Anke van der Meer – Interview met Peter Stufkens in HRLM
Een medicijnkastje met Herman Brood’s kleefpasta, zijn foto en jasje. Relikwieën die je als het ware komen aanwaaien als je 15 jaar lang een atelier hebt boven het Patronaat. Zodat muzikale helden als Wilko Johnson, gitarist van Dr. Feelgood, ineens je schilderijen staan te bekijken omdat de kleedkamer naast je atelier ligt. Toch is kunstenaar Peter Stufkens (1958) zelf geen onbekende in de Haarlemse muziekscene. Hij was zanger van de in Haarlem wereldberoemde punkrockband Honger, drumde met Electric Hannes en vormt nu een duo met gitarist Pieter Mulder.
Stufkens’ atelier aan de Gedempte Voldersgracht telt dan ook een stuk of 6 gitaren, een half drumstel en talloze zelfgemaakte didgeridoo’s, maar duidelijk is dat hier toch vooral een schilder huist. De grond ligt bezaaid met doeken die nog niet of half af zijn, overal potten verf, een blauwe emmer met kwasten. Tegen de muur staan werken die recent zijn gemaakt. Op de entresol voldoende ouder werk om een museum mee te vullen.
“Op de kleuterschool besloot ik dat ik kunstschilder wilde worden”, vertelt Peter, “Ik zag mijn vader die aan een bureau werkte en overzicht hield over andere mensen. Dat wilde ik niet. Hij speelde niet. Ik wilde later een beroep waarbij je zou kunnen spelen, en dat was kunstenaar.”
De gevoelsmatige stap naar het kunstenaarschap kwam op het Lorentz Lyceum waar Stufkens hoofdredacteur van de schoolkrant werd. “De hele maand was ik bezig met de schoolkrant, ik maakte de omslag en alle strips. Het was eigenlijk een soort stripblad dat ik zelf volschreef.”
Bij kunstschilder Hendrik de Vries in Santpoort leerde Stufkens volgens de academische, classicitische manier tekenen. “We zaten daar in een Kees Verwey-achtig atelier stillevens na te schilderen. Het stond vol met potjes en flesjes en verdroogde boeketten. Ik heb daar goed leren tekenen. Toen ik toelatingsexamen voor de Rietveld Academie zou doen, nam De Vries me apart: ‘Jou nemen ze zo aan’, en dat was ook zo. Ze zagen mijn veelzijdigheid omdat ik behalve werk dat ik in Santpoort had gemaakt ook mijn strips mee had genomen.”
De Rietveld Academie in de jaren tachtig was een plek waar iedereen in een band zat. Stufkens vertelt: “Mensen als Rob Scholte en Peter Klashorst zaten in mijn jaar en net zoals iedereen maakten zij muziek. Het was de punkgedachte dat je geen muziek hoeft te kunnen maken om samen muziek te maken, of samen herrie te maken. Ik vind het jammer als ik soms zie hoe bands nu allemaal les hebben gehad van popdocenten. Jongeren krijgen helemaal niet meer de kans om dingen zelf uit te vinden, om er zelf achter te komen. Bij Honger repeteerden we op het podium, dus pas als we optraden. Toen Electric Hannes me vroeg bij hem te komen spelen kon ik niet drummen. ‘Hoe ga je dat doen?’ vroeg een vriend aan me. ‘Ik heb toch een maand om te oefenen,’ zei ik, ‘dat moet voldoende zijn,’ en dat was het dan ook. Ik leerde mezelf gewoon een vierkwartsmaat spelen.”
Op de Academie zat de muziek soms het schilderen in de weg. “Dan moest ik voor de volgende dag drie schilderijen voor de les Vrij Schilderen af hebben, maar dan ging ik toch weer basgitaar spelen. Ik was gewoon met alles tegelijk bezig.” En nog steeds doet Stufkens veel verschillende dingen. De muziek is gebleven, maar hij schrijft ook -“het meeste verdwijnt in de keukenla”- en maakt tegenwoordig ook filmpjes. Vol enthousiasme laat hij een filmpje zien dat tijdens de Kunstlijn in 2008 getoond werd in speelgoedwinkel Toyzon in de Koningsstraat, waarin twee robots figureren begeleid door luide techno-muziek. “Met van die goedkope keyboards of een regenpijp als didgeridoo kun je op de computer hele mooie dingen maken.”
