Angela van der Elst – Leuke dingen volgens de tire twins: Dynamisch harmonische afvalarchitecten
Vormvinder Denis Oudendijk en ontwerper Jan Körbes kijken naar de wereld zonder gebruiksaanwijzing. Samen maken ze voorwerpen van afval. ‘Ons hoofddoel is: niet plannen, waar we naartoe gaan.’
Niets is wat het lijkt, vindt Denis Oudendijk. ‘Je vindt iets, een stoel bijvoorbeeld. Als je er dan goed naar gaat kijken, blijkt het soms een tafel te zijn, of een kast, of een lamp. Je kunt voorwerpen bijna elke functie geven. En vreemd genoeg willen dingen vaak ook bij elkaar horen. Zo’n gat in een ordner, daar past precies de fitting van een lamp in. Een wasmachineraampje past in het uit gestanste gat van een gootsteen. Wat ik doe, is niet vormgeven of ontwerpen. Het is vorm vinden; de functie vinden, die past bij de vorm.’ Afvalarchitect, zo noemt Oudendijk zich sinds een aantal jaren: ‘Daar heb je een paar dingen voor nodig: bakkebaarden, een bakfiets of bak brommer, flapzakken en een loods.’ Jan Körbes, met wie hij van alles in elkaar zet, is het met hem eens. De bakkebaarden hebben ze, hoewel die van Oudendijk bescheiden zijn, bakfiets en brommer staan in hun loods en Körbes demonstreert zijn flapzakken: grote zakken, die buiten je broek kunnen hangen en waar dan heel veel in kan, maar die leeg ook verstopt kunnen blijven in gewone zakken. ‘Ik vroeg me vroeger af, waarom die borstzakjes op werkpakken los zaten aan de onderkant’, zegt Oudendijk. ‘Tot ik er iets in stopte en voorover leunde: het zakje bewoog mee en dus viel er niets uit. Een flap zak.’ Een geweldig en volstrekt onmisbaar systeem, daarover zijn de heren het eens.
Samen werken ze in een enorme gekraakte loods in de haven van Scheveningen. Die staat (ligt, hangt) vol spullen, die over het algemeen als afval gezien worden: oude kastjes, kluizen, tafels, stoelen, gedraaide lampenpoten, watertanks, kooiconstructies, stofzuigers, paardenwagens, blokken piepschuim, plastic grasmatten, autobanden. Honderden voorwerpen, die ooit ergens voor gebruikt zullen gaan worden. Bij de entree van de loods begint het al: een dukdalf was ooit een trotse boom, werd veranderd in een meerpaal voor schepen en is nu een trap. ‘Ik ben geen activist en doe dit ook niet uit milieuoogpunt’, meldt Oudendijk. ‘Het is geen eco design. Dat dat erbij komt is meegenomen, omdat dat nu goed ligt. Maar ik kijk gewoon anders naar de wereld. Zonder gebruiksaanwijzing.’
In zijn zwarte overall met het woord ‘Millegomme’ op de mouw (‘ik draag nooit iets anders, dan overalls; ik heb niet eens andere kleren’) praat Oudendijk in een razend tempo over wat hij zoal doet, denkt, ziet: ‘Volgens de dokter heb ik geen ADHD, maar me concentreren vind ik wel moeilijk. Jan kan bijvoorbeeld twee weken met een tafel bezig zijn, ’m helemaal mooi afwerken. Ik zet in een middag een interieur gemaakt van airconditioning onderdelen in elkaar. Dan wil ik weer iets anders; ik wil me niet hoeven of moeten bezig houden met maar één ding.’
Hij laat een paar ansichtkaarten zien, waarop dertig kleine kleurenfotootjes staan van een selectie van hun werk: een kofferlamp, een ligbank van buizen, een ruimtecapsule van wasmachines, een helikoptertje van vogelkooi, uiteenlopende voorwerpen gemaakt van autobanden: een stoel, draak, huisje of dakbedekking. ‘Wil je een sleutelhanger van autoband? Ogenblikje, maak ik even voor je’, en fluitend gaat Oudendijk aan de slag.
Terwijl Oudendijk ratelt, rookt en oploskoffie drinkt, werkt Körbes op een paar meter afstand rustig aan de tl buizen voor hun lichtinstallatie voor de Haagse Cultuurnacht: meters hoge kooiconstructies gevuld met grote, witte watertanks, waarin de flikkerende lampen komen. ‘We denken over heel veel dezelfde dingen, maar vaak net iets anders’, probeert Körbes het geheim van hun goede samenwerking te verklaren. ‘En we kunnen alle twee alles, maar ieder heeft z’n voorkeuren. Alsof we twee elkaar beconcurrerende broertjes zijn. Dynamisch harmonisch, zo zijn we.’
Oudendijk wilde oorspronkelijk industrieel ontwerper worden, maar werd uitgeloot. Bouwkunde leek een goede tweede keus, maar de opleiding viel tegen. Uiteindelijk heeft Oudendijk na twaalf jaar af en aan studeren zijn ingenieursdiploma gehaald. Körbes komt uit Duitsland en heeft op verschillende plekken op de wereld architectuur gestudeerd. Echt goed hebben ze elkaar leren kennen door het werken met autobanden. ‘Dat is extreem spul met een heel eigen wil. We zijn er nu zo’n jaar of drie mee bezig – onder de naam Millegomme, “duizend banden” in het Italiaans – en kennen het materiaal nu bijna goed genoeg om ermee te gaan ontwerpen. Elke band is namelijk anders, afhankelijk van het aantal kilometer, dat ermee gereden is, de weg waarop ie gebruikt is, het materiaalgebruik.’
Regelmatig geven ze workshops, op verschillende locaties in Nederland – tijdens Lowlands bijvoorbeeld – of elders op de wereld, aan kinderen en volwassenen. De eerste workshop, waarbij ze samen werkten was in een zigeunerkamp bij Rome. ‘In die omstandigheden leer je elkaar wel kennen, als er constant tien krijsende kinderen aan je hangen, terwijl je probeert te voorkomen, dat al je spullen onder je handen vandaan gegrist worden. Uiteindelijk hebben we daar mooie dingen met de mensen kunnen maken, maar we moesten er hard voor werken.’
De Tire Twins, zo werden ze vorig jaar genoemd in Zuid-Afrika, waar ze wekenlang werkten. ‘Die workshops leren mensen, hoe leuk het is om zelf iets te maken. Het mooiste is als we het punt bereiken, waarop ook anderen niet meer normaal kunnen kijken, als ook zij iets niet meer zien als een koffer, deur of palet, maar als een vorm met mogelijkheden. Zien dat ergens een gat in zit, en dat gat wil iets. Daar kun je naar leren luisteren en dan krijg je rust in een ontwerp.’
Er komen steeds meer mensen, er zijn steeds minder grondstoffen en er is steeds meer afval. De, of in elk geval een oplossing is simpel, vindt Oudendijk: minder afval maken. ‘Het veranderen van huisstijlen bijvoorbeeld levert heel veel afval op. Zonde. Maak zo’n huisstijl zó, dat er makkelijk een letter af of bij kan. Of als ik hoor over Apple Notebooks, die kunnen ontploffen en daarom allemaal terug moeten naar de fabriek, dan denk ik direct: wat kun je daarmee? Oude bedrijfskleding, ook zoiets. We hadden een plan om een opblaasbaar gebouw te maken van oude TPG pakken en daarmee reizende voorstellingen te geven, als voorbeeld van wat er zoal kan met bedrijfsafval. Of neem koelkasten, daar wórdt toch een partij van weg gegooid. Maar je kunt al eerder anders over zo’n product nadenken. Het zó in elkaar zetten, dat je ’m makkelijk weer uit elkaar kunt halen en dan zes mooie, geïsoleerde panelen hebt, waarmee je een huis kunt maken. Maar duurzaamheid levert te weinig geld op.’
Recyclen is de oplossing ook niet, denkt Körbes: ‘Je hebt A en maakt dat kapot om er weer A, of soms B, van te maken. Maar waarom zou je A niet veel makkelijker door mensen zelf laten veranderen in B, C of D?’
‘Ja’, vult Oudendijk aan, ‘zodat je bijvoorbeeld begint met een kinderwagen, daar een boodschappen trolley van kunt maken en later weer een rollator.’
Körbes: ‘Of denk aan zo’n aircobuis. Daar kun je beter een mooie kast van maken, dan ’m omsmelten. Want je krijgt dezelfde kwaliteit van het materiaal nooit meer terug. Dingen hebben een economische levensduur en dat is zonde, want je kunt bijna alle dingen gebruiken voor iets, waar ze niet voor bedoeld zijn.’
Het is bijzonder om de wereld aan de hand van Oudendijk en Körbes te mogen zien. ‘We denken wel, dat we individuen zijn’, filosofeert Oudendijk, ‘maar soms hangen dingen gewoon in de lucht. Alles is energie, trilling, morfologische resonantie. Ik ben niet religieus of spiritueel of mystiek, maar ik denk wel dat we verbonden zijn. Hoe weten we niet. Nog niet. Misschien wel als één grote schimmel.’
Geweldige ideeën van anderen vinden ze bijvoorbeeld het sigarettenmerk ‘Verboden te roken’ van John Körmeling, het spelen met het fenomeen copyright door Rob Scholte of het wasmiddelmerk X, naar aanleiding van de advertenties, waarin het gepropageerde merk steeds werd vergeleken met een zogenaamd Merk X. Opgeruimd en opgewekt delen ze hun eigen inzichten. Zit somberte niet in hun aard? ‘Nou, het nieuws volg ik niet meer’, zegt Oudendijk. ‘Dat is namelijk altijd slecht. Ik wil goed nieuws! Wat ik kan doen, is mijn directe wereld verbeteren, problemen oplossen, delen wat ik weet, maak en doe, met aardige mensen werken. Daar stop ik liever al mijn energie in, dan me te laten frustreren door het vele slechte nieuws.’
Leuke dingen doen met leuke mensen, dat is het belangrijkste, en niet voor het grote geld gaan. ‘Geen personeel, geen geld lenen van de bank, geen slaaf van ons zelf worden’, licht Oudendijk toe. ‘Sommige dingen zouden we best commerciëler kunnen aanpakken, zoals de drijvende hotelkamers gemaakt van afgedankte reddingscapsules. Maar daar moet je dan ook van alles voor plannen, en dat willen we niet. Ons hoofddoel is: niet plannen, waar we naartoe gaan. Veel gaat vaak niet door, maar dat is niet erg. Er komt wel weer iets anders. Misschien ga ik volgend jaar naar de Biënnale in Nantes, misschien krijgt Jan een solotentoonstelling in Litouwen, misschien gaan we workshops geven in Israël en weer in Zuid-Afrika. Maar misschien ook niet. Je moet ook niet te veel willen. Willen is hetzelfde als niets doen. Als je iets wilt, ga het dan doen, maar ga het er niet over hebben. Want dan doe je ondertussen niet wat je wilt.’
De Groene Amsterdammer, vrijdag 27 oktober 2006
http://www.groene.nl/artikel/dynamisch-harmonische-afvalarchitecten
Plaats een reactie