Cor Hendriks – De duivel en zijn staart
Bekend is het spreekwoord: ‘Als je van de duivel spreekt, trap je hem op de staart’, maar in België is het: ‘Als je van de duivel spreekt, zie je zijn staart’, terwijl vroeger ook werd gezegd: ‘Als je van de duivel spreekt, zie je zijn hoorns.’ Een Duits gezegde luidt: ‘Wenn man den Wolf nennt, kommt er gerennt’, terwijl in het Engels gezegd wordt: ‘Speak of an angel and you hear the rustle of his wings.’[1] Het woordenboek vermeldt behalve het trappen op of zien van de staart ook: ‘Als men van de duivel spreekt, rammelen zijn benen’, wat meer iets is, om van de Dood te zeggen, maar ook in Duitsland is het: ‘Wenn man vom Teufel spricht, so klappert (of: schlottert) sein Gebein.’[2] Harrebomée vermeldt: ‘Als men van de duivel spreekt, dan is hij nabij’, of: ‘dan rammelt zijn gebeente’, ook wel: ‘dan ziet men zijn’ staart’, dus het trappen op de staart was hem nog niet bekend.[3] Verder kent hij: ‘Hij moet den duivel bij den staart pakken.’[4]
Teenstra bezigde in 1843 de variant: ‘Als men van den duivel spreekt, staat hij om den hoek van den deur’, wat lijkt op de plat-Duitse variant: ‘Wenn man von dem Duiwel sprückt, dann sitt he up de Heckedür’, of: ‘auf der Hucke.’[5] In het Engels wordt ook gezegd: ‘Speak of the devil and he is sure to appear’, of: ‘and his horns will appear.’[6] Net zoals je in het Nederlands kunt zeggen: ‘Als je van de duivel spreekt…’ zonder vervolg, zo is het ook in het Engels: ‘speak (of: talk) of the devil.’ Ook wordt daar gezegd: ‘Talk of the devil, his imps appear’ (uit 1737), wat lijkt op het Duitse: ‘Wenn man vom Teufel spricht, so kommt er,’ en het Zweedse: ‘Nar man taler om trollet, så aret in tet lågt borta (dan is hij dicht in de buurt).’[7]
De Engelsen hebben wel een ander spreekwoord over de staart van de duivel: ‘The devil wipes his tail with the poor man’s pride.’[8] In Nederland wordt gezegd: ‘De duivel schijnt er zijnen staart ingeslagen te hebben.’[9] In het Italiaans zegt men (als variant van: Waar de duivel niet kan komen…): ‘il diavolo dove non può mettere il capo vi mette la coda.’[10] Verder kent men in het Duits: ‘Der Teufel hält die Hand (of: den Schwanz) darüber’, wat men zegt als men vergeefs naar iets zoekt.[11] In het Frans zegt men voor moeite hebben de eindjes aan elkaar knopen: ‘Tirer le diable par le qeue (avoir de la peine à subsister; ne peu voir chasser la misère).’[12] Ook op Malta is de staart van de duivel bekend. ‘Ix-xitan edeffes Denbu (De duivel vertrouwt op zijn staart, d.w.z. maakt moeilijkheden).’[13]
In de ‘Geschiedenis van het oude dorp Rottum’ wordt verteld, dat de boeren de zegen gingen vragen van de kloosters voor hun zaaikoorn en de kloosterlingen gaven die gaarne. Het zaaikoorn werd naar de kloosters gebracht en gekalkt en voor die kalking werd dan een geschenk gegeven. De landlieden meenden toen, als zij brandrijp in de tarwe hadden, dat de duivel er zijn staart aan geveegd had. De gewaande duivel heeft door het kalken van de tarwe de kracht verloren daarin zijn staart te roeren.[14]
De staart van de duivel komen we ook tegen in: ‘Hij meent, dat hij onzen Heer bij het been heeft, en hij heeft den duivel bij den staart.’[15] Dit doet denken aan het spreekwoord: ‘een aal bij de staart hebben’, zich met een zaak of een persoon bezighouden waar men weinig vat op krijgt.[16] Harrebomée noteert: ‘Hij heeft een gladden aal (of: paling) bij den staart’, hoewel ook voorkomt: ‘Hy houdt den aal by den staart of zij wilden eene aal bij den staart houden.’ Bij Tuinman is het de paling: ‘Zo gaat het niet, als men een gladden paling by den steert heeft’, terwijl Idinau zegt: ‘Den paelinck by den steerte houden.’ De Brune maakt er een gedichtje van:
‘Die by den steert een palingh houdt,
En op een vrouwes woorden bouwt,
Die magh wel zegghen met verdriet,
’t Is al maer wind, ‘k en hebbe niet,’
en elders:
‘Ghy doet een dinghen lacchens weerd,
Ghy grijpt den palingh by den steert.’
Tuinman heeft dit als: ‘Hij heeft dat zo vast, als een paling by den steert’, met als varianten: ‘Hy heeft het zo vast niet, die een paling by den steert grypt’, en ‘Gy hebt hem als een palinck by den steert.’[17]
In een Noorse versie van de ‘woordenstrijd’ [vgl. AT 853] tussen een boer en een boself (wood-fairy) zegt de stoïcijnse boer: ‘When the tail is seen the troll is known.’ Voor Briggs verbindt de staart hier de boself met de Huldre, zeer mooie vrouwen, maar met een lange staart, die ze voortdurend proberen te verbergen, zoals de boselven (Wood Elves) hun holle rug verbergen.[18]
‘Het venijn zit in de staart’, het ergste (gemeenste, lastigste) komt op het eind. Dit zeg je als iets bijna klaar is en er opeens, onverwachts (toch) nog moeilijkheden opduiken of er problemen ontstaan. De uitdrukking wordt soms iets uitgebreid tot: ‘het venijn zit ‘m in de staart.’ Dit gezegde, een ontlening aan het Latijn (in cauda venenum), is een toespeling op de ‘beet’ van een schorpioen. Het venijn (gif) komt hierbij niet uit de bek, maar uit het achtereind van het beestje, uit de staart. Hierin zit een angel, die gif afscheidt.[19] In Engeland wordt (vanaf de 17e eeuw) gezegd: ‘The sting is in the tail.’[20] Harrebomée geeft: “In het staartje zit het venijn, dat is: ‘op het eind komt al het kwade voor den dag’.”[21]
Een van de uitspraken van de ‘Mercurius van de Filosofen’ (Seligmann, fig. 61 naar Giovanni Battista Nazari. Della tramutatione metallica. Brescia 1589) luidt: ‘Als ik gif in mijn hoofd draag, in mijn staart die ik met woede bijt [vgl. Ouroboros, de zichzelf in de staart bijtende slang] ligt de remedie.’[22] Volgens Seligmann werd door de Gnostici de gemene slang uit het paradijs omgeschapen in de welwillende Ouroboros en werd de Ouroboros veranderd in de alchemistische draak. In Lambsprincks ‘Philosophical Stone’ is bij een afbeelding van de Hermetische Draak (die zichzelf in de staart bijt) een gedicht opgenomen:
‘Most venomous is he, yet lacking nothing,
When he sees the rays of the Sun and its bright fire,
He scatters abroad his poison,
And flies upward so fiercely
That no living creature can stand before him…
His venom becomes the great medicine.
He quickly consumes his venom.
For he devours his poisenous tail.
And this is performed on his own body,
From which flows forth glorious balm,
With all its miraculous virtues.