Een stellingkast torst een enorme verzameling langspeelplaten, ik zie de bekende Sticky Fingers-hoes die Andy Warhol voor de Rolling Stones maakte. Een paar keer tijdens ons gesprek springt Stufkens op een stoel (“sex sells” staat er op geschreven) en stopt een cd in de draagbare radio-cd-speler die hoog op de bovenste plank staat.
“Dit is jazz fusion van Miles Davis, dat zet ik vaak op als ik aan het schilderen ben. Ik probeer dan bewuste processen uit te schakelen. Als ik ga schilderen dan reageer ik op de allereerste impuls die in me opkomt, dus als ik dan denk aan oranje stippen, dan schilder ik oranje stippen. Ik wil er dan niet te lang over nadenken of dat wel goed staat of dat de stippen juist geel moeten zijn. Ik geef mezelf bewust geen ruimte om na te denken over wat ik doe. Dat gaat trouwens steeds beter. Op die manier creëer ik een zo groot mogelijke vrijheid.”
“Vroeger was mijn werk veel beheerster. Ik was jaloers op schilders die maar wat leken te doen. Maar ja, als je jong bent, wil je natuurlijk laten zien wat je kunt, iets wat mensen boeiend vinden. Het wilde schilderen was toen in, de Nieuwe Wilden en de Jonge Italianen, die gaven de toon aan in de jaren tachtig. Mijn werk was heel classicistisch in die tijd, maar mijn muziek wel heel wild.”
Vervolgens zet Stufkens weer een cd op: “Dit is mijn eigen band, Honger.” Luid zingt hij mee en danst met grote gebaren door zijn atelier.
De liefde voor muziek is ook terug te zien in zijn schilderijen. Stufkens haalt een groot doek tevoorschijn met daarop het portret van Chuck D, voorman van Public Enemy. “Zulke schilderijen heb ik samen met Hugo Loning gemaakt. We verkochten ze bij De Kunstboer in de Gierstraat. Deze heb ik gelukkig zelf gehouden.”
Of de muziek te zien is in de abstractere werken is natuurlijk aan de toeschouwer zelf. Opvallend zijn in ieder geval de natuurlijke vormen. “Ik voel zeker een verbondenheid met de natuur. Je kunt zien dat mijn schilderijen niet in de stad zijn ontstaan. Ze zijn ruimtescheppend en ontstaan als natuurlijke groeiprocessen. Ik ben blij dat ik aan de rand van Haarlem woon. De zee en de duinlandschappen zijn heel belangrijk voor me.”
Daarmee is de link gelegd naar een werk van Peter wat veel Haarlemmers zullen kennen, de beroemde poster met het zwarte gezicht waarmee het Patronaat en Stalker het eerste Beachpop-festival op het Bloemendaalse strand aankondigden. In het nieuwe Patronaat zelf heeft Stufkens ook zijn sporen nagelaten met de metershoge schildering van een rode figuur tegen een helblauwe achtergrond. Recenter werk behelst de serie “De Verborgen Man” die momenteel in Bennebroek geëxposeerd wordt. Hierbij heeft Stufkens uit zijn collectie twaalf schilderijen met figuren bij elkaar gelegd. Het dertiende schilderij is bij toeval ontstaan en representeert de man die nog moet verschijnen.
Stufkens legt uit: “Mijn werk is heel vrij, dus het statement dat ik wil maken met mijn schilderijen is dat het een grote vrijheid moet uitademen. Het is geen hokjesgeest. In de kunst kun je alles doen, je kunt elk idee of dogma gebruiken, en het daarna weer doorbreken. Dat is voor mij de ultieme vrijheid. Als mensen daarnaar kijken kunnen ze zich daardoor laten aanspreken. Of juist niet, en dat is ook goed. Ik exposeerde een keer in de Verweij-hal. Bij een groot doek bleef een oudere dame met een hoedje op staan. ‘Wat vindt u er van?’ vroeg ik haar. Ze keek me vol afschuw aan en zei: ‘Ik vind het vies!’ Stufkens laat een luide lach horen. “En dat is prima. Het was ook vies, er zat rotzooi van de grond op het doek. Voor mij gaat het om het plezier van het maken en de verwondering wat je te zien krijgt. Kunst is voor mij de manier om te doen wat ik zelf wil doen.”
mei 2010
Plaats een reactie