Cor Hendriks – Garuda, de Amrita stelende vogel (een verhaal uit de Mahabharata)
We vinden het verhaal van Garuda (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Garoeda) in de vulgate Mahabharata in de Adi Parva, waar we in sectie 16 lezen, dat Prajapati (de Schepper) twee dochters had, beiden prachtig, met de namen Kadru en Vinata, die hij uithuwelijkte aan Kasyapa, die zozeer met hen ingenomen was, dat hij hen een gunst toestond. Kadru wenste 1000 slangen, ieder van gelijke schittering, als zonen, terwijl Vinata twee zonen wenste, die de 1000 van Kadru in kracht, energie, grootte en moed zouden overtreffen. Beider wensen werden vervuld en na ze gezegd te hebben goed op de embryo’s te letten, vertrok Kasyapa het bos in. De eieren werden in warme vazen gestopt. 500 jaar gingen voorbij en de 1000 eieren van Kadru kwamen uit. Toen werd Vinata jaloers en brak één van haar eieren en vond het embryo met het bovendeel ontwikkeld, maar van onderen nog niet veel. Het kind in het ei werd boos en vervloekte zijn moeder: voor straf zou ze als slaaf dienen. Wanneer ze nogmaals 500 jaar rustig wacht, zal het beroemde kind uit het andere ei haar uit die slavernij bevrijden. Daarna verdween het kind naar de hemel om de wagenmenner van Surya te worden, altijd te zien in het morgenuur [zoals de Morgenster]. Na de 500 jaar barstte het andere ei open en tevoorschijn kwam Garuda, de slangeneter.
In sectie 17 lezen we over een hengst, die de twee zussen zagen aankomen. Dit juweel der hengsten, genaamd Uchchaisravas, vereerd door de goden, was opgerezen bij het karnen van de Oceaan voor nectar. Het was goddelijk en eeuwig jong, het meesterwerk der schepping.
Sectie 18 vertelt, dat bij het karnen van de Oceaan eerst de milde Maan van 1000 stralen uit de Oceaan tevoorschijn kwam. Daarna sprong tevoorschijn Lakshmi, gekleed in het wit, toen Soma, toen de Witte Hengst en daarna het hemelse juweel Kaustubha, dat de borst van Narayana [= Vishnu] siert. Toen kwamen Lakshmi, Soma en de Hengst, snel als de geest, voor de goden der hoge. Toen verscheen de goddelijke Dhanwantari zelf met het witte vat met nectar in zijn hand. En toen ze hem zagen, riepen de Asura’s met een luide kreet: “Het zal van ons zijn!” Tenslotte verrees de grote olifant Airavata met zijn geweldige lijf en zijn twee paar witte slagtanden. En hem nam Indra, de zwaaier van de bliksemknots. Maar terwijl het karnen nog doorging, verscheen het gif Kalakuta tenslotte. De aarde omgolvend vlamde het plots op als een vuur, vergezeld van rookwolken. En bij de geur [= stank?] van de gevreesde Kalakuta waren de drie werelden bedwelmd. En toen slikte Siva op verzoek van Brahman, dat gif voor de veiligheid der schepping. De goddelijke Maheswara [= Siva] hield het in zijn keel, vanwaar hij vanaf die tijd Nilakantha (blauwgekeeld) heet. Toen de Asura’s al deze wonderlijke dingen zagen, waren ze wanhopig en maakten zich op voor strijd met de goden om het bezit van Lakshmi en de amrita. Toen riep Narayana zijn betoverende Maya (toverkracht der illusie) te hulp en nam de gedaante aan van een betoverende vrouw, die met de Danava’s (= Asura’s) koketteerde. De Danava’s en de Daitya’s waren zo gecharmeerd van haar exquise schoonheid en gratie, dat ze hun verstand verloren en unaniem de amrita in de handen van deze schone dame plaatsten. De Daitya’s en de Danava’s, toegerust met eerste klas wapentuig, vielen de goden aan. Ondertussen had de dappere Heer Vishnu in de gedaante van een tovenares, begeleid door Nara, de machtige Danava’s voor de gek gehouden en hen de amrita ontnomen. En alle goden dronken op dat beangstigende tijdstip met grote vreugde de amrita, die ze van Vishnu kregen. Maar een Danava, genaamd Rahu, dronk ook (van de amrita) in de gedaante van een god. En toen de amrita Rahu’s keel pas bereikt had, maakten Surya en Soma hem bekend aan de goden. En Narayana hakte met zijn discus het goed-gesierde hoofd af van de Danava, die van de amrita dronk zonder toestemming. En het enorme hoofd van de Danava, afgehakt door de discus en gelijk een bergtop, rees op de lucht in en begon vreselijke kreten te uiten. En het hoofdloze lijf van de Danava viel op de grond en rolde, waarbij de aarde schudde met haar bergen, bossen en eilanden.