Here do all the sages rejoice loudly.’[23]
Hier zit het venijn toch in de staart, maar wordt omgezet in ‘balsam’, het universele medicijn, de panacee, waar nog heden de reputatie van ‘tijgerbalsem’ op berust.[24]
Harrebomée maakt melding van het spreekwoord: ‘Hij zit in nobiskroeg, onder Lucifers staart’, met het commentaar: “Bij Tuinman vindt men ‘nobiskroeg’ door ‘hel’ verklaard, dat door Niermeyer, in zijne ‘Verhandeling over het booze wezen’, bl. 42, wordt bevestigd. Daarom schreef ik, bij het spreekwoord: ‘Eer en trouw is in nobiskroeg verzopen’, dat de dáár van Bilderdijk overgenomen verklaring nadere staving vereischt, om aannemelijk te zijn.”[25] Dáár schrijft hij: ‘Bilderdijk zegt in zijne Verkl. Geslachtl. op het woord “neb”: “Men zei oudtijds ook ‘nobse’, waarvan het verbasterde woord ‘nobiskroeg’, dat is, eigenlijk ‘nebkruik’. Neb van de kruik is wat wy tegenwoordig oneigenlijk van een kan, die geen pijp heeft, de ‘tuit’ noemen; naamlijk een min of meer spitsch uitstek aan den bovenrand, die een soort van kantige of rondachtige goot vormt. By de natuurlijke synecdoche in de Volksspraak werd dat ‘nobse’ of ‘nobs’ (’t geen eigenlijk ‘nebse’ is) ook voor kruik-zelf gebruikt.”’[26] Dit slaat natuurlijk nergens op en geeft aan hoezeer men de plank mis kan slaan en de fantasie op hol kan slaan. ‘Nobis’ betekent gewoon ‘aan/voor ons’, een uit het kerklatijn zeer bekend woord.[27] In sprookjes is die Nobiskroeg een soort ‘halfweghuis’ geworden, dat in meerdere sprookjes van het type AT 330: ‘The Smith and the Devil’ voorkomt. In de ‘Klucht van Oene’ van Jan Vos uit 1662 (6e druk) zegt Oene op de vraag van Ritsaart, waar het helse gebroed is: ‘Ik denk, dat ze allegaar in Nobes kroeg te bier zijn.’ De uitdrukking ‘Hij is naar de Nobiskroeg’ wil zeggen: hij is dood. De 17e-eeuwse taalkundige Kiliaan heeft de woorden Nobisse, Nobisgat en Nobis-kroech. Nobisse is ‘dæmon nanus, cacodæmon’, dus een dwerg-demon of kak-demon; Nobisgat is ‘orcus, orci culus’, dus hel, hellegat; en Nobis-kroech is ‘orcus, antrum Plutonium’, kortom de hel of het hol of de grot van Pluto. Het woord ‘orcus’ is eigenlijk de Onderwereld, d.w.z. de Latijnse God van de Onderwereld, vanwaar zijn naam is komen te staan voor zijn rijk, te vergelijken met Hades. Nobis is dus de duivel, die in de hel, een hol of grot onder de aarde (Nobisgat), een kroeg drijft, zoals de duivel in de Middeleeuwen vaak werd afgebeeld.[28] In Burkhard Waldus’ ‘Esopus’ (III, 87, 42) komt ‘Nobis Haus’ = hel voor. Een koopman, die zijn kapelaan vraagt, waar de zielen mogen heenvaren van de soldaten, die in de slag sneuvelen, krijgt ten antwoord:
‘… dort niden in der Hellen
Da finden sich viel guter Gsellen,
Ligt ein Wiertzhaus, ein grose Tabern,
Daselben niemand herbergt gern.
Der Wiert ist auch eim jedern gramm;
Da ist’s so warm, da schleht der Flam
Auch allezeit zum Fenster rausz
Man nennt es auch in Nobis Hausz.
Da ist mitten im Winter Heysz,
Das eim vor Angst ausbricht der Schweysz.’
In West-Vlaanderen wordt van Nobis verteld, dat hij niet in de hemel wilde, omdat daar zijn vrouw was, maar ook in de hel niet werd aangenomen en tussen hemel en hel een herberg bouwt, waar hij uithangt: ‘In ’t Halfweeghuizetje, bij Nobis’. Dus in de volksopvatting is uit de hel, waar de duivel de hospes is, een buiten de hel gelegen kroeg geworden.[29]
Gebruikte Literatuur
Aquilina, Joseph. A comparative dictionary of Maltese proverbs. Malta 1972.
