrikkelijke vernietiging van Sagara’s zonen op handen was. Een tijd daarna ging Sagara, de machtige koning, over tot het uitvoeren van een paardoffer (Ashwamedha yajna, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Ashvamedha). En zijn paard dwaalde over de wereld, beschermd door zijn zonen. En bij de waterloze zee aangekomen, verdween het paard ter plekke. De zonen van Sagara meenden, dat het gestolen was, en vertelden dat hun vader, waarop deze hen uitzond in alle windrichtingen, echter zonder resultaat, waarop de koning hen opnieuw uitzond, zeer vertoornd, met de opdracht niet zonder het paard terug te keren. Dus gingen de zonen van Sagara opnieuw op zoek door de hele wereld. Nu zagen deze helden een kloof in het aardoppervlak. En bij deze afgrond gekomen, begonnen ze die uit te graven. En met spaden en pikhouwelen gingen ze door met graven in de zee, hun uiterste best doend. En dat verblijf van Varuna (de oceaan), aldus uitgegraven door de vergaderde zonen van Sagara en uiteengerukt en gesneden aan alle kanten in het rond, raakte daardoor in de uiterste benardheid. En de demonen en slangen (Naga’s) en Rakshasa’s en diverse andere levende wezens begonnen benauwde kreten te uiten, terwijl ze gedood werden door Sagara’s zonen. En 100.000-en levende wezens waren te zien met afgehakte hoofden en lijven en met aan hun huiden en beenderen aan stukken gescheurd en gebroken. Aldus groeven ze een lange tijd door, maar nog steeds was het paard niet te zien. Toen, in de noordoost regio van de zee, groeven de ontvlamde zonen van Sagara naar beneden zo ver als de onderwereld en daar zagen ze het paard rondscharrelen. En ze zagen de geweldige Kapila (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Kapila), die eruitzag als een perfecte stralenmassa. En nadat ze hem zagen, stralend met zijn helderheid, als het vuur straalt met zijn vlammen, zagen ze het paard en werden doorstroomd met vreugde. Ook raakten ze verhit, voorwaarts gestuurd door hun lot (karma?), schonken geen aandacht aan de geweldige Kapila en stormden op het paard af. Toen nam Kapila, door de wijzen Vasudeva (god der 8 Vasu’s) genaamd, de meest gerechte der heiligen, een vurige blik aan en de machtige heilige schoot vlammen voorwaarts naar hen en verbrandde daarmee de stompzinnige zonen van Sagara. En (de rishi) Narada zag dit en bracht het bericht naar Sagara, waarop de koning een uur lang bedroefd was en zich toen de woorden van Siva herinnerde. Toen liet hij Ansuman, de zoon van Asamanjas en zijn kleinzoon, bij zich komen en vertelde ook hem het nieuws.
Nu wil Yudhishthira weten, hoe het met Asamanjas, die ene andere zoon van Sagara, verlopen was, die de prinses van Sivi baarde. Deze had de gewoonte zwakke kinderen der stedelingen bij de keel te grijpen en hen, terwijl ze als speenvarkens gilden, in de rivier te smijten. De stedelingen gingen klagen bij Sagara, die bijna een uur bedroefd was en toen zijn ministers aldus toesprak: “Laat deze dag mijn zoon Asamanjas uit deze stad worden verdreven.” Dan zijn we weer bij de treurende Sagara, die zijn kleinzoon Ansuman vraagt, voor hem het paard terug te halen en aldus hem te verlossen van hel. De jongen ging bedroefd naar de plaats, waar de aarde uitgegraven was, en via dezelfde weg ging hij de zeebodem in en zag de beroemde Kapila en het paard. En toen hij de stralende oeroude heilige zag, boog hij met zijn hoofd tot op de grond en bracht hem op de hoogte van de reden van zijn komst. Kapila was zeer ingenomen met Ansuman en stond hem een gunst toe. De jongen vroeg om het paard vanwege het offer, maar ook om de reiniging van zijn vaders, hetgeen Kapila toestond. Bovendien beloofde de heilige hem een kleinzoon, die door de gunst van Siva de 3-stromige Ganga zal brengen. Daarop vertrok Ansuman met het paard en keerde terug naar de offerplaats van Sagara, waarop het offer door Sagara werd gebracht en de koning door al de goden eervol werd begroet; en hij veranderde de zee, Varuna’s verblijf, in een zoon van hemzelf. En nadat de lotusogige (Sagara) voor een uitzonderlijk lange tijd over zijn koninkrijk geregeerd had, plaatste hij zijn kleinzoon op de troon en steeg toen op naar de hemel. Ansuman werd opgevolgd door zijn zoon Dilipa en deze was de vader van Bhagiratha.
