Cor Hendriks – Protocollen van de Wijzen van Zion Pro en Contra
Ruwweg kunnen de moderne zienswijzen op de ‘Protocollen’ verdeeld worden over twee groepen: zij die van mening zijn, dat de ‘Protocollen’ echt zijn, de pro-groep; en zij, die het document als fictief beschouwen, de contra-groep. Ikzelf behoor tot deze laatst genoemde en mijn vorige bijdrage over de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ bevatte hoofdzakelijk artikelen, die als contra beschouwd kunnen worden. Hieronder volgen nog meer PDF’s, die ik over deze ‘Protocollen’ heb gemaakt. Allereerst bespreek ik nog een contra-file om daarna twee files, gewijd aan de pro-groep, te behandelen.
De eerste PDF (Protocollen contra 2) bevat de volgende stukjes: Een ‘Korte inleiding’ (2-4), gevolgd door ‘De geschiedenis van de Protocollen van de Wijzen van Zion’ van Ruben Daniëls (5f), een artikel van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (7-12), een artikel uit de Vrije Encyclopedie van het Conflict Israël – Palestina (13-16) en een door de Vrijmetselaars geplaatst artikel (17-22). Dan volgt ‘Het succesverhaal van de Protocollen en Mein Kampf in het Midden-Oosten’ (23-28) en ‘De rol van de Protocollen in Egypte en bij Hamas’ (29-36), allebei van de site Brabosh, respectievelijk uit 2009 en 2011.
Hierna volgt een artikel van Leon Zeldis uit 2000, ‘The Protocols: Anti-Masonry and Anti-Semitism’ (37-50; Engels), van Christopher Egenberger uit 2008, ‘Die Protokolle der Weisen von Zion’ (51-53; Duits), van Eric Conan uit 2004, ‘Les nouveaux visages de la haine’ (54-56; Frans).
Hierna zijn alle artikelen in het Engels: José Delacruz, 2003, ‘The Protocols: Plagiarism at its Best’ (57-60), uit 2012 van Anti-Defamation League: ‘A Hoax of Hate: The Protocols of the Learned Elders of Zion’ (61-63);
Lenni Brenner, ‘The Protocols Of Zion – A Literary Forgery’ (64-76), Rationalwiki (77f), Crethi Plethi (79-85), ‘Was the Protocols of the Elders of Zion a hoax?’ (86-89), Darren Taylor, ‘Conspiracy Theories: “The Protocols”’ (90-92), ‘The Judeo-Masonic Conspiracy’ (93-96), Blog ‘The Protocols of the Elders of Zion, by Nesta Webster’, gevolgd door ’80 thoughts’ (97-136), ‘What are “The Protocols of the Elders of Zion”?’ (137-140), ‘The Protocols of the Elders of Zion’ (141-146), ‘The Protocols of the Elders of Zion’ (147-163), een bespreking van Umberto Eco’s roman ‘The Prague Cemetery’ (164-166), en tenslotte uit ‘The New York Review of Books’ een bespreking door David Nirenberg van Michael Walzer’s ‘Anti-Judaism: The Western Tradition’ onder de titel ‘Imaginary Jews’ (167-173).
Ik heb 2 PDF’s gemaakt van het pro-kamp. De eerste (Protocollen Pro 1) bevat de volgende artikelen:
Een korte inleiding ‘Over de Protocollen van de Wijzen van Zion’ (2-5; Nederlands van de site Stormfront). De rest is in het Engels. Introduction to The Protocols of the Learned Elders of Zion (6-14); Ivan Fraser, ‘Proofs of an Ancient Conspiracy’ (15-53); Texe Marrs, ‘Exclusive Special Report’ (54-58); Henry Makow, We are “Rulers of their Destiny” — Rabbi’s Prague Cemetery Speech (59-74); Henry Makow, ‘The Jewish Conspiracy – Last Moment of Lucidity’ (75-80); Henry Makow, ‘Conspiracy Too Monstrous To Conceive’ (81-85); David Rivera, ‘Final Warning. A History Of… The New World Order’, 1994, Chapter 6: Setting The Stage For World War II (86-108); Brother Nathanael Kapner, ‘The Jews who wrote the Protocols of Zion’ (109-172); Brother Nathanael Kapner, ‘Protocols of the Elders of Zion Fulfilled!’ (172-187)
De tweede (Protocollen Pro 2) bevat de artikelen:
W. Creutz, New Light on the Protocols. Latest Evidence on the Veracity (2-31); Het voorwoord van de Nederlandse vertaling uit 1933 (32f); Het twaalfde protocol: controle over de pers (34-37); Harry Westerink, ‘Complotdenkers promoten antisemitische Illuminati-protocollen’ (38-43); Robin de Ruiter, ‘De Protocollen van de Wijzen van Sion Ontsluierd (44-47); Eric Dubay, ‘The Zionist Jew World Order’ (48-77); Gilad Atzmon, ‘Dreyfus, The Protocols and Goldstone’ (78-81); The Protocols Page (82-87); Makia Freeman, ‘Top 3 Most Chilling Conspiracy Documents’ (88-96).