Briggs, Kathleen. The Vanishing People. Fairy Lore and Legend. New York 1978 (= London)
ruggencate, K. ten & A. Broers, Engels Woordenboek II. Groningen 1959
Büld, Heinrich. Niederdeutsche Schwanksprüche zwischen Ems und Issel. Aschendorff, Münster Westfalen 1981
Eiselein, J. Die Sprichwörter und Sinnreden des deutschen Volkes in alter und neuer Zeit. 1840
Geerts, G. & H. Heestermans. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht-Antwerpen 1984 (3 delen)
Groot, Hans de (red.). Van Dale Idioom woordenboek. Verklaring en herkomst van uitdrukkingen en gezegden. Utrecht-Antwerpen 1999.
Harrebomée, P.J. Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal. Amsterdam 1980
Müller, Joseph. Rheinisches Wörterbuch. 1935 (III), 1938 (IV), 1944 (VI), 1958-64 (VIII).
Quitard, Pierre-Marie. Dictionnaire Étymologique, Historique et Anecdotique des Proverbes et des Locutions proverbiales de la langue Française. Paris 1842.
Seligmann, S. Die Zauberkraft des Auges und das Berufen. Ein Kapitel aus der Geschichte des Aberglaubens. Den Haag [1921]
Skeat, Walter W., The Concise Dictionary of English Etymology, Ware 1993 (= 1884)
Swanenberg, Cor, … en ze waar al 80 jaor maagd. ’n Oostbrabants woordebuukse, Delft 1991
Teenstra, Marten Douwes, Nederlandse Volksverhalen, Leeuwarden 1973 (= 1843/48)
Vries, Jan de, Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden 1971
Driem. Bl. = Driemaandelijksche Bladen (uitgegeven door de Vereeniging tot Onderzoek van Taal en Volksleven, vooral in het oosten van Nederland), Uithuizen.
DQP = Browning, D.C. (ed.), The Everyman Dictionary of Quotations and Proverbs, London 1989 (= 1982 = 1951)
Vk = Volkskunde.
[1] Van Dale 1999, 170f; Bruggencate & Broers, 213: ‘and you hear the flutter of his wings.’ RheinWb IX, 617: ‘Hot mer de Wolf genannt, kennt en ock gerannt’ Bith Köln.
[2] Van Dale 1984, 679; Wander 4, 1029 nº929 met de Nederlandse variant: ‘Als men van de duivel spreekt, dan rammelt reeds zijn gebeente.’
[3] Harrebomée I, 162b; in de bijlage (III, 171) wordt dit uitgewerkt: Gheurtz, 9: ‘Daermen vanden duvel sprek is hy gheerne omtren’; De Brune, 268: ‘Daer-men van de duyvel spreect, / Zelden dat hy daer int-breect’; Tuinman I, 258: ‘Als men van den Duivel spreekt, is hy ‘er omtrent’, of: ‘hy was ‘er geerne’; Folie I, 22: ‘Als men van de Drommel spreekt, dan is hy ‘er dichte by’; v. Eijk II, 49: ‘Spreekt gij van den Duivel, dan is hij digt bij u’; Andriessen, 228: ‘Wij spreken van den drommel en hij is nabij.’ Van Eijk II, 49: ‘Spreekt gij van den Duivel, dan rammelt zijn gebeente.’ Van Duyse, 228: ‘Als ge van den duivel spreekt, ge ziet zijnen staart’; Sancho-Pança, 33: ‘Als men van den duivel spreekt, dan ziet men zynen steert.’ Ook in het Duits: ‘Wenn ’n van de Düwel sprekt, is he dicht bi’ (Wander 4, 1099 nº934). Vgl. wolf: ‘Wammer vum Wolf schwätzt, es de Schwanz nemih weit (vun der Heck, ~ es en on der näster Heck, ~ steht en henner der Heck’ (RheinWb IX, 618: Mosfrk). Ook: ‘Wann mer vam Wolf kallt, dan Wallt en’ (Malm). Hetzelfde van de vos: ‘Wenn me de Fuchs nennt, es de Schwanz net weit davon’ Mosfrk; ‘Wammer vum F. red, is er nit weit vun de Heck’ Kreuzn-Rümmelsh; Wammer de F. nennt, dan küt e gerennt’ Köln; ‘Wammer von F. sprich, dan süht mer singe Stetz (ziet men zijn staart)’ Köln (ID. II, 849). Het zien van de staart ook in Oost NBr.: ‘Egge’t over den duujvel he’t dan ziede z’ne start’ werd gezegd naast … ‘dan treejde op z’ne start.’ (Swanenberg 1991, 25)
[4] Har I, xxxviib: Hij zal het hard te verantwoorden hebben, en, om zich te redden, de toevlugt tot eene stoute daad moeten nemen. Zie ook: ‘Den duivel ontloopen, en zijne moeder ontmoeten.’ Engels: ‘To pull the Devil by the tail’, to be reduced to one’s shifts.
[5] Teenstra 1843, 7, die dit aansluit aan de retorische vraag: ‘Hoe komt het, dat wij, dikwerf van iemand spreken, die reeds in de nabijheid is, en nu dadelijk binnenkomt, waarvan het spreekwoord…’; Wander 4, 1099 nº928.
[6] Bruggencate & Broers, 213.
[7] Wander 4, 1099 nº930
[8] DQP 416 nº30 naar J. Howell, ‘Proverbs’, 1659.
[9] Harrebomée I, 164a.
[10] Wander 4, 1105 nº1063; Aquilina 1972, 23: uit Ist.: El diavolo, se nol pol meter i cornu, el meti la coa (uit Capodistria); El diavolo, dove che nol pol meter i cornu, el mete la coda (Pisino, Albona; El diavolo, in dove (/andove) che nol pol meter i corni, el meti la coda (Triest).
[11] Eiselein, 59.
[12] Quitard, 303. // Canada (Québec): Tirer le yâble par la queue ; Belgique (Wallonie): Sêchi l’ diale po l’ cowe . In Roemenië trekt men de kat aan de staart : A trage mâţa de coadă. (www.expressio.fr/expressions)
[13] Aquilina 1972, 23 nº4 met variant: Ix-xitan jara x’jagla’ biex idaħħal denbu ‘the devil stirs up trouble to thrust in his tail.’
[14] Driem. Bladen 11, 1911, 54f naar Zuidhoff, ‘Gesch. v/h oude dorp Rottum’, Uithuizen (z.d.).
[15] Harrebomée I, 165b, vgl. 166a: ‘Menigeen meent, dat hij onzen Lieven Heer bij het hoofd heeft, en hij heeft den duivel bij de voeten.’ Vgl. ook I, 195a: ‘Hij meent, dat hij de fortuin bij het haar heeft, en het is maar bij de bloote billen’. Vgl. ook: ‘Zij denken de koe reeds bij den kop te hebben, en zij hebben haar nog niet bij den staart’ (ID. I, 425b). Omgekeerd: ‘Als ge meent, den engel bij de voeten te hebben, houdt ge den duivel bij den kop. Nd.Wel männt, he hadde use Heergott bi den klenen Teen, de häff fake [vaak] den Düwel bi den Stärt.’ (Büld 1981, 19 bij nº1.9.
[16] Van Dale 1999, 1: Wie ooit geprobeerd heeft om een levende aal vast te houden, weet hoe moeilijk dit is door de beweeglijkheid en de glibberige huid van het dier.
[17] Harrebomée III, 97b-98a.
[18] Briggs 1978, 76 naar W. Craigie. Scandinavian Folk-Lore. 1896, 173f; vgl. ID. 1959, 177: The Scandinavian ‘ellerwomen’, whose faces are beautiful but whose backs are hollow. In sprookjes van het type AT 853 wil een prinses slechts trouwen met iemand die haar weet af te bluffen (met de mond vol tanden laat staan) en begint met te zeggen dat ze een vuur is, waarop de jongen een ei toont om er op te braden, etc. Hier blijft de boer stoïcijns zelfs wanneer zijn vrouw dood zou zijn en zijn huis afgebrand, waarop hij het bovengenoemde maxime verkondigt.
