Eriek Verpale – Brief aan Jan Haerynck 2 januari 2015

Van: Eriek Verpale <eriek.verpale@telenet.be>
Datum: 12 januari 2015 18:19
Onderwerp: manken en kalle
Aan: Jan Haerynck <haerynck@gmail.com>

Tervenen, 2 januari 2015 (11 Tewet 5775)

Dag Moat !

om maar met de deur in huis te vallen : ja zèlajoe snovim gadóm, of zeg maar ‘gelukkig nieuwjaar’. Dat wens ik je van harte, en niet in het minst na het toch voor ons beiden nogal, intussen voorbije turbulente jaar 2014. Soit, want wat geweest is, dat is Gode zij dank voorgoed voorbij. Alors : maintenant à la guerre, comme à la guerre – of niet ?

Het is thans bijna elf uur in de voormiddag, een waterzonnetje valt naar binnen, mijn Piet de kanarie neemt in zijn kooitje voor het raam uiteraard alweer zeer omstandig zijn dagelijks bad – leuk voor de mensen die de ramen moeten komen lappen – en de kater waarmee ik vanmorgen al om halfvier (03:30 uur !) ben opgestaan zit nog steeds om mijn oude rabbijnenkop te zeuren. Maar hoe is het me jou ? Oe èst mé joen ? De jaarwende een beetje zonder teveel blutsen en builen overleefd ? Ik ga er gratuit maar van uit dat je die in A. hebt doorgebracht, onder de kerstboom en bij de verplichte kalkoen. Ik hààt kalkoenen, wist je dat ? Dat is nochtans niet altíjd zo geweest, dat is later zo gegroeid zal ik maar zeggen. Bij ons thuis (mijn ouders), laat staan bij mijn Moedrine (mijn Joods-Jiddische overgrootmoeder bij wie ik grotendeels ben opgevoed) kwam er nóóit kalkoen op tafel : dat was iets voor de rijke mensen, so what ? Ik kende die beesten wel natuurlijk : die liepen tot ongeveer eind december altijd rond te waggelen op het nabijgelegen erf van boer Dére om vervolgens ineens te verdwijnen. Ik was er niet dol op, maar echt bang was ik er niet voor. Ik vond ze wel ongelooflijk lelijke beesten, eigenlijk, vooral omwille van die rooie lellen onder hun kop en verder waren ze nogal agressief, vooral wanneer ik – veilig vanachter de afsluiting – met mijn mik keitjes of steentjes naar ze schoot. Kwamen die logge vette beesten dan met veel kabaal afgestoven, dan dook ik weg achter de struiken of ik zette het op een lopen. Naar de stier van Fonne Dére zijn weide zou ik het nóóit gewaagd hebben om die zijn enorme klutsende kloten in mijn vizier te nemen, want dat uit de neusgaten stomende beest zou dan zelfs geheid door de pinnekensdraad zijn gestormd. Neen. Bij ons op oudejaar geen kalkoen, maar Jan uit de Zak, en met rozijnen. Mijn regelrechte afkeer van de kalkoen is er veel later gekomen, o ja, in de jaren negentig.

Zoals je weet ben ik jarenlang in de Gentse kanaalzone (behalve buitenwipper in een beruchte discotheek, afwasser in vele intussen failliet gegane restaurants, veelgevraagd babysitter, letterschilder op vitrines…) receptionist/telefonist geweest in een scheikundige strontfabriek : wij produceerden o.a. meststoffen, maar ook ammoniak, zwavelzuur, fosforzuur, tripolyfosfaat (waspoeders) enfin van alles. Ik deed die job wel gaarne : als enige man tussen vier vrouwen werd ik goed gesoigneerd, en verder kon ik er tijdens de stille momenten ongegeneerd en naar hartenlust boeken zitten lezen, o.a. àlle meesterwerken van bijvoorbeeld Charles Bukowski, Edgar Allan Poe en zelfs de biografieën van Andy Warhol, of Maria Callas. Héérlijk ! Af en toe rolde er wel een telex binnen en vanzelfsprekend moest ik ook de langskomende truckers, handelsvertegenwoordigers, poetsmeisjes, schippers, kabeltrekkers en sollicitanten op de juiste weg helpen. En de telefoon bedienen. Dat laatste lijkt tamelijk evident voor een telefonist/receptionist, maar zó eenvoudig was dat nu ook weer niet.

Ik zat achter een gigantisch paneel (1m op 80 cm) met ongeveer, naar schatting, vijftig of zestig knoppen en dat was dus vingeren van de ene knop naar de andere. Ik deed dat al spelend.
Ringgg, Ringgg !
Ik nam dan de centrale hoofdhoorn af en ratelde mijn riedeltje af: Goeiedag, met Rhône Poulenc, Rhône Poulenc, bonjour – en verbond vervolgens driftig knoppen drukkend de correspondent met de gevraagde persoon. Dat is, Moat, jaren zo gegaan, en eigenlijk perfect mag ik wel zeggen, sans problèmes, of in ieder geval toch geen al te erge.

Ringgg, Ringgg !

Ik : ‘Hallo, Rhône Poulenc. Goeiedag, bonjour ?’
Zij: ‘Awel ja, vier saucissen, twiehonderd grammen salami, een peirdewuste, en wâ overschot veur den hond ! En op tijd kommen hé, want mijn bien doe weeral zu zere! En nog drie schellen lever, ‘t meugen gruutte zijn !’

