Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (12): De Slavische volkskundeatlassen (with extended English version in PDF)
Wanneer we de lieveheersbeestjebenamingen in het Slavische taalgebied willen onderzoeken, hebben we meteen te maken met een taalprobleem. Weliswaar heb je daar woordenboeken voor, maar het is niet te vermijden, dat een stoet vreemd aandoende namen en onbegrijpelijke uitdrukkingen voorbij zullen komen.
Tsjechië
We beginnen ons onderzoek in Tsjechië, waarvoor de gegevens afkomstig zijn uit deel II van de Tsjechische Atlas voor Volkskunde (‘Český Jazykový Atlas’) van Jan Balhar, Pavel Jančak e.a.
De woordenboeknaam voor het lieveheersbeestje is ‘slunéčko sedmitečné’ (Cocc. sept.), afgeleid van de meest voorkomende naam ‘sluníčko’ (‘zonnetje’, ook: sluníčko, sluňəčko, slunéčko, slunečko, slunečko brneňko, slunečko patrnečko, pámbíčkovo sluňíčko, sluňíčko víčko) en ‘sedmitečné’: ‘zevenstippen’.
Deze naam beheerst een groot deel van West Tsjechië en wordt in het oosten begrensd door een strook met ‘bedrunka, beruška, baruška, berunka’ en ‘medrunka’, lieveheersbeestjenamen, die in vele vormen verschijnen: berunka, barunka, beberunka, bedruňka, bedrúnka, bjedrunka, b’edrunka, bedruňička, bedrunečka, bedrňička, bedruna, bedruška, medrúnka, medruňička, medrňčka, medrňička.
Langs de zuidgrens zien we van west naar oost gebieden met ‘pinkalinka, bábrlinka, popelinka, mandelinka, maidalenka, helenka, halinka, poulinka, verunka’ en ‘majdalenka’. Ook deze namen hebben een groot aantal varianten: verunka, veruňka, veronka, veverunka, pámbičková verunka, verunka kunka, verunka korunka, verunka runka, marunka, merunka, meruňka, menurka, menurečka.
Naast deze grotere en kleinere gebieden zien we ook een groot aantal verstrooid optredende namen: petrunka, petrunelka, korunka, kokorunka, kokorúnka, okorunka, korunka runka, linka, línka, plínka, linka pinka, malinka, pinkalinka, plínkalinka, bábrlinka, bábulinka, babulinka, bábrlička, bapkulinka, boubelinka, bobelička, popelinka popelinka linka, pólinka, mandelinka, mandelínka, mandalinka, mandolinka, malka, halinka, halina, halenka, hálinka, hélonka, hélička, hólinka, holinka, helenka, majdalenka, majdalinka, majdelinka, majdalénka, máří majdalénka, majdalena, majolenka, malena, pámbičkova kravička, pámboškova kravička, bóži kravička, kravička, pámbičkova ovečka, pámbičkovo slepička, pámbúčkovo slepička, křepelička, křepelka, pelesťička, bedlesa, panenka, panenečka maryječkak, sedmitečka, marinenkéfr, maryenkevr.
Nog zeldzamere namen luiden: ankalinka, bálinka, bapka, blabuňka, blénka, brablenáček, hajdalinka, kankališka, konvalinka, majka, mařinka, pámovička, pámpovička, polesná, ponebička lička, skálinka, turek.
Polen
In Polen is de algemene naam ‘biedronka’, maar daarnaast komen vele andere namen voor, hetgeen ons niet verbaast. Probleem is echter waar ze te vinden. Zo vond ik in de ‘Słownik Języka Polskiego’ van J. Karłowicza e.a. bij ‘biedronka’ de aantekening: ‘Biedrzonka, [krówka Matki Boskiej] Bozá krowka, [Biedrạżka, Trusla, Mateczka, Babinka, Babka, Patronka, Katanka, Jedronka, Jedrzonka] zool. (Coccinella) drobny chrzasecz trójcztonkowy <Zap. na wzór Czes. bedruňka, zamiast berunka = baranek, bo inaczej owad nazywa się Panny Marie beruška.>’
Voor delen van Polen vond ik wel atlassen, zoals de ‘Atlas Językowky Śląska’ van Alfred Zaręba, waarvan het vierde deel in 1974 verscheen. Śląska (‘Slezië, Silezië’) is gelegen in het Zuidwesten van Polen op de grens met Tsjechië met als voornaamste plaats Wrocław aan de Odra. Hier komt de naam ‘biedronka’ niet voor. Wel treffen we er de volgende namen aan: bedrunka, pańinka, pańenka, sụonecko, sụûnečko, sụunečko, sûnečko, sunecko, sỏnečńik, słuįncko, patrûnka, patrunka, petrûnelka, petrunelka, petruska. De vormen liggen dicht bij elkaar. Andere in het commentaar gegeven namen zijn: petruŋka, maryįosek, sunecusko, ịagnyska, meśoncko, patrỏnelka, pedrůnka, śaụobapka, p’ambůškowa kr’owička, maruŋka en słunečko.