Ook heb ik een PDF gemaakt van het Pro-boek ‘Waters flowing Eastward’ van L. Fry, in de bewerking van Rev. Denis Fahey.
Omdat in sommige artikelen gesproken wordt over Adam Weishaupt, volgt hier een citaat uit het ‘Woordenboek voor Vrijmetselaars’ van Carpentier Alting (1981 [= 1884], 428, met door mij gemoderniseerde spelling en aangebrachte correcties):
Adam Weishaupt, geb. 6 februari 1748 te Ingolstadt, overl. 18 nov. 1830. In 1773[1] werd hij hoogleraar in het kerkelijk recht te Ingolstadt. Tot dusver werd de leerstoel uitsluitend door geestelijken bezet, en deze konden het niet best verdragen dat W. door zijn boeiende en bezielde voordracht zoveel jongelui aan zich wist te binden. Om nu de machinaties der geestelijkheid tegen te werken besloot W. zijn toevlucht te nemen tot een, in zekere zin, homeopathisch middel, namelijk tot het stichten van de op Jezuïtische wijze ingerichte ‘Orde der Perfectionisten’, waaruit zich de Illuminatenorde ontwikkelde. De grondidee van deze vereniging was, volgens W.’s eigen woorden, de volgende: “zelfdenkende mensen uit alle werelddelen, van alle standen, van alle godsdiensten, met eerbiediging van hun vrijheid van denken, ondanks alle verschillen van mening en levensbeschouwing, door een zeker hoger belang voor goed met elkaar te verbinden; hen daarvoor te winnen, hen voor dat denkbeeld met zoveel ijver te bezielen, dat zij, zowel ver van elkaar verwijderd als in elkanders nabijheid, allen hetzelfde zullen verlangen en uit eigen aandrang, uit waarachtige overtuiging, vanzelf zullen doen, met geen openlijke dwang, zolang er een wereld bestond en zolang er mensen leefden, heeft kunnen uitwerken.”[2]
Het doel was goed, maar W. koos zeer zeker verkeerde middelen, en de tegenwerkingen der vervolging bleef niet uit. Ook Weishaupt moest dit ondervinden; hij was van zijn betrekking ontzet en vertrok naar Gotha, waar hertog Ernst II hem in bescherming nam. Hier leefde hij van een klein pensioen, dat hem was toegelegd; en hield hij zich onverdeeld met wijsgerige studiën bezig. Maar nu vooral ontwikkelde zich zijn lust voor het geheimzinnige en bovennatuurlijke meer en meer. Toch verdiende hij de bewondering van velen die hem dienden. Heeft hij vaak gedwaald, men dient niet te vergeten, dat hij zich uit de banden van een fanatiek Katholicisme heeft moeten losmaken en zijn ontwikkeling alleen te danken heeft gehad aan eigen studie en nadenken. Zijn hoofdgebrek was: gemis van mensen- en wereldkennis. Hij verkondigde voortreffelijke theorieën, maar die in de praktijk veelal onuitvoerbaar waren. Hij was overigens een der uitnemendste mannen van zijn tijd, een der eersten onder de Broeders [Vrijmetselaars], die zich, met werkelijk verheven moed, uit de banden der geestelijkheid heeft losgerukt.
Over de Illuminaten zegt hetzelfde woordenboek (165-170):
Illuminaten (Verlichten). Onder de talloze geheime genootschappen die in de tweede helft van de 18e eeuw ontstaan zijn en zich min of meer met de Vrijmetselarij in betrekking stelden, heeft geen zoveel opzien gebaard, zulk een rijke literatuur in het leven geroepen en ook zoveel schade gedaan als dat der Illuminaten dat door de hoogleraar Weishaupt te Ingolstadt in het jaar 1776 gesticht werd. Allerlei beschuldigingen werden tegen deze vereniging ingebracht, ja men beweerde zelfs jaren na de opheffing, dat zij het was die de Franse revolutie in het leven had geroepen. ’t Is waar, veel van die beschuldigingen waren zeer overdreven, maar veel ook gegrond; want hoe rein ook oorspronkelijk de bedoelingen van de stichter waren, de middelen die hij aanvoerde waren geheel verkeerd.