Dan heeft de strijd tussen de goden (Sura’s) en de Asura’s plaats, die ermee eindigt, dat de Asura’s “de woedende discus de hemelse velden zien doorkruisen als een laaiende vlam”, waarop de machtige Danava’s de ingewanden der aarde ingingen, terwijl anderen in de zee plonsden. Toen zetten de goden de Mandara weer op zijn plaats en keerden zeer verheugd terug naar de hemelen, waarna Indra en de andere goden het vat met amrita overdroegen aan Narayana om het te bewaren.
In sectie 20 zijn we terug bij Kadru en Vinata, die samen een weddenschap aangaan over de kleur van Uchchaisravas. Volgens Vinata is zijn kleur wit, maar Kadru wedt, dat het paard zwart in zijn staart heeft. Wie de weddenschap verliest, wordt de slaaf van de ander. Ze zullen de volgende dag gaan kijken. Maar Kadru speelt vals en beveelt haar 1000 zonen zich te veranderen in een zwarte haar en de staart van het paard te bedekken, zodat zij niet een slaaf hoeft te worden. Maar haar zonen, de slangen, weigeren haar wens, waarop ze hen vervloekt.
In sectie 22 besluiten de Naga’s toch maar aan de wens van hun moeder te voldoen om van de vloek verlost te raken en ze worden haren in de staart van het paard. En de twee dochters van Daksha gaan de volgende dag langs de hemel naar de andere kant van de oceaan. En onderweg zien ze de oceaan in geweldige beroering en ze gaan snel naar de overkant, waar ze bij het paard neerkomen. [sectie 23] Dan zien ze, dat dit eerste der hengsten met zijn lijf wit als de stralen der maan zwarte haren heeft in zijn staart. En dus verliest Vinata de weddenschap en wordt de slavin van Kadru, wat haar zeer verdrietig maakt.
Toen de tijd gekomen was, kwam uit het ei, zonder de hulp van zijn moeder, Garuda tevoorschijn, van grote glans, alle uithoeken van het universum belichtend, dat machtige wezen, begiftigd met kracht, die de vogel in staat om naar believen elke vorm aan te nemen, overal heen te gaan en iedere hoeveelheid energie te hulp te roepen. Stralend als een berg vuur, schitterde hij vreselijk. Van gelijke luister als het vuur aan het eind van de yuga, waren zijn ogen helder als de bliksemstraal. En snel na de geboorte groeide de vogel met zijn zwellend lijf de hemelen beklimmend. Woest en hevig brullend zag hij er even vreselijk uit als het Oceaanvuur. En al de goden, die hem zagen, zochten de bescherming van Vibhavasa (Agni). En ze bogen neer voor deze godheid van veelvoudige vormen, gezeten op zijn zetel, en spraken tot hem deze woorden: “O Agni, breidt uw lichaam niet uit! Wilt gij ons verteren? Waarlijk, deze grote berg van uw vlammen spreidt zich wijd uit!” En Agni antwoordde: “O, gij vervolgers van Asura’s, het is niet als ge denkt! Dit is Garuda van grote kracht en gelijk aan mij in pracht, begiftigd met grote energie en geboren om de vreugde van Vinata te bevorderen. Alleen al de aanblik van deze berg straling heeft deze waan bij jullie veroorzaakt. Hij is de machtige zoon van Kasyapa, de vernietiger van de Naga’s, bezig met het welzijn der goden en de vijand van de Daitya’s en de Raksha’s. Wees niet in het minst bang. Kom met mij en kijk.” Aldus toegesproken keerden de goden met de rishi zich naar Garuda en aanbaden hem van een afstand.
De goden zeiden: “Gij bent een rishi [d.w.z. kenner van alle mantra’s], mededeler van het grootste deel in de offers, altijd schitterend, de beheerser der vogels, de voornaamste geest van het levende en levenloze universum! Ge bent de vernietiger van alles, de schepper van alles; ge bent de Hiranyagarbha [= het gouden ei] zelf; gij bent de voortbrenger van de schepping in de vorm van Daksha en de andere Prajapati’s; gij bent Indra (de koning der goden), gij bent Hayagriba, de hengst-nekkige incarnatie van Vishnu; gij bent de Pijl (Vishnu zelf, zoals hij werd in de handen van Mahadeva bij de verbranding van Tripura [de drie luchtsteden der Asura’s]); gij bent de heer van het universum, de mond van Vishnu, de vier-gezichten hebbende Padmaja, de Brahmana (d.w.z. de wijze), Agni, Pavana en anderen (d.w.z. de heersende godheden van ieder voorwerp in het universum). Gij bent kennis, de illusie, waaraan we allen onderworpen zijn, de alles-doordringende geest, de heer der goden, de grote waarheid; gij bent zonder vrees, altijd onveranderlijk, Brahma zonder attributen, de energie van de zon, de intellectuele functies; ge bent onze grote beschermer, de oceaan van heiligheid, etc., etc.” En al deze lofprijzingen der goden komen erop neer, dat Garuda zijn lichaam, gelijkend op Agni, vermindert, want bij het zien van de pracht, gelijkend op Yama in toorn, verliezen hun harten alle balans en beven. Dus reduceert die vogel met prachtige veren zijn eigen energie en schittering.
In sectie 24 lezen we, dat Garuda, die vogel in staat om overal naar believen heen te gaan, met Aruna op zijn rug vertrok van zijn vaders huis en aankwam bij zijn moeders zijde aan de andere kant van de grote oceaan. En hij plaatste Aruna van grote pracht in de oostelijke gebieden, net op het moment, toen Surya had besloten de wereld te verbranden met zijn vurige stralen. Surya was n.l. boos over de vijandigheid, die Rahu sinds zijn onthoofding tegen hem koesterde, en besloot de werelden te vernietigen. Hij ging daarvoor naar de bergen van het westen en begon vandaar zijn hitte rond te strooien. Toen gingen de grote rishi’s naar de goden en zeiden: “Zie, in het midden van de nacht ontspringt een grote hitte, die ieder hart met angst slaat en destructief is voor de drie werelden!”, waarop de goden met de rishi’s naar de grootvorst gingen en hem vroegen: “O, wat is deze grote hitte, die heden zo’n paniek zaait? Surya is nog niet gerezen, desondanks is de vernietiging [van de wereld] duidelijk! O Heer, wat zal het zijn, wanneer hij daadwerkelijk opkomt?” De grootvorst antwoordde: “Inderdaad is Surya toegerust vandaag te rijzen om de wereld te vernietigen! Zodra hij verschijnt, zal hij alles tot een hoop as verbranden. Door mij echter is de remedie al op voorhand gegeven. De intelligente zoon van Kasyapa is bij allen bekend onder de naam Aruna. Hij is geweldig van lichaam en van grote pracht; hij zal vóór Surya blijven, zijn plicht doend als wagenmenner, en alle energie van de ander wegnemen. En dit zal het welzijn verzekeren van de werelden, van de rishi’s en van de hemelbewoners.” En Aruna deed op verzoek van de grootvorst wat hij moest doen en Surya rees op, versluierd door Aruna’s gestalte.
The Garuda is a large mythical bird, bird-like creature, or humanoid bird that appears in both Hindu and Buddhist mythology (foto Stock Photo)
Toen vertrok de vogel van grote kracht (etc.) naar zijn moeders zijde aan de andere kant van de grote oceaan, waar Vinata in grote kwelling leefde. Op een keer riep Kadru Vinata en zei haar in het bijzijn van haar zoon haar te dragen naar het midden van de oceaan, naar dat ver verwijderde en schone gebied, waar de Naga’s wonen, waarop de moeder van de vogel met mooie veren de moeder der slangen (op haar rug) droeg. En Garuda eveneens, op het woord van zijn moeder, droeg (op zijn rug) de slangen. En die hemeldoorkruiser [= vogel], geboren uit Vinata, begon op te klimmen naar de zon, waarop de slangen, verbrand door de zonnestralen, wegkwijnden. Toen Kadru haar zonen in die staat zag, bad ze tot Indra, de Vritra-doder, de Namuchi-doder, de 1000-ogige gemaal van Sachi, om met zijn regenbuien de beschermer te zijn van de in de zon blakerende slangen. “O Purandara, gij bent in staat om regen in stromen te geven! Gij bent Vayu, de wolken, vuur en de bliksem van de hemelen! Gij bent de voortjager van de wolken en bent zelf de Grote Wolk [d.w.z. die het universum zal verduisteren aan het eind van de yuga] genoemd! Gij bent de vurige en onvergelijkbare donder en de brullende wolken! Gij bent de schepper van de werelden en hun vernietiger! Gij bent onoverwonnen! Gij bent het licht van alle schepselen, Aditya, Vibhvasu en de wonderlijke elementen! Gij bent de heerser der goden! Gij bent Vishnu! Gij hebt 1000 ogen! Gij bent een god en de laatste toevlucht! Gij bent, o godheid, geheel amrita en de meest verheven soma! etc.”
In sectie 26 lezen we, dat Indra, de koning der goden, met het beste der paarden als zijn rijdier, aldus geëerd door Kadru, het hele firmament overdekte met massa’s blauwe wolken, die hij beval hun levensverwekkende en gezegende druppels uit te gieten. En deze wolken, stralend door de bliksems en onophoudelijk bulderend tegen elkaar in het zwerk, goten overvloedig water. En de hemel zag er als gevolg van die wonderlijke en vreselijk brullende wolken uit alsof het einde van de yuga gekomen was. Over deze regen van Indra waren de Naga’s zeer verheugd en de aarde was overal gevuld met water, dat zelfs tot in de onderwereld wist door te dringen. En over de hele aarde waren ontelbare watergolven. En de slangen met hun moeder bereikten [veilig] het eiland Ramaniaka.
Beeld van Garuda, staand op de rug van Naga, circa 80 cm hoog (foto Catawiki)
In sectie 27 lezen we, dat de slangen, aangekomen op het prachtige eiland, van Garuda verlangen, dat hij hen naar een ