Cor Hendriks – Knopen
I knit this knot, this knot I knit,
To know the thing I know not yet
That I may see
The man that shall my husband be,
Not in his best or worst array,
But what he weareth every day,
That tomorrow I may ken
From among other men.
Reeds in het Oude Egypte zien we Horus en Set afgebeeld op een tablet van Sesostris I van de 12e Dynastie, bezig met samenknopen van heraldische planten. Dit wordt uitgelegd als de vereniging van Noord en Zuid Egypte, maar aangezien goden een kosmisch karakter hebben, binden zij de wereld. In Griekenland zijn het Apollo en Dionysos, die tezamen de wereld bijeenhouden en die worden geïnterpreteerd als zomer en winter. Ze wisselen elkaar dus af en er is dus een moment, waarop die aflossing plaats heeft en de verbinding zwak is.
De afbeelding van Horus en Seth, die de wapenplanten verknopen, staat in de regel op de zijkant van Egyptische koningstronen. Als een koning de troon bestijgt, moet hij de daad van Menes herhalen, die als eerste ‘de twee landen’ verenigde en met wie het Oude Rijk in Egypte zijn aanvang neemt. Tot het ceremonieel van de koningskroning behoorde het verknopen van de wapenplanten van de twee landen: de driebladige lelie van Boven-Egypte en het papyrusriet met zijn schermbloemige bloesempluimen van Neder-Egypte; deze werden verknoopt om een paal of spil [de wereld-as], het teken van vereniging. Deze handeling werd verricht door priesters met maskers, die Horus (Neder-Egypte) en Seth (Boven-Egypte) verbeelden. Horus is de gereïncarneerde Osiris, de broer van Seth, zodat ook sprake is van de verzoening van de twee broers.
Twee andere broers die samen een knoop leggen zijn Zeus en Poseidon, over wie we in de Ilias (13:359f) lezen: ‘Ze trekken de knoop aan die noch gebroken, noch losgemaakt kan worden, maar de knieën van velen heeft doen verslappen.’
De beroemdste knoop uit de Oudheid was ongetwijfeld de Gordiaanse knoop, waarvan het gezegde ‘de knoop doorhakken’ komt. De Phrygische boer Gordias was in het bezit van een strijdwagen. Hij had een band gewonden om de stang, die door het juk en de disselboom liep, en in die band een zeer kunstige knoop gelegd. Wie de knoop kon ontwarren, zou de heerser van de wereld worden, luidde de voorspelling. Alexander de Grote, die zag dat het op normale wijze niet zou lukken, hakte de knoop toen maar gewoon met zijn zwaard door. Ook hier heeft de knoop een kosmische betekenis, net als in de uitspraak uit het boek Job: ‘Kan jij het harnas van de Pleiaden vastmaken of de banden van Orion losknopen?’ (Job 38:31)
Het knopen komen we ook tegen bij het huwelijk (‘wedlock’): het Engelse ‘tying the knot’ is ‘de huwelijksband knopen’, zoals te zien is in het plaatje van het alchemisch huwelijk van Sol en Luna, dat sterk lijkt op het knopen van Horus en Seth. Achter het gezegde ‘tying the knot’ gaat een ritueel schuil, waarbij de handen van het bruidspaar aan elkaar werden gebonden (de linker- van de man met de rechterhand van de vrouw), wat misschien de hele dag moest blijven zitten (vanwaar het laat trouwen, dat we verderop zullen zien). In de beschrijving van huwelijksfolklore door Duncan in de Ierse county Leitrim aan het eind van de 19e eeuw is sprake van de ‘wedding candlestick’, die bij het eten werd binnengebracht. Deze bevatte vier kaarsen voor de bruidegoms vrienden en een in het midden voor de bruid. Na afloop van het eten nam de bruidegom de kaarsstompen, stopte die in zijn rechtersok en bond die dicht met draad met 9 knopen en plaatste hem heimelijk binnen boven de keukendeur van zijn huis. De 9 knopen worden ook gemeld door Roper in zijn bespreking van de ‘charm’ ‘This knot I knit’, die aan het begin van deze paragraaf staat. De acties, waarmee de spreuk gepaard gaat, zijn gevarieerd: het binden van de eigen kousenband (‘garter’) aan de bedpost, maar meestal wordt de linkerkousenband gebonden om de rechterkous. In de versie van John Aubrey werd een knoop gelegd bij iedere ‘komma’ in het vers: ‘This knot I knit, To know the thing, I know not yet, That I may see, The man that shall my husband be, How he goes, and what he wears, And what he does, all days, and years.’ 8 komma’s + 1 punt = 9 knopen, wat wordt bevestigd in een krantenbericht (‘Connoisseur’) van 1755 (20-2): ‘I always tye my garter nine times round the bed-post, and knit nine knot in it.’ Aubrey voegt toe: ‘accordingly in your dream you will see him: if a musitian, with a lute or other instrument; if a scholar, with a book of papers.’ En hij vervolgt met een anekdote over een ‘gentlewoman’, die in zijn aanwezigheid bekende de methode te hebben gebruikt en van haar man te hebben gedroomd. Twee of drie jaar later, toen ze op een zondag in de kerk was, kwam een jonge Oxonian op de kansel, waarop ze tegen haar zuster uitriep: ‘This is the very face of the man that I saw in my dream.’ Het knopen van de ‘garter’ wordt nog in 1875 genoteerd, maar met een andere rijm en bedoeld voor een man. De instructie is nogal cryptisch: ‘Garter. 9 tight knots and 1 slack one. Tie round bed-post. Put shoe or slippers in form of T under pillow. Don’t utter a word to anyone. Go to bed backwards. Undress with left hand. Say:
I do this for to see
Who my future wife is to be,
Where she is and what she wears
three times over when tying garter and putting shoes under pillows.’
Ook in Nederland is deze “liefdestover” met kousenbanden bekend. In het compendium van Van Haver zijn een zestal voorbeelden opgenomen. Het eerste recept is niet zo duidelijk: Ook neemt het meisje wel haar kousenbanden, vouwt ze in drieën, werpt ze over het hoofd en bidt dezelfde gebeden (Onzevader, Weesgegroet en Glorie zij de Vader) driemaal, na te hebben gezegd:
‘O sterreschijn
gij schijnt zo schoon
gij schijnt in het verre westen;
laat vannacht in mijn slaap den man,
die voor mij geboren is voor mij staan,
zo gekleed en gereed
als hij dagelijks is gekleed.’
Het tweede recept voor een meisje dat in een droom haar minnaar wil zien bevat alleen een gebedje:
‘O sterrekijn, gij zijt zo schoon,
gij schijnt in ’t verre westen,
laat vannacht in mijnen droom,
de man die voor mij geboren is, voor mij staan.’
In het derde recept moet men ’s avonds bij het slapengaan de kousenbanden gekruist onder het hoofdkussen leggen. Heeft men het hoofd op het kussen neergelegd, dan zegt men zacht en langzaam:
‘Op deze band die ik hier leg
op deze woorden die ik zeg
is er een zoetlief voor mij in ’t leven
hoop ik, dat God mij in de droom moog’ geven
zo hij gaat, zo hij staat,
al in zijn dagelijks gewaad,’
dan krijgt men in een droom hem of haar te zien of … een doodkist.
In het vierde recept zet het meisje, dat haar aanstaande minnaar wil zien, zich met de rug naar het ledikant, maakt de linkerkousenband los, vouwt die driemaal en zingt:
‘Ik vouwe mijn kouseband in dryen,
Jesuken van Maryen,
wilt my desen nacht bevrijen,
dat ik hem mag horen en zien
waer dat ik mijn geheel leven lang
mee moet leven en zijn;’
dan stapt ze met de linkervoet in bed en stopt de opgevouwen kousenband onder het hoofdkussen; ’s nachts ziet ze de aanstaande minnaar voor zich.
Het vijfde recept is vrijwel hetzelfde. De zesde zegt:
‘Ik vol miën koseband ien dryen
en onder ’t kussen stop ik hom
den zij [= zie] ik straks wel [= wie] mi komt vrijen
en ‘k heur hom
zingen: “Joa, ik kom!”
Den zij ik hou hij stait
den zij ik hou hij gait
des daags en sundaags oppe stroat
ien holding wezen en geloat,’
dan stapt gij met uw linkervoet het eerst in uw bed, legt den kousenband nog steeds in drieën gevouwen onder uw hoofdkussen en ’s nachts zult gij uwen aanstaanden minnaar in levende lijve voor u zien.
Om een man te bekomen gaan meisjes ter bedevaart naar de Kruiskensberg te Bevel (ten oosten van Lier) en binden er hun kousenband aan de tralies van de kapel.