Weishaupt was oorspronkelijk een kwekeling van de Jezuïeten en had hun invloed op onderwijs en opvoeding leren kennen. Toen hij later hoogleraar in het canoniek recht was geworden, leefde hij met zijn voormalige leermeesters in stille vijandschap. Met een hartstochtelijke ijver bezield om voor het waarachtig welzijn van de mensheid te zorgen, om overal werkelijk verlichting en beschaving te brengen, meende hij in de organisatie der Jezuïetenorde het middel gevonden te hebben om een mensheidsbond in het leven te roepen. – In 1740 verscheen zijn werk ‘Pythagoras’ waarin hij het genootschap welks oprichting hem voor de geest zweefde aldus omschreef [zie boven]. “Zulk een genootschap is het meesterstuk van menselijk vernuft.” Later verklaarde hij: “Hij wilde door de beste en zekerste middelen dit doel bereiken: aan de deugd en de wijsheid in de wereld de zegepraal verschaffen over domheid en boosheid … in alle vakken van wetenschap de belangrijkste ontdekkingen te maken; de leden van het genootschap tot edele, grote mensen te vormen, en aan deze dan ook reeds in deze wereld hun loon te geven, hen tegen onderdrukking, vervolging en ellende te beveiligen en het despotisme van welke aard ook, te onderdrukken.”
Toen Weishaupt deze vereniging stichtte, behoorde hij nog niet tot de Bond der Vrijmetselaars, waarin hij pas in 1777 opgenomen werd. De aanleiding tot de stichting van de Illuminaten-bond deelt Weishaupt verder op de volgende wijze mee: “Ook ik was stichter van een geheim, vervallen maar weer openlijk bekend geworden genootschap. Dit genootschap, tot welks geest de minsten mijner medearbeiders konden doordringen en dat door het grootste gedeelte der mensen met verachting en onverschilligheid beschouwd werd, is door anderen op de bespottelijkste wijze belasterd … Ik heb zolang mogelijk geduld en gezwegen en op het ogenblik gewacht waarop ik gelegenheid kan vinden deze belastering grondig te onderzoeken en het schrikbeeld dat men zich van mijn vereniging vormt te doen verdwijnen. Ik wil mijn lezers met de geringste bijzonderheden bekend [maken] en het dan aan hun beter oordeel overlaten welke bedoelingen ik bij de oprichting kan hebben gehad. Zekere heer H., een protestant uit H., die lid van mijn vereniging was, heeft voor het eerst het denkbeeld bij mij wakker geroepen de Illuminaten-orde te stichten, hoewel ik reeds gedurende mijn studententijd, in 1765 en ’66, in geschrifte, pogingen heb aangewend om een genootschap te stichten waardoor de band onder de mensen versterkt en hun verspreide krachten bijeengebracht konden worden. In het jaar 1773 kwam de heer H. uit Ingolstadt en vertelde mij dat hij Vrijmetselaar was, dat er echte en onechte Loges waren die moeilijk van elkaar konden worden onderscheiden; van die echte Loges nu droomde ik mij een Ideaal. Mijn verwachtingen en opvattingen van de inrichting en de samenhang van deze Loges, van de angstvolle nauwgezetheid waarmee ze nieuwe leden zouden aannemen, grensden aan het overdrevene en geleken veel op een ware roman. Terwijl het dus mijn ernstig streven was lid van een Vrijmetselaarsloge te worden, werd ik tegen het eind van 1773, bij de opheffing van de Jezuïetenorde, tot hoogleraar in het canoniek recht aan de universiteit te Ingolstadt benoemd, welke betrekking de Jezuïeten 90 jaar lang bekleed hadden. Van die tijd af aan werd ik het voorwerp van hun haat en vervolging; ze maakten in 1774 een schandelijk complot om mij van die leerstoel, die zij, volgens hun systeem, bekleden moesten, te verwijderen. Van dat ogenblik af aan ben ik een verklaard tegenstander der Jezuïeten geworden en zij de mijne, en 13 jaren lang ben ik aan hun intriges blootgesteld. Daar ik nu steun en hulp behoefde, hoopte ik die in de broederschap der Vrije Metselaars te vinden. … In het jaar 1775 kwam er een belangrijke verandering in mijn denken, want nadat ik mij tevoren aan speculatieve wijsbegeerte had gewijd en me verdiept had in allerlei metafysische bespiegelingen, kreeg ik de gedachte om voorlezingen te houden over het ‘Leerboek der praktische filosofie’ van de