[Sektie 108:] Bhagiratha, koning geworden en op de hoogte van het vreselijke lot van zijn voorvaders en hoe ze de goddelijke regionen niet konden bereiken, maakte zijn koninklijke plichten over aan zijn minister en ging boetedoend naar de Sneeuwberg (Himalaya), die hij bezocht door de gunst van de godin Ganga en die hem bezocht na 1000 jaar ascese. De koning vraagt haar, de grote rivier, om de lichamen van zijn voorvaderen te besprenkelen met haar water, zodat Sagara’s zonen naar de hemelse regionen kunnen. De godin wilde met genoegen vanuit de hemel naar de aarde neerdalen, maar vreesde, dat de kracht van haar val moeilijk te verdragen zou zijn. Alleen de blauw-gekeelde Siva was tot zoiets in staat; hij kon haar afdaling op zijn hoofd verdragen. Daarop ging Bhagiratha naar Kailasa en na een tijd ascese verscheen Siva.
[Sektie 109:] Siva ging met Bhagiratha mee naar de Sneeuwberg, omgeven door zijn gevolg met ontzagwekkend voorkomen en talrijke opgeheven wapens. Aldaar zei Siva Bhagiratha om Ganga, de dochter van de koning der bergen, te bidden af te dalen vanuit de 3e Wereld-regio (= de hemel), waarbij hij (Siva) haar zal ondersteunen. En de Koning-met-de-machtige-arm richtte zijn gedachten op Ganga, die, verheugd over deze aandacht en Siva ziend, plotsklaps uit de hemel kwam vallen. En toen de goden zagen, dat ze haar sprong uit de hemel genomen had, verzamelden zij zich met de machtige heiligen, de Gandharva’s, de slangen en de Yaksha’s als toeschouwers. En daar kwam Ganga, de dochter van de Sneeuwberg, uit de hemel neer. En haar draaikolken woedden en ze was krioelend van vissen en haaien. En haar ondersteunde Siva, zij, die was als een gordel aan de hemel en eruitzag als een krans van parels geplaatst op het wijde voorhoofd van Siva. Zij richtte haar koers naar de zee, zich delend in 3 stromen; en haar water was bestrooid met hopen schuim, wat leek op grote rijen (witte) ganzen. En kronkelend en draaiend met haar lijf op sommige plaatsen en op andere a.h.w. struikelend en overdekt met schuim als met een mantel, ging zij voorwaarts als een dronken vrouw. En elders, vanwege het gebrul van haar wateren, uitte ze luide geluiden, Aldus in velerlei gedaantes afdalend en het aardoppervlak bereikt hebbend, vroeg ze Bhagiratha haar de weg te wijzen en hij bracht haar naar de plek, waar de lichamen van Sagara’s zonen lagen, zodat het heilige water over hen zou stromen. Siva ging terug naar Kailasa en Bhagiratha kwam met Ganga bij de zee, die snel gevuld was, waarna de koning Ganga als zijn dochter adopteerde en ter plaatse plengingen offerde voor zijn voorvaderen. Aldus het verhaal van Lomasa over hoe de Ganga in 3 stromen kwam te lopen en uit de hemel werd neergebracht om de zee te vullen en hoe de machtige heilige die zee had leeggedronken en Vatapi, de Brahmanendoder werd vernietigd door Agastya. [Roy, Pratap Chandra (ed.), The Mahabharata, Vol. 2, Calcutta z.d.]
Voor de mening van een andere Veda-geleerde zie http://www.cycleoftime.com/blog/2002/04/12/flooded-kingdoms-of-the-ice-age-david-frawley/.
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-the-sphinx-speaks-1-introductie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-the-sphinx-speaks-2-de-tethys-zee/
Plaats een reactie