Ook heksen worden verbonden met knopen. Zo meende men (in Hessen, maar ook elders), dat men door het leggen van een knoop in een wilgentak iemand kon doodknopen. En in Silezië werd gedacht, dat wie zulke wilgenknopen of aan bomen geknoopte strikken of strozelen [touw of band van stro] losmaakt, zelf wordt geknoopt (hetgeen aansluit bij het gezegde: in de knoop raken of zitten; Engels ‘to tie oneself in/up in/into knots’). Teirlinck brengt dit knopen in verband met ‘invultatie’, het meest bekend als het steken van naalden in een waspop, maar ook op andere wijze mogelijk, zoals te zien aan de volgende Duitse sage. Te Sebnitz woonden een boswachter en een schaper, beiden tovenaars. De boswachter weigerde zijn dochter ten huwelijk te geven aan de schaper (dus ‘not tying the knot’), waarop deze met zijn toverkracht wraak nam; de boswachter kon geen hap meer eten en leed afgrijselijke honger, maar hij kwam al gauw erachter wie hem het had aangedaan en zond zijn vrouw naar Pillnitz. Daar zou ze op een Elbe-eiland een pot vinden. Deze moest ze vóór zonsondergang naar huis brengen en met de tuil van de negenderhande kruiden voor hem in de pot een soep koken. Dat deed ze en de man at met gretigheid zijn soep op. De dag erop ging hij erop uit en vond de schaper op de grond gelegen, huilend van de dorst, want hij kon geen druppel binnenkrijgen. De boswachter zag in de sterkste te zijn, bad om vergiffenis en de betovering werd weggenomen en beiden verzoenden zich.
Deze ‘negenderhande kruiden’ zijn al bekend uit een Angelsaksische anti-magische zegen:
‘Een slang kwam gekropen, verscheurde de mens.
Toen nam Wodan de negen krachtkruiden,
Sloeg er mee de adder, dat in negen stukken ze vloog.’
En volgens Praetorius werd te Leipzig rond 1658 een Brocksbergse heks (d.w.z. een heks, die naar de Brocken vliegt) verbrand, die bekende allen te hebben kunnen schaden behalve twee boeren, die de negenderhande kruiden in hun huis bewaarden. Te Mildenau in het Saksiche Ertsgebergte hangt men, tegen rondzwevende heksen, de negen kruiden om de hals en in Silezië en West-Pruisen geeft men de koeien op St. Jansnacht meel met de negen kruiden. Ook kan men, wordt in Tirol gezegd, met negenderhande kruiden bij zich in de Kerstnacht in de kerk de heksen herkennen.
Teirlinck knoopt dit folteren, ziek maken of doden op verre afstand (ook genaamd ‘langer hand’) aan de zogenaamde ‘nodatie’ of het ‘nestelknopen’ (Duits: nestelknüpfen, Frans: nouer l’aiguillette: door een knoop in een nestel of snoer te maken, maakte men het ‘koïren’ (de sex) onmogelijk. De heksen waren ongemeen behendig in het maken van nestelknopen en de enige manier om de man zijn vermogen tot voortteling terug te geven was het losmaken van de knoop, wat uiteraard alleen de heks kon. Volgens een legende was de profeet Mahomed (Moehammed, d.w.z. de lofwaardige), geboren in 571 te Mekka, het slachtoffer van de dochters van een Joodse vorst, die zeer bedreven in het toveren waren en hem met nestelknopen hadden geboeid, terwijl hij lag te slapen na een slaapdrank, met een koord met elf knopen. Daarna bonden ze een wassen beeld, dat de profeet voorstelde, eveneens met elf knopen en dit binden is volgens Teenstra het nestelknopen. Reeds Plato stelde in zijn ‘Wetten’: ‘Hij die zo’n man schijnt te zijn, die anderen schaadt door magische knopen of betoveringen, of hij profeet of waarzegger is, laat hem sterven.’ In het boeteboek van Burchard van Worms (± 1000) wordt gezegd: ‘Hebt gij, zoals goddeloze mensen dat doen, knopen gelegd om het vee tegen ziekte en afsterven te bewaren?’ Dit klinkt als de vraag van de veehoedster op een goed bij Rosheim in 1920, toen er veeziekte in het land was, aan haar bazin of zij een knoop van stroband aan de stal mocht ophangen: dat zou de ziekte ver van de stal houden. De knopen worden op een bijzondere wijze gelegd en opgehangen aan de dakvorst.
Paus Innocentius VIII noemde in zijn bul van 1484 (die de ‘Heksenhamer’ begeleidde) als een van de dingen, die mannen en vrouwen [vooral in Duitsland] deden, die met de duivel als nachtdrukkers en nachtmerries (‘incubi’ en ‘succubi’) vleselijke omgang hadden, was het onmogelijk maken van de huwelijkszegen. Dit is eigenlijk ervoor zorgen dat er geen kinderen komen, wat ook het gevolg kan zijn van het dichtbinden van de baarmoeder, zoals in dezelfde bul de heksen wordt verweten de verlossing van zwangere vrouwen moeilijk te maken, wat de heksen uiteraard ook door knopen doen. Janet Clark werd in 1590 in Edinburgh veroordeeld ‘for giving and taking away power from sundry men’s genital members.’ In 1709 werd te Gent ene Lieven Maes uit Huysse door de geestelijken gestraft (met rondleiding door de stad ter bespotting, geseling en verbanning), als een valse belezer en door maleficie (een betovering, niet persé een knoop) ‘onbequammaeker tot het volbrengen der huwelycksche plicht’. De betovering ging over toen uit het huis van de betoverde het ‘teecken’ van het maleficie werd weggehaald. Volgens Cats waren er mannen, die door het binden van de nestel of andere kunsten onbekwaam tot de voortteling werden gemaakt. Teenstra haalt ver terug in de tijd het voorbeeld van de Egyptische koning Amasis aan, dat door Herodotus verteld wordt, en zegt, dat hij door de nestelknoop tot het gebruik van welke vrouw ook onmachtig was gemaakt. Dat is echter niet correct: Amasis beschuldigde zijn Griekse vrouw ervan hem behekst te hebben (niet gezegd hoe), waardoor hij met haar geen sex kon hebben, terwijl hij dat wel kon met zijn andere vrouwen. Ladice ontkende, maar vergeefs en in de laatste nacht (waarin ze een laatste kans had zich te bewijzen, d.w.z. hem wel te kunnen opwinden) bad ze tot Aphrodite en beloofde haar een standbeeld in haar tempel. Dat had succes en sindsdien had Amasis geen problemen meer, waarna zij het beeld stuurde naar de tempel van Cyrene, waar het in Herodotus’ tijd nog steeds te zien was. Andere mensen, die ervan het slachtoffer waren, zijn, aldus Teenstra, koning Theodoricus en Galeacius Sfrorsa, getrouwd met Isabelle van Aragon. Ook Martin Guerre uit Toulouse was in 1559 negen jaar onvruchtbaar, maar werd door een tegenbezwering van de nestelknoop genezen, een kunst die de Gascogners beoefenden (maar kwade tongen beweren, dat het kind meer op een huisvriend dan de vader leek). Volgens Teenstra kan bij huwelijken, die ’s nachts worden gesloten, de nestel niet geknoopt of ‘gezworen’ worden; en hij citeert Cats: ‘Veel menschen zyn van ghevoelen dat voor der sonnenopgangh deze spokerijen geen kracht en souden hebben.’ De betovering heeft n.l. plaats, wanneer de priester de jongelieden elkaar de hand laat geven [de huwelijksband knoopt], waarbij de heks op dat ogenblik enige toverwoorden mompelt ‘ende daerop een knoop in den nestel leyt, en daermede den bruydegom onbequaem maeckt om syn bruyt te mogen genieten, zynde evenwel deselve bruydegom niet onbequaem het geselschap van andere vrouwen te gebruycken.’ In de Engelse vertaling uit 1658 van ‘The Satyrical Characters and Handsome Discriptions of de Cyrano Bergerac’ zegt ‘a kind of supernatural magician’: ‘I teach the shepherds, to tye a bridegroomes point the marriage day, when the Priest sayes Conjugo vos.’
In Groningen en Friesland, waar de heksen tjoensters worden genoemd, maken deze gebruik van zogenaamde knoffelbanden, die uit verschillende draden zijn samengesteld. E. W. Happel, schrijver van ‘Größte Denkwürdigkeiten der Welt’ (1683), die veel aandacht besteedt aan het zgn. Nestelknüpfen, omdat ‘dieses böse Tun so gemein worden [ist], daß der wohl auszulachen wäre, der die tägliche Erfahrung in Zweifel ziehen wollte’, wijst erop dat het hierbij niet om een nieuwe toverij gaat, maar om een oude, aangezien Virgilius in zijn 8e Eclog ervan spreekt, ‘allwo er drier Knöpfen von dreier unterschiedlichen Farben Bändern und gewisser Zauberworte gedenket.’ De H. Augustinus spreekt ‘heftig’ tegen deze betovering, zoals ook de Salische wet 22, art. 4, van de tovenaars, ‘so durch Bindung die Geschlechtsfortpflanzung zurückhalten’. Happel noemt ook de methoden, waarvan de ‘Wiederauflöser der Nesteln’ gebruik maken (‘worüber man sich mehr verwundern’): zijn urine door de trouwring laten, zich beroken met de tand van een dode, over een deurdrempel schrijden of op een kussen slapen, waaronder men kwikzilver in een met nieuwe was toegestopte veer of hazelnoot heeft gelegd, van een ‘Grünspecht’ eten en tenslotte zich scheiden en opnieuw met dezelfde vrouw trouwen (‘und viele andere dergleichen nichtwürdige Sachen mehr’).