[19] Van Dale 1999, 894f.
[20] DQP 422:29. Sting = schorpioenenangel, vgl. ‘the sting of a reproach is the truth of it’ (l.c. nº30).
[21] Harrebomée II, 296b.
[22] Seligmann 1947, 159.
[23] Seligmann 1947, 135 naar A. Waite (transl.), ‘Musaeum Hermeticum’ (orig. Frankfurt & Leipzig 1749). For him who has not yet grasped the meaning of this imagery, Lambsprinck has added a short and prosaic explanation: ‘The mercury is precipitated, dissolved in its own water, and thence once more coagulated.’ But before the miracle can be performed with this marvelous metal, containing its own ‘medicine’, the dragon must be killed (verwijzend naar een andere alchemistische allegorische afbeelding: ‘The Killing of the Dragon’).
[24] Seligmann 1947, 219: Concerning the serpent the alchemists maintain that the great miracle is that the poisonous tail contains the healing medicine. Oftewel: ‘the devil’s claws are not as crooked as many connoisseurs say they are’ (als variant op ‘Devil not as ugly as painted’).
[25] Harrebomée I, 451a.
[26] Harrebomée I, 173, met de toevoeging: ‘Deze verklaring van Bilderdijk vereischt echter nadere staving, om aannemelijk te zijn.’ Neb = snavel van een vogel, ook sneb, MNl nebbe, MND nebbe, nibbe, OE nebb = ‘sneb, neus, gelaat’ (Vries 1971, 465). Engels neb (= nib) ‘beak, nose’, ME neb, AS nebb ‘face’, IJsl. nef ‘nose’, Deens næb, Zweeds näbb; met verwijzing naar Ned. sneb ‘bill, beak’, Duits Schneppe ‘nozzle’, Schnabel ‘bill’, MHD snabel, van MHD snaben ‘to snap’, vgl. Ned. snappen ‘to snap, snatch’ (Skeat, 446).
[27] Mak, in: Vk 49, 20f, die wijst op vers 351 van ‘Het Leenhof der Ghilden’ van Jan van den Berghe: ‘Die dicwils den vetten Da nobis versoecken’, waarin wordt gerefereerd aan het Onze Vader, waarin wordt gezegd: Da nobis ‘Geef ons (heden ons dagelijks brood)’, waaruit we mogen concluderen dat ‘Da nobis’ een gangbare bedelterm was van de vaganten (vgl. fahrende Schüler).
[28] Mak, a.c., 16: Reeds bij Walther von der Vogelweide is de duivel de waard van een gevaarlijke herberg. Hugo von Langenstein schildert in zijn ‘Martina’ (1293) de hel als herberg. Luther noemt de hel ook ’s duivels taveerne, terwijl J. Agricola de duivel bij de kerken der Reformatie een Nobiskroeg laat bouwen. Dit laatste doet denken aan het spreekwoord: ‘Daar God eene kerk sticht, bouwt de duivel eene kapel’ (Harrebomée I, 168a).
[29] Naar J. Cornelissen. Volkshumor. 1931, IV, 198-200 naar Der Urquell I, 307 en Biekorf I, 140. De betekenis van Nobis gezocht in Abyss (Grimm, Vercoullie) of Nörwi (Simrock), de vader van de nacht, een zoon van Loki. Vgl. Laan 1949, 260: De herberg waar men op weg naar de eeuwigheid nog voor ’t laatst een borrel nemen kan. Bekend in Vlaanderen, maar ook in Groningen. Nu een uiting van volkshumor, maar oorspronkelijk ‘des Duivels kroeg’, d.i. de onderaardse wereld, het dodenrijk.
De bijgevoegde PDF bevat dit artikel in een correctere vorm (pp. 1-5), aangevuld met wat informatie over de Nobiskroeg (6-7) en een download van een Franse blog over ‘Tirer le diable par la queue’, met een groot aantal responsen (8-36) met wat andere pagina’s met hetzelfde onderwerp (37-41).
Plaats een reactie