Klik.

Ja, Moat : dat was wel duidelijk iemand (een vrouw) die verkeerd verbonden was, maar ik kreeg de tijd niet eens om het misverstand recht te zetten, want intussen stond er al een schipper, of een leverancier, of elektricien, of mekanieker, of een tamme verkoper van Sinterklaasgerief (type Tom Lanoye) voor mijn neus aan het loket te zeiken zodat ik het telefoontje maar liet voor wat het waard was. Tja. Een week later, je zult het niet geloven, maar opnieuw een telefoon van die vrouw die een bestelling bij een slager bestelde. Ik luisterde geduldig, en dacht – eerlijk gezegd – dat iemand van mijn Katse vrienden mij in de maling nam : het zou niet de eerste keer zijn geweest dat ik, om maar iets te zeggen, ongevraagd met mijn buurman Eddy Wally verbonden werd. Ach…
Later, dankzij mijn aangeboren detective Van Zwam-kwaliteiten, ben ik er achter gekomen dat het telefoonnummer van onze fabriek maar op één nummer na (een 8 in plaats van een 9) verschilde van het telefoonnummer van slachter Droes op Debbautshoek. Het was een oud besje uit Klein Rusland, dat niet meer zo goed uit de voeten kon, en daarom wekelijks telefonisch haar vleesbestelling doorgaf. Je maakt wat mede, tsjonge. (Over den Droes moet ik je trouwens nog iets vertellen, maar dat is voor later.)

Kalkoenen, daar waren we gebleven geloof ik.

We kregen op de fabriek een nieuwe ingenieur (ik ben zijn naam vergeten) en die vogelde uit dat het voorhistorische bedieningspaneel van de telefoon hopeloos verouderd was en daarom werd besloten en geheel nieuwe, ultra moderne telefooncentrale te installeren. Voor mij niet gelaten, waarom niet ?, want op die manier zou ik tenminste wat plááts hebben om, in de stille momenten, een schriftje vol te krabbelen met invallen voor gedichten, of romannen, of toneelstukken, liefdesbrieven…

Dat nieuwe, peperdure spul werd na veel vijven en zessen tenslotte geïnstalleerd, ik kreeg een opleiding (in Antwaarpen !) en ja, dat leek wel een stuk handiger dan dat logge knoppengedoe: het was ongeveer zo groot als een tegenwoordige laptop, met een schermpje, en je kon er ook met het allergrootste gemak een correspondent voor een half uur ‘in wacht’ zetten : altijd handig wanneer je even moest gaan schijten of net de brieven van Vladimir Nabokov aan het lezen was. Je zou, met andere woorden kunnen zeggen, dat die nieuwe telefooncentrale een ongelooflijke vooruitgang betekende, en dat wás beslist ook zo, maar helaas ! Zei het oude paneel nog ouderwets Ringgg, Ringgg, Ringgg, dan klonk dat supermoderne model als Koele koele, koele koele, koele koele !
Niet om ààn te horen, verschrikkelijk. Van de ene dag op de andere zat ik daar aan mijn loket temidden van de kalkoenen. Ik werd er gek van. Koele koele, koele koele ! Ziedaar, Moat, waarom of waardoor ik kalkoenen hartstochtelijk ben gaan haten : dat ergerlijke gekoele-koel-koel alleen al ! Het is bíjna zo erg als het gezenuwpees-gedoe van Marcel Vanthilt, of de duizend Luftbalonnen die Bart Peeters zijn smoel ontsneppen. Boeh !

Wat heb jíj gegeten op oudejaar ? Ik heb het op de gewone kost gehouden : ‘s namiddags, want ik had ineens razende honger, heb ik een forse bokaal zure haring soldaat gemaakt. Vervolgens in eigen kombuis – daarbij bijgestaan door mijn kater – heel veel lever gebakken, met patatten, ajuin, sausje daarbij, en goed geboerd moet ik toegeven. Een beetje jammer is dat, terwijl ik aan het eten was, een kaars uit de kandelaber is gevallen, zodat ik nu in mijn tafelkleed met een niet te herstellen schroeiplek zit.
De lichtbak heb ik uitgelaten: niets te zien, niets te beleven. Maar ik rond nu even af omdat ik dringend mijn zoon moet bellen. Ik schrijf vanavond verder.

5 Comments

  1. Waarom had ‘vriend’ Jan Haerynck er zo’n nood aan deze persoonlijke post van Eriek op het www te zetten ?

  2. Lieve Martjet, We hadden het er al over via de telefoon. Eriek wou met mij een brievenboek schrijven. Hij zou de eerste brief posten, het is gebleven bij die halve. Vandaar dat ik het op het web van de beeldend kunstenaar Rob Scholte is. Een kiem die geen graan geworden is. Van harte, Jan

  3. ahum, dan nog een tikfout, Rob Scholte is moet natuurlijk zijn staat 😉 😉 😉

  4. fucking helemaal het noorden kwijt, moet zijn marjet en op de site van rob scholte plaats, vervang je dat nog even lieve rob?

  5. Met dank aan Jan voor de aanvaardbare uitleg die ik hierover mocht krijgen.
    De aanhalingstekens bij ‘vriend’kunnen verdwijnen 🙂

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image