Behalve door ‘knopen’ kan de geboorte, beter gezegd de bevruchting, ook worden verhinderd door ‘sluiten’: In Mecklenburg gelooft men, dat als de predikant in de kerk de zegen over het jonge paar uitspreekt en iemand een hangslot neemt, dicht sluit en werpt in de bron, de echt van het paar kinderloos blijft. Dit was eens gebeurd; de bron werd geleegd, het slot gevonden en geopend, waarbij 3 bloeddruppels eruit vielen, waarna de vrouw zwanger werd en nog vele kinderen kreeg.
Tegenover het knopen staat het taboe op knopen, iets wat in Europa tot de 18e eeuw zeer wijdverspreid van invloed was. Wanneer bij de Saksen van Transylvanië een vrouw aan het bevallen was, werden alle knopen van haar kleding losgemaakt en ook werden alle sloten in het huis van deuren, kisten en kasten opengemaakt. Ook in Argyllshire werden alle sloten in huis bij een bevalling geopend. Bevallen van een kind heet ‘ontbinden’ en wanneer er bevallen moest worden deed Mieke, een genezeres uit Haasdonk (1942) haar patiënten – mens, koe, paard, al wat bevallen moest – het gewijde lintje aan met de 7 knoopjes. Die witte lintjes waren gewijd in een klooster en werden zo geknipt, dat ze rond de arm, de dij van de vrouw of de poot van het dier pasten. Eenmaal afgemeten en doorgeknipt op de gepaste lengte legde Mieke er de 7 knoopjes in op gelijke afstand van elkaar en het moest gedragen worden tot na de bevalling. Die knoopjes waren ter ere van de 7 vreugden van de H. Jozef. Ook wonden kan men dichtbinden. Knapkes Hein uit Arendonk verbond de wonden met een woldraad van een doodgeboren lam, op zijn manier bewerkt en bad erbij een bloedstelpformule.
Ook om te genezen werden knopen gebruikt. In Kessel halen de bedevaartgangers bij de zusters van de kloosterschool ‘stuipkoordekens’: gewijde touwtjes, met 7 knopen, die de zieke kinderen om de lendenen worden gebonden.
Ook Jezus ‘ontbond’, zoals in het verhaal van een genezing op de sabbat. Op die dag, terwijl Jezus les gaf in de synagoge, kwam een vrouw, die reeds 18 jaar een geest van zwakheid had en verkromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Jezus zei: ‘Vrouw, gij zijt verlost van uw zwakheid,’ en hij legde haar zijn handen op en terstond richtte zij zich op en zij verheerlijkte God. De overste van de synagoge had bezwaar tegen deze genezing op sabbat en in zijn antwoord zegt Jezus: ‘Moest deze vrouw (…), welke de satan, zie, 18 jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band…?’
Een middeleeuws receptenboek schrijft voor bij een lijder aan de vallende ziekte een nieuwe [= ongebruikte] riem te nemen, deze de lijder aan de hals te knopen met de woorden: ‘in dem namen des vaters unde des sunes unde des heiligen geistes, so binde ich hie den siehtuom dises menschen in disem chnophe.’ In Gelderland ging een zieke ’s morgensvroeg naar een oude wilgenboom en sloeg in een van de buigzame tenen drie knopen (het getal drie is altijd heilig en van geheimzinnige betekenissen, aldus Teenstra), waarna men zei:
‘Goè morgen olde,
Ik geef oe de kolde;
Goè morgen olde!’
Daarna liep men zonder om te kijken snel weg.
Het overdragen van een ziekte op een boom is een wijdverspreide gewoonte. De bovenstaande spreuk wordt in Duitsland aan een eik gedaan om van de koorts af te komen:
‘Goden Abend, du gode olle,
ick bring di dat warme un dat kolle.’
Het binden aan de boom kan al in de spreuk zijn opgenomen, zoals in een koortsspreuk tot de vlier uit Mecklenburg:
‘Gun Dag ok Fleder,
ik bring di’t Fewer,
ik binn’t hier an
un ga dorvan.’