overleden hofraad Feder te Göttingen. Van die tijd af aan begon mijn studie over de mens en mijn meer praktische denkwijze. – In die stemming verkerend kwam het denkbeeld bij mij op, dat geheime genootschappen een krachtdadig middel zouden zijn om tegen onverdiende onderdrukking steun en hulp te verkrijgen. Reeds toen had men beloofd mij in een Vrijmetselaarsloge op te zullen nemen, maar wegens de voor mij te grote reiskosten en entreegelden had ik dit nog altijd verschoven. Daarbij kwam, dat hetgeen ik tot dusver over die Broederschap had gehoord, geenszins aan mijn verwachtingen beantwoordde. Toen dacht ik: hoe zou het zijn, wanneer gij zelf eens de handen aan het werk ging slaan. En de volgende gebeurtenissen maakten eindelijk dat ik vast besloot de eerste steen voor mijn gebouw te gaan leggen. Een, in alchemistische geest werkende loge te Burghausen[3] zocht de bekwaamste studenten van Ingolstadt voor zich te winnen, juist hen op wie ook mijn oog gevallen was. Dezen wilde ik door de oprichting van een eigen, zelfstandig genootschap, voor de dreigende afdwaling behoeden. Ik las toen het voortreffelijke geschrift van Abbt: ‘Over de verdienste’ en nooit had enig boek zoveel invloed uitgeoefend op mijn wil en mijn karakter. Het volgende citaat beschrijft geheel en al de geest van de Illuminaten-Orde: ‘het tijdelijke en eeuwige welzijn van zeer veel mensen te bevorderen; middelen te beramen om alle goeden, ondanks elke tegenstand, tot het waarachtig goede te brengen; de arbeid van het goede reeds aanvaarden wanneer nog niemand die mogelijk acht; jarenlang arbeiden, menigmaal zonder enige vrucht; elkander troosten, opwekken, aanvuren; geen tegenstand en geen gevaar vrezen; aan geen onedele hartstocht vrij spel te laten; en dit alles slechts daarom omdat het geluk en het welzijn van hartelijk geliefde medemensen daardoor bevorderd kan worden – van hen die met ons naar een beeld geschapen zijn … O, wie is de mens die dàt wil doen? Wanneer hij niet meer bestaat, waar is dan zijn beeld te vinden? Waar staat diens marmeren standbeeld? Zeg het mij opdat ik heenga en die koude steen aan mijn hart kan drukken!’ Kan men het nu ontkennen, dat alles wat van mijn Illuminaten-orde bekend geworden is, dat zelfs mijn brieven, die zeer veel tegen mij zouden bewijzen, het doel hebben deze denkbeelden tot werkelijkheid te maken? Kan de eerzucht van een mens zich in een reiner en menslievender richting bewegen? Van dat ogenblik af aan, waarop ik dit citaat had gelezen, stond mijn besluit vast. Ik begon dadelijk de arbeid en ontwierp de algemene Statuten aan welke ik, voordat de naam ‘Illuminaten’ mij inviel, de ‘Statuten der Perfectibilisten’ noemde. – De 1e Mei 1776 begon ik mijn stichting, de eerste leden waren zij, die ik door mijn Bond van de ellende der alchemistische bedriegerijen wilde redden.”
Zoals Weishaupt zelf verklaart, volgde hij in zijn genootschap de vormen en instellingen der Jezuïeten zonder te begrijpen, dat dit voor het doel dat hij beoogde verderfelijk moest zijn. Knigge, die onder de naam Philo een der werkzaamste leden van de Bond was, zegt hierover: “daar Weishaupt’s praktische studie van de mens, alleen betrekking had op de nauwkeurige kennis van de inrichting van de orde der Jezuïeten, was het zijn denkbeeld zich van dezelfde middelen ten bate van het goede te bedienen, die zij gebruikten voor hun boze praktijken, een denkbeeld waarvan de onuitvoerbaarheid noodzakelijk weldra blijken moest.” Vandaar kwam het dat hij, tot doorvoering van zijn plannen, het despotische gezag der oversten tegenover hun ondergeschikten en onvoorwaardelijke en blinde gehoorzaamheid aan dezen voor noodzakelijk hield; maar daar hij niet kon beschikken over de dwangmiddelen, waarvan de Jezuïeten konden gebruik maken, en hij de individuele vrijheid ook wilde eerbiedigen, was dit natuurlijk onmogelijk. Daaruit is het verklaarbaar dat hij toen de onbeperkte macht van een Generaal zocht. Een hoofdoorzaak van het innerlijk bederf der Orde was de wijze waarop zij werd uitgebreid. Weishaupt bedoelde vooral jonge mensen in de geest