Ook is er een taalatlas verschenen voor het Sorbische taalgebied, op de grens van Polen en Duitsland langs de Neiße (Nysa) (dus westelijk aansluitend aan Slezië). In deze ‘Sorbischer Sprachatlas’ van Faßke, Jentsch und Michalk luiden de namen:
1. a) sṹinckɔ, sṹyḭnckɔ, slyḭnckɔ, slóḭnckɔ, sữónčkɔ, sữónčatkɔ, slóḭncɔ, sluḭɳkɔ
b) sṹińḭaškɔ, sṹyńḭaškɔ, slyńḭaškɔ
c) bɔža sữónčkɔ, bɔgoữɛ sṹinckɔ
2. a) maŕḭaɳka
b) bɛža maŕḭaɳka, bɔgoữa maŕika
3. bɔgoữa ữacka
4. s’ḭateḭ maŕinɛ kuŕḭatkɔ, s’ḭateḭ marcynɛ kuŕḭatka, s’ḭateḭ marcynɛ kabɔrčķi
Het meest verbreid zijn de onder 1 genoemde vormen (suffixale afleidingen van *sļnьce ‘zon’). In het zuiden rond Bautzen heerst de complexe uitdrukking ‘bɔža sữónčkɔ’, alle andere benamingen zijn enkelvoudig op het sporadische ‘bɔgoữɛ sṹinckɔ’ na. In Schmogrow, Fehrow, Horno en Suschow zijn de namen ‘maŕḭaɳka’, ‘bɛža maŕḭaɳka’, ‘bɔgoữa maŕika’ gebruikelijk. In het Spreewald is de naam ‘marika’ bekend. Ook ‘marijanka’ is lokaal zeer beperkt (2x in het noordwesten). In Schönhöhe en Drewitz werd ‘bɔgoữa ữacka’ genoteerd, van ‘wa(c)ka’ Nedersorb. ‘kever’ (Oppersorb. ‘worm’).
In het dialect van Wittichenau (tussen Kamenz en Hoyerswerda) zijn de complexe uitdrukkingen ‘s’ḭateḭ maŕinɛ kuŕḭatkɔ’ (1), ‘s’ḭateḭ marcynɛ kuŕḭatka’ (2; ‘kuŕḭatko’ van ‘kurjo’ kuiken) en ‘s’ḭateḭ marcynɛ kabɔrčķi’ (2; ‘kaborčki’ dim. van ‘kabor’ kever) gebruikelijk. We zien dat de uitleg niet geweldig is. De schrijvers hebben in de door hen doorgenomen Sorbische woordenboeken deze uitdrukkingen niet kunnen vinden, daarentegen wel: sloncӡko ‘de gestippelde zonnenkever’; slyńcko ‘lieveheersbeestje’; slyńco, slyńcko ‘zonnenwijzer’; slynco ook ‘lieveheersbeestje’; bože slónčko ‘lieveheersbeestje’. Zelfs het relatief vaak optredende ‘sṹyńḭaškɔ, slyńḭaškɔ, sṹińḭaškɔ’ wordt nergens als ‘lieveheersbeestje’ weergegeven, men kent ‘slyńaško’ alleen als ‘de zon, het zonnetje, de lieve mooie zon’.
We zien dat veel benamingen rond het woord ‘zon’ (Pools: ‘słońce’) draaien. Een ander element is naar ik aanneem ‘God’ (Pools: ‘Bóg’). De lieveheersbeestjenamen ‘marika’ en ‘marijanka’ zijn vrouwennamen afgeleid van Maria.
Pommerland, dat we eerder zagen als deel van Duitsland, werd na de Tweede Wereldoorlog de provincie Pomorskie in West Polen en een kaart met lieveheersbeestjenamen van dit gebied, afkomstig uit de ‘Atlas Językowy Kaszubszczyzny i dialektów sąsiednich’, werd opgenomen door Vladimir N. Toporov in een in het Russisch gesteld artikel.