In Engeland bond een oude man om van de koorts (‘ague’) af te komen een touw aan een boom en het andere eind om zijn middel en rende rond de boom, tot het touw strak was en daarna terug tot het weer geheel los was en riep uit:
‘Ague, ague, I do de defy,
Make me well for Jesu’s sake.’
Hier is het boommagie gecombineerd met een Christelijke spreuk, zodat niet duidelijk meer is dat de ziekte aan de boom wordt gegeven, maar in een variant is dit duidelijk te zien:
‘Ague, ague, I thee defy;
Ague, ague to this tree I tie thee.
Ook in een andere spreuk tegen de koorts wordt binden gebruikt:
‘I tie my hair to the aspen-tree,
Dither and shake instead of me,’
terwijl in een oudere versie van ±1800 dit niet wordt gezegd:
‘Espin-tree, espin-tree,
I prithee to shak an shiver instead o’ me,’
maar waarschijnlijk wel wordt gedaan.
In de ‘Nieuwen Spiegel der Jongheyd of gulden ABC’, in 1788 te Brugge gedrukt, wordt als een ‘valsch’ middel afgekeurd:
‘Stroy-banden aen boomen binden,
’t zij aen eyken of aen linden,
Met geld en wat brood daer by,
Maekt u van den kortzen vry…
Dit binden wordt beschreven voor Arendonk: De overlezer bond de koortslijder met strooien wissen aan de ‘koortsboom’. De patiënt moest trachten zich uit de banden te bevrijden en zo de koorts aan de boom te binden, terwijl de overlezer ondertussen het volgende gebed zegt:
‘Wit. Zwart
Braakt maar hard.
’t Beste millecijn
is hier sterk te zijn.
Zijt ge los, dan gauw in ’t bed,
de koortsboom heeft u ’t vel gered.
In Nijkerk moet men zoveel knopen in een touwtje leggen als men dagen koorts heeft, dat touwtje binden om een vlierboom en zeggen: ‘Zie zo, koorts, ik ben morgen niet thuis.’
Niet alleen de koorts kan met binden worden verholpen, ook bij wratten is het een van de methodes om eraf te komen. In Meerhout moet men eerst de wratten tellen en zoveel knopen in een draad leggen als men wratten heeft. Wanneer de lijkklokken luiden, dan begraaft men de draad met knopen in een molshoop en bidt 9 dagen een onzevader en een weesgegroet. Ook riet bevat knopen: in het Vlaamse Wieze moet men strootjes van het dak trekken en afknippen aan de knoop en tijdens het luiden van de begrafenisklokken ermee de wratten aanraken en zoveel strootjes in een putje leggen als men wratten heeft, zeggend: ‘Ik begraaf u ten getalle van … in de mollige aarde [dus eigenlijk ook in een molshoop!], gelijk de dode in de put.’ Ook in Paulatem moet men evenveel strootjes afsnijden als men wratten heeft en tijdens het luiden van de doodsklok de knoopjes begraven in een putje, zeggend: ‘Ik begraaf die wratten met de dode, waarover het luidt.’
Zo is het te begrijpen, dat men in Tirol zegt, dat men als men een lint of koord met knopen erin vindt, zoveel ‘Aißen’ (? wratten?) krijgt als knopen erin zijn, terwijl in Duits Oost-Bohemen algemeen geldt, dat men zijn ongeluk opraapt, wanneer men op de weg een lint met knopen vindt en meeneemt. Soms wordt men daartoe verlokt door een aangeknoopt geldstuk, wat als een beloning voor het overnemen van de wratten gezien kan worden.
Het binden doet zelfs St. Joris, de bekende drakendoder, die in Engeland een nationale held is geworden. In een spreuk tegen de nachtmerrie van Blundevill uit 1566 heet het:
‘Saint George our Ladyes Knight,
He walked day so did he night,
Untill he hir found,
He hir beate and he hir bounde,
Till truely hir trouth she him plyght
That she woulde not come within the night,
There as Saint George our Ladyes Knight,
Named was three tymes, Saint George.’
Het binden van de nachtmerrie is naar het klassieke patroon van de gebonden duivel door de aartsengel Michael, Asmodeus door de engel Raphael, naar oud-Perzische patronen, wat ook in andere mythologieën voorkomt (de gebonden Prometheus, Loki, Marsyas, etc.). Het ‘aan banden leggen’ is hetzelfde als ‘boeien’, wat hetzelfde is als fascineren = betoveren. Het Latijnse ‘fascino’ (beheksen, betoveren), wat verbonden is met ‘oculus agnos’ ‘het boze oog’, is verwant met ‘fascia’ ‘band’ en ‘fascis’ ‘bundel’.