van de Orde op te voeden, bij zijn leven op geen vruchten van zijn arbeid te rekenen, maar ieder welontwikkeld jongeling als opvoeder van een volgend geslacht aan de spits van het werk te stellen. Zonder nauwkeurig onderzoek werden er echter vele ongeschikte en onwaardige mensen aangenomen die allerlei zelfzuchtige bedoelingen hadden en, naar Weishaupt zelf verklaarde, een schande waren voor de gemeenschap waardoor vele anderen zich onttrokken. En hoe weinig de stichter der Orde begrepen werd bleek daaruit dat Weishaupt in 1783 de verklaring moest afleggen: “ik zie dat nog bijna geen enkele Areopagiet (voorzitter van een afdeling) mijn plan begrijpt; allen hangen nog veel te veel aan de uitwendige vormen; tot het wezen der zaak dringt bijna niemand door.” – Het spreekt vanzelf dat de vijanden zich altijd op de weinig edele leden der Orde beriepen om haar verdacht te maken, hoewel er toch ook mannen van erkende bekwaamheid en onverdachte zeden waren die zich bij haar hadden aangesloten. Onder deze laatsten was ook de Palz-Beierse Regeringsraad von Zwackh, die voor het eerst aan Weishaupt, die toen de ordenaam Spartacus had aangenomen, de raad gaf zijn Orde in betrekking te stellen met de Bond van Vrijmetselaars. – Weishaupt vond dit goed en wenste dat alle Areopagieten de drie eerste graden der Vrijmetselarij zouden ontvangen. Ook wilde hij dat te Athene (München) en Erserum (Eichstädt) Vrijmetselaarsloges zouden worden opgericht. Maar uit de brieven van W. blijkt dat hij bitter weinig van het wezen der Vrijmetselarij begreep. – Het innerlijk wezen der Illumaten-orde was tot nu toe nog weinig ontwikkeld. Nu evenwel begon Weishaupt zich verder te verklaren en maakte de algemene Statuten van zijn stichting bekend. We zullen de hoofdinhoud daarvan meedelen, omdat we die belangrijk achten voor de geschiedenis. Allereerst verklaart W. dat zijn Orde niets bedoelt wat schadelijk of gevaarlijk is voor de Staat, de godsdienst en de zedelijkheid, maar integendeel geen ander doel heeft dan de zedelijke verbetering van het menselijk geslacht, door het kwaad te bekampen, de goeden te belonen en verborgen kundigheden meer algemeen bekend te maken. Daar nu de leden van zulk een Bond nauw met elkander verbonden moeten zijn, moet ieder die het lidmaatschap aanvaart wel bedenken, dat alles wat hij voor de Bond doet tenslotte ook in het eigen belang is en ook omgekeerd dat ieder verplicht is voor het belang van allen te zorgen. De leden moeten elkaar dus als ware vrienden beschouwen en zichzelf zoveel mogelijk volmaken. Alle leden moeten dus vóór alles de deugd beoefenen en zij die daartoe de geschiktheid hebben ook de kunsten en wetenschappen; die door anderen geacht en geëerd wil worden, moet allereerst ervoor zorgen achting te kunnen verdienen. Daarom dient ieder lid een edeldenkend vader, een liefhebbend echtgenoot, een onberispelijk burger te zijn. Al erkent de Orde nu geen onderscheid van rang en stand, moeten de burgerlijke verhoudingen tegenover de buitenwereld in het oog gehouden worden, althans wanneer men in het bijzijn van profanen[4] is. Oudere leden der Orde hebben in de regel meer kennis verkregen, zijn door oefening in deugd veel beter geworden, en moeten daarom met eerbied worden behandeld. Deze ouderen zijn de oversten. Deze oversten hebben aanspraak op eerbied en gehoorzaamheid. De Orde vraagt dus ieder lid het offer van zijn vrijheid, niet onvoorwaardelijk, maar vooral dan wanneer dit offer het middel kan worden tot een groot doel. De bevelen der oversten moeten gehoorzaamd worden, want zij zien verder dan gewone leden, begrijpen beter het doel van de Orde. De oversten kennen de mensen, weten wie zij voor zich hebben, en zullen daarom geen misbruik maken van het in hen gestelde vertrouwen, maar ervoor zorgen dat ze goede vaders zijn…