Op de kaart zijn grote gebieden aangegeven naast verstrooid voorkomende namen. De grote gebieden worden ingenomen door de benaming ‘biedronka’, die het grootste gebied omvat, van het zuiden rond Bydgoszcz langs de Wisła omhoog.
Langs de randen hiervan zien we diverse kleinere gebieden ‘panienka’, ‘panieneczka’, evenals aan het noorden tussen twee van die kleinere gebieden in een gebied met ‘panna maryja’, ‘panna marianna’, ‘panka marianka’.
Ten noorden hiervan (in het zuiden van de provincie Gdansk) ligt een klein gebied met ‘marianna’, ‘marianka’, ‘marinka’.
Daarnaast liggen diverse verspreide gebiedjes met ‘godzinka’, ‘godzineczka’.
Tenslotte tot aan de Baltische zee liggen twee grotere gebieden met ‘kropielniczka’, ‘kropelniczka’.
De meer verstrooide namen zijn ‘kruszka’ in het noorden rond Wejherowa, afgewisseld met ‘kruszka muszka’, evenals ‘matuszka kruszka’ en ‘matka kruszka’.
Daaronder, rond Kartuzi, zien we ‘makówka’ en ‘litewka’.
Meer naar het zuiden, tussen Bytów en Kościerzyna zien we ‘morówka’ en ‘borowiczka, boroweczka, boróweczka, borówka’, die één teken delen.
Ook zien we hier ‘matynka, matyneczka, matyniczka’ met één teken, evenals ‘borowa matka, borowa matynka, borowa matyneczka, borowa matuszka’.
Verder zien we nog ‘borowa ciotuszka, krówka, boža krówka, borowa krówka, patronka, patroneczka’ en ‘katrynka’.
Tot slot is er nog een teken op de kaart voor sporadische namen, die in het voor mij ontoegankelijke Poolse commentaar zijn opgenomen: krupy, kr’epmunčka, kr’Λpnička, kr’epńička, etc.
Toporov is ook de schrijver van een artikel, getiteld ‘Lady-Bird (Coccinella septempunctata L.) in the Baltic and Slavic Traditions in Connection with the Reconstruction of Some Motives of the Principal Myth’, dat verscheen in ‘Humanitas religiosa: Festschrift für Haralds Biezais zu seinem 70. Geburtstag, dargebracht von Freunden und Kollegen’, dat in 1979 in Uppsala werd uitgegeven.
In dit artikel gaat Toporov in op wat hij de ‘principal myth’ noemt en begint daartoe met een in oude Poolse woordenboeken voorkomende namen voor ‘hert’: daịvə korvo, lett. ‘wilde koe’, of Deiwa Korwò, Deiwa korwo, Deiwakurwa, Deiwa Korwô, deiwa Korwò. Deze namen vertonen een grote overeenkomst met het Litouwse ‘diẽvo karvýte’ = lieveheersbeestje, lett. ‘Gods koetje’ en Toporov veronderstelt – mijns inziens niet onterecht – dat de oorspronkelijke betekenis aldus is, d.w.z. niet ‘wild’, maar ‘van God’ (Oost-Balt. diev-, Pruis. deiw-, Oud-Ind. dev-, Avest. daev-). Hij wijst dan op het Russisch bóžьja koróvka, Pools boža krówka, Bulgaars bòža kràvica [kràvička], etc., waarbij het ene woord voor ‘God’ voor het andere is vervangen. Zo ook kan het ene stuk vee voor het andere worden vervangen en hij noemt božij olenь, konь, božьja ptica, pčela, ovca, SCr. bòžja òvčica, Tsjechisch bedruňka, berunka, beruška, Pools biedronka, biedrunka, Duits Herrgottschäfchen, Tsj. Panny Marie beruška (waarbij ‘God’ – de ene hemeling voor de andere – is vervangen door Maria).
De koetjes Gods (Roemeens vaca domnului) of schaapjes of zelfs vogels (Frans poulette à Dieu, Ital. palomilla) zijn elders verbonden met de zon: Oekraïens sónečko, Tsjechisch Sluničko sedmitečné, Opper Sorbisch bože słónčko, Duits Sonnenkäfer, Sonnenkälbchen.
The attached PDF is a more extended English version of this chapter.
Plaats een reactie