Dit binden hoeft niet met echte banden te gebeuren, ook woorden kunnen binden. In een bezwering geschiedt het binden door woorden, waarin het verhaal (een ‘historiola’) wordt verteld van het binden in de ‘oertijd’, zoals in een laat-middeleeuwse spreuk voor het ‘binden’ van dieven, gericht tot Bartolomeus, die met een haar uit zijn baard de duivel bond. Na de inleiding volgt het verhaal:
‘J bynde þow theuus as faste as sente bartholomeu
bonde þe fende wythe ane here of berde,’
waarna de bezwering volgt:
‘J coniure þow theuus in vertu of þe trinite
of his dethe and of his vpperyse
that þe stelle stonde tell I byde þow goo.
(‘Ik bind u, dieven, zo vast als St. Bartholomeus de ‘vijand/duivel’ bond met een haar van [zijn] baard. Ik bezweer u, dieven, door de kracht van de Drieëenheid, van zijn (= Christus’) dood en van zijn verrijzing, dat gij stilstaat tot ik u bid te gaan.’)
In Haïti worden knopen gebruikt om de macht van een voodoo-boungan (‘priester’) te verdrijven (exorcise) of liever om te verhinderen dat hij na zijn dood wordt gebruikt door een tovenaar. Een ei [dat zijn ‘ziel’ voorstelt] wordt gebonden met een witte draad van 7 vadem met 7 knopen (een magisch number, aldus Newall) en geplaatst onder het kussen op het doodsbed van de boungan om zijn conversie in een zombie te verhinderen.
De knoop is ook te zien in Bodins ‘République’ als ultieme uitdrukking van ‘concordia discors’. De vereniging der uitersten was ‘to be sought for in a Commonweale, so to place the Citisens or subjects in such apt and comely order, as that the first may be joyned with the last, and they of the middle sort with both; and so with all, in a most true knot and bond among themselves together with the Commonweale.’
Ook de alchemie heeft met knopen te maken, want de grondregel van de alchemie is ‘solve et coagule’ (maak los en verbind). Net als in de chemie een base met een zuur een zout vormen, zo ontstaat uit de verbinding van zwavel met kwik het ‘Sal Philosophorum’. Zout, zwavel en kwik vormen samen de ‘tria prima’, of de drie ‘principa’, waaruit al de 7 metalen ontstaan: kwik is de geest, zwavel is de ziel, zout het lichaam, aldus Paracelsus. Ook Valentinus kent deze drie principes en zegt over het Antimon (Tegen-een) in zijn nadering tot de Steen der Wijzen: ‘Ik ben het, Antimon, die tot jullie spreekt, in mij zult gij Mercuur (kwikzilver), Sulpher (zwavel) en Zout vinden, de 3 grote principes der gezondheid. Mercuur is in de Regulus, Sulphur in de Rode Verf en Zout in de Zwarte Aarde, die achterblijft. Wie hen scheiden, herenigen en door de Kunst fixeren kan zonder het Gif, die mag zich waarlijk gezegend noemen, want hij heeft de Steen, die Vuur heet, en in die Steen, die men uit het Antimoon kan samenstellen, heeft hij het middel tot volkomen gezondheid en tot tijdelijke [d.w.z. aardse] levensvoorziening.’ Niet alleen is de kleur van kwik wit, ook binnen de bovengenoemde tria prima neemt Mercuur de plaats van wit, zodat deze 3 principes overeenkomen met de in de Indische filosofie bekende 3 Guna’s, de 3 draden, waaruit volgens de Tantra-leer het universum, dat gezien wordt als een weefsel (= ‘tantra’), is opgebouwd en die de kleuren rood, wit en zwart hebben, overeenkomend met de kleuren van de huidige Hindoeïstische Drieëenheid Brahma (rood), Vishnoe (wit) en Shiva (zwart).