Tot dusver gaat alles betrekkelijk goed, maar wat we nu vernemen is zeker bedenkelijk. “Aan het einde van iedere maand moet iedere ondergeschikte aan zijn overste of recipiënt een gesloten brief zenden, met het opschrift ‘Quibus licet’ of ‘Soli’ of ‘Prime’. In die brief schrijft hij ten eerste hoe zijn overste hem behandelt en op welke wijze hij met hem omgaat, ten tweede welke bedenkingen hij tegen de Orde heeft, ten derde welke bevelen de oversten hem in die maand gegeven hebben, en ten vierde of hij in die maand enige geldelijke uitgaven voor de Orde heeft moeten doen. Ieder moet nu iedere maand zulk een stuk indienen of hij iets te melden heeft of niet. Opdat dit nu met geringe moeite kan geschieden, moet ieder bij het begin van de maand een blad gereed leggen, waarop hij alles aantekent wat geschiedt en tekent dit op in Quibus licet. Het Quibus-licet-stuk wordt van binnen en van buiten met de Ordenaam getekend. Deze bepaling geldt in alle graden en niemand is daarvan vrijgesteld; die het verzuimt en ook de overste die vergeet zulk een stuk op te vragen, wordt met een geldboete gestraft. Opdat alle leden door één geest bezield zullen worden, worden hen de boeken aangewezen die ze lezen en bestuderen moeten, en uit de maandelijkse brieven kunnen nu de oversten beoordelen in hoeverre zij vlijtig of nalatig zijn geweest. De Recipiënt van iedere kandidaat is diens natuurlijke overste. Ieder heeft het recht nieuwe leden voor te stellen; maar zij moeten van ieder die ze óf opnemen óf buiten sluiten willen alles nauwkeurig optekenen wat men van een ander kan ontdekken; ja, men moet hem bespieden, ook dan als hij meent geheel alleen en onbespied te zijn. Uit deze aantekeningen, die met de uiterste nauwkeurigheid moeten worden opgemaakt, kan de overste natuurlijk het karakter en de wil van de kandidaat leren kennen. – Om nu te zien of de kandidaten waardige medeleden kunnen worden, vordert de Orde bewijs van trouw, stilzwijgendheid en werkzaamheid. Jonge lieden hebben daarom een proeftijd van drie, ouderen van twee jaar, enkelen behoeven slechts één jaar ter voorbereiding. Die proeftijd kan evenwel verlengd of verkort worden. Gedurende deze tijd leert en bestudeert de kandidaat de aangegeven boeken, bestudeert hij zijn medemens en tekent aangaande deze alles met de grootste nauwkeurigheid op. Hoe meer dergelijke aantekeningen men heeft gemaakt, hoe sneller men bevorderd kan worden. – Behalve met de geheel praktische wijsbegeerte houdt de Orde zich bezig met de natuur en natuurkunde, met economie, met de vrije kunsten, schone wetenschappen en vreemde talen. Bij zijn opname verklaart de kandidaat welke kunst of wetenschap hij wil beoefenen. Hij moet nu een bepaald werk verrichten en aan het eind van zijn proeftijd dit aan het oordeel van zijn overste onderwerpen. Bij zijn opname verandert de kandidaat zijn naam in een andere; onder deze naam moet hij alles optekenen wat hij ervaart, opdat daaruit eens zijn geschiedenis kan worden samengesteld. Gedurende deze proeftijd leert de kandidaat niemand van zijn medeleden kennen opdat hij des te beter bespied kan worden en zich geheel zal bloot geven. Omdat men nu niet kan weten of men met een lid der Orde spreekt, mag men ook met hen die men bij zijn receptie heeft leren kennen, zelfs niet het minste over de zaken die de Orde betreffen spreken. Wanneer iemand afwezig is, moet hij alle 14 dagen aan zijn overste schrijven; anders bezoekt hij hem minstens eenmaal per week; de overste verdeelt daartoe de dagen van de week onder zijn ondergeschikten. De orde wil zoveel mogelijk verborgen blijven want al het verborgene en geheime heeft voor ons een bijzondere aantrekkelijkheid en daardoor wordt de onderlinge vertrouwelijkheid ook groter. De oversten hebben daardoor ook beter gelegenheid opmerkingen te maken en de lieden beter te leren kennen. Ter bestrijding van noodzakelijke onkosten en om arme broeders te ondersteunen vordert de Orde van ieder lid een bijdrage naarmate van zijn krachten; maar dit is niet op elke plaats gebruikelijk. Wanneer de kandidaat voor de inwijding terugkeert of wordt afgewezen, ontvangt hij het door hem reeds betaalde terug. Werkelijk armen zijn niet alleen van alle betaling vrijgesteld, maar krijgen ook nog hulp van de Orde. Daarom verwacht men van hen die werkelijk iets kunnen missen grotere ondersteuning.”
Verder vernemen we nog het volgende, dat Weishaupt meedeelde om de beschuldigingen tegen de Illuminaten te weerleggen. Aan ieder die lid wenst te worden wordt een opstel opgegeven overeenkomstig zijn krachten en bekwaamheden, b.v. over de betekenis van de vrijheid, over het nut van ceremoniën, over het noodzakelijke van geheime genootschappen, over de vraag: kunnen er waarheden bestaan die wanneer ze algemeen bekend waren, schadelijk zouden zijn voor het menselijk geslacht? Waarin bestaat het aantrekkelijke van de deugd en ook van de zonde? Hoe was de fysische en zedelijke toestand van de mens vóór de uitvinding van het vuur? Was de uitvinding van het buskruit voor de mensheid voor- of nadelig? We zullen de 60 onderwerpen die hij verder opgeeft niet meedelen. Genoeg: uit alles blijkt dat Weishaupt werkelijk goede en edele bedoelingen had en dat hij vooral het oog had op de Katholieken, die jaren lang onder de heerschappij der Jezuïeten hadden gestaan. In de eerste jaren bleef de Bond dan ook meer beperkt tot het Katholieke Zuid-Duitsland en Weishaupt verlangde ernaar hem ook naar het Protestantse noorden over te brengen. Tegen het einde van ’79 werd daarom de Markies Costanzo (zijn Ordenaam was Diomedes) naar Frankfort a/M. gezonden, waar hij de 10de Jan. 1780 voor de eerste maal in de Loge verscheen en wel als gevolmachtigde van zijn Loge. Daar leerde hij de Vrijheer von Knigge kennen die zich reeds beroemd had gemaakt door zijn boek ‘Over de omgang met mensen’. Deze liet zich door Costanzo in de Illuminaten-Bond opnemen in de waan dat deze reeds van overoude tijden af aan bestaan had. Toch gelukte het hem niet te Frankfort veel adepten te winnen. Met Knigge kwam er echter nieuw leven in de Bond. Deze had reeds lang gepeinsd over een hervorming van de Bond van Vrijmetselaars en meende bij de Illuminaten de verwezenlijking te zullen vinden van zijn ideaal. En werkelijk wist Knigge vele der besten van zijn tijdgenoten te winnen; het scheen dus dat de Bond werkelijk de uitnemendsten van die tijd onder zijn vanen zou verenigen. Maar toen von Knigge er bij Weishaupt op aandrong iets meer te mogen weten van de oorsprong en de betekenis van deze wereldbond moest het hoge woord eruit en verklaarde Weishaupt: “dat de Bond eigenlijk nog hoofdzakelijk in zijn brein bestond; dat alleen de lagere rangen in enige Katholieke landen opgenomen werden, maar dat hij de heerlijkste bouwstoffen had verzameld voor hogere rangen; dat hij aan hem als aan de beste medewerker die hij nog gevonden had, al zijn papieren wilde meedelen om dan tezamen het plan verder uit te werken.”
Knigge nam evenwel de uitnodiging aan om nader met Weishaupt te confereren en ging daartoe in 1781 naar Beieren. Op zijn reis leerde hij vele leden van de nieuwe Orde kennen waaronder hij vele uitnemende mannen aantrof, maar ook vele anderen die de Orde zeker niet tot eer strekten. De voorzitters van de onderscheidene afdelingen (Areopagieten) waren meest allen tegen Weishaupt ingenomen en brachten allerlei beschuldigingen tegen hem in. Knigge wist echter verzoening te brengen, deed zich nu voor als de afgezant van een onbekende hogere Overste en sloot met de verbondenen een nader verdrag. Hij zou het gehele systeem nader uitwerken en dan aan Weishaupt ter goedkeuring voorleggen; de Orde zou met de Vrijmetselarij in nader verbond treden om haar systeem in alle Loges ingang te doen vinden; naast de Areopagieten werd er nog een Raad van Regenten ingesteld die het opperbestuur zou hebben. De Areopagieten zouden geen hoge ambten bekleden, maar, onder presidium van Weishaupt, een opper-College vormen aan hetwelk de nationaal-oversten alle berichten moesten inzenden. Knigge toog aan de arbeid en werkte het Illuminaten-systeem nu verder uit. De Bond werd nu aldus ingedeeld: 1. De Voorbereiding; 2. Het Novitiaat; 3. De Minervalgraad; 4 en 5. De kleine en grote Illuminatengraad. De tweede van deze klassen omvatte de drie graden van de Vrijmetselarij, en de z.g. Schotse Metselarij zou een zelfstandige derde of mysteriënklasse vormen: de Schotse Novitius en