Ook het leven is verbonden met een draad, zoals te zien in de uitdrukking: ‘Zijn leven hangt aan eenen zijden draad’, thans ‘aan een zijden draadje hangen’, oftewel: in groot gevaar verkeren. Vaak is het iemands leven dat aan een zijden draadje hangt, maar ook andere zaken kunnen aan een zijden draadje hangen, bijvoorbeeld een plan: het is dan twijfelachtig geworden of het zal doorgaan. Een zijden draad is zeer dun en zal dus snel knappen. Het beeld komt waarschijnlijk uit het verhaal van het zwaard van Damocles, dat boven diens hoofd hing aan een zijden draad. Harrebomée zegt erover: ‘Dezelfde Dionysius van Sicilië, die aan Æsculapius den gouden baard deed ontnemen, heeft den titel van tiran de beteekenis van wreedaard doen verkrijgen. Ondertusschen werd hij door zijnen hoveling Damocles als de gelukkigste mensch gevleid. Op voorstel van de tiran zou de hoveling ook eens dat geluk genieten. Maar toen Dionysius boven het hoofd van Damocles een zwaard aan een paardenhaar had opgehangen, verdween het geluk, om voor de grootste vreeze plaats te maken. Op gezag van Tuinman houden ook anderen deze anecdote voor den oorsprong van het spreekwoord, dat gebruikt wordt, om groote gevaren aan te wijzen. Ongegrond is deze afleiding niet, ofschoon ze meer bepaaldelijk behoort bij het spreekwoord: Hem hangt een zwaard boven het hoofd.’
De zijden draad komt voor in een sage over de reuzenplaat, die de heksendansplaats van de Alp Caschlè in het Tavetscherdal vormt: hij kwam op een zijden draad van de overkant van het dal naar zijn huidige standplaats.
Ter Laan wijdt in zijn ‘Folkloristisch Woordenboek’ een lemma aan ‘roodzijden draad’: dit wijst de plaats aan, waar een kerk moet worden gebouwd, o.a. te Hakendover, Dadizele, Laken, Lebbeke, Lombeek, Mechelen, Mesen, Nazaret, Nieuwkerken, Pulderbosch, Werchter, Alsembeek, Westrozebeke. De rode draad verdrijft de boze geesten. In het Dominikaner- of Predikherenkerk te Antwerpen verkoopt men op 9 februari, de naamdag van Sint Apollonia, patrones tegen tandpijn, draden van rode zijde, voorbehoedmiddel tegen tandpijn, als men zulk een snoer aan de hals draagt.
Als een redenering verward is, wordt gezegd: ‘Ik kan er geen touw aan vastknopen.’ Van Dale zegt over ‘er is geen touw aan vast te knopen’: het is onbegrijpelijk, onsamenhangend. Dit wordt vooral gezegd van een ingewikkeld of rommelig betoog dat daardoor moeilijk te volgen is (gebrek aan leidraad; er is geen rode draad). Maar ook kan er geen touw vast te knopen zijn aan iemands handelswijze. De uitdrukking is misschien ontleend aan de scheepvaart. Als een schip aangelegd moet worden, is het zaak uit te kijken naar een geschikte meerpaal. Als men daarbij op een verrot exemplaar stuit, zegt men: daar is geen touw meer aan vast te knopen (die houdt niet meer). Hoewel vernuftig is dit niet correct, als we bij Harrebomée kijken, die naast ‘Men kan er geen touw aan vastknoopen’ ook de uitdrukking ‘Daar is geen touw aan te beleggen’ noteert en verwijst naar zijn ‘Bijlage’. Deze uitdrukking is te vinden bij Sartorius met de varianten: ‘Daer geen touw aen te beleggen is, Een man daer geen touw aen te beleggen is’ en ‘Men magh geen touw aen hem beleggen’ en toegepast op een vrouw: ‘Men magh gheen touw aen haer belegghen’, en tezamen: ‘Luyden daermen geen touw aen beleggen magh.’ Vervolgens is er de uitdrukking: ‘Daar is geen touw aan vast te maken’, terwijl bij Manvis te vinden is: ‘Geen mensch had aan het discours een touw kunnen vastknoopen.’ T.a.v. ‘Geen touw kan het houden’ wordt opgemerkt: “Op Campen bl. 116 staat: ‘Ten conde ghien touwe ontholden’, waarin ‘ontholden = onthouden’ zoveel als uithouden of vasthouden te kennen geeft.” Dus hem kon geen touw vasthouden, hij was met geen touw vast te houden; terwijl ‘er is geen touw aan vast te knopen’ wil zeggen, dat de gedachten zo wild zijn (als een wild paard, vgl. ‘doordraven’, ‘op hol slaan’), dat er geen touw aan vast is te knopen.
Een uitgebreidere van noten voorziene betere versie van het bovenstaande is te vinden in de bijgevoegde Knopen PDF. Meer informatie over de symbolische betekenis van knopen van het internet is te vinden in de bijgevoegde Engelstalige Knot Symbolism PDF.
PDF’s:
Knopen
Knot symbolism
Plaats een reactie