Ridder. Dat de Eclectische Bond niets met de Illuminaten-Orde te maken heeft, wat door sommigen beweerd wordt, behoeft geen betoog wanneer men slechts bedenkt, dat deze juist van al dat verdelen in klassen en rangen niets wilde weten. – Het is duidelijk dat Weishaupt noch Knigge een goed denkbeeld van de Vrijmetselarij hebben gehad. Het door Knigge uitgedacht systeem was zo ingewikkeld dat slechts weinigen het konden begrijpen en Weishaupt zelf er weldra allerlei veranderingen in zocht te brengen. Daardoor kwam er spoedig verwijdering tussen beide hoofden van de Orde die ten gevolge had dat Knigge zich in 1784 aan de vereniging onttrok welk voorbeeld door vele anderen gevolgd werd. Weishaupt zocht zijn stichting te verdedigen en ontwikkelde daarbij werkelijk uitmuntende grondstellingen, maar scheen niet te begrijpen dat de inrichting van zijn Bond zelf in strijd was met de denkbeelden van ware vrijheid die hij toch luid verkondigde. – Het kan dan ook geen verwondering baren dat zulk een vereniging als de Illuminaten-orde weldra aan alle kanten werd aangevallen. De eerste openlijke aanval geschiedde in 1783. Een afgewezen kandidaat, de boekhandelaar Strobl, begon: hem volgde de hoogleraar Westenrieder en de canonicus Danzer, een bekwaam wis- en natuurkundige, die beweerde dat de Illuminaten hem benadeelden. Een stortvloed van geschriften verscheen waarin de Orde werd aangevallen en waarin meestal de ware Vrijmetselarij met haar werd verward. Vruchteloos waren de aanvallen niet: de 22ste Juni 1784 werd een keurvorstelijk bevel uitgevaardigd waarbij alle geheime genootschappen in Beieren verboden werden. De Vrijmetselaars en de Illuminaten gehoorzaamden, sloten hun Loges en staakten hun bijeenkomsten. Weishaupt werd in deze zin het slachtoffer, dat hij uit zijn ambt werd ontzet, veroordeeld openlijk een geloofsbelijdenis af te leggen, uit Ingolstadt verbannen. Hij moest zijn vrouw, die hem pas een kind geschonken had, verlaten en toen enige vrienden zich de verlatene aantrokken, werden ook zij voor de rechtbank gedaagd. Weishaupt zelf vond bescherming bij Hertog Ernst van Saksen-Gotha die hem de titel van Hofraad gaf. De Bond van Vrijmetselaars werd tegelijk met de Illuminaten-orde getroffen en bij het begin van de Franse revolutie was het Illuminatendom reeds ondergegaan.
Het moest ondergaan, het droeg bij zijn ontstaan reeds de kiemen bij zich van zijn natuurlijk verderf. Toch moet men niet het waarachtig goede dat ook hierin gevonden werd niet geheel en al miskennen. Weishaupt, Bode en andere werkelijk edeldenkende mannen hebben zeker het goede gewild en het kan niet ontkend worden dat zij veel gedaan hebben voor de verbreiding van de ware verlichting en verbroedering onder de mensen. Bovendien, Weishaupt bedoelde het goede maar koos daartoe verkeerde, in menig opzicht verderfelijke middelen. Hij was illusionist[5], maar dat neemt niet weg dat wat hij bedoelde goed was, dat hij ook het ideaal had liefgehad dat eenmaal, al is het dan zeker door andere middelen, tot werkelijkheid komen zal.
[1] De tekst vermeldt 1755, toen W. 7 jaar was; echter p. 166 geeft de juiste datum (eind 1773).
[2] Hetzelfde op p. 165: “zelfstandig denkende mensen uit alle werelddelen, van alle standen en godsdiensten, met eerbiediging van hun vrijheid van denken, verbonden door een enig groot en verheven belang, tot een Bond voortdurend te verenigen; hen daartoe op te wekken dat ze, zowel op grote afstand van elkaar als met elkaar verenigd, zowel individueel als gemeenschappelijk, uit eigen aandrang, uit waarachtige overtuiging, vanzelf zullen doen wat geen dwang van buiten ooit of immer heeft kunnen bewerken.”
[3] Noot Lenning [?]: Van een Vrijmetselaarsloge in deze plaats is nooit iets bekend geworden. Burghausen ligt in Opper-Beieren en heeft een Kapucijner klooster. Waarschijnlijk was daar toentertijd een alchemistische vereniging.
[4] Niet-leden van de Orde.
[5] D.w.z. iemand die in illusies gelooft, niet een Hans Klok.
PDF’s:
Protocollen (contra 2)
Protocollen (pro 1)
Protocollen (pro 2)
WATERS FLOWING EASTWARD
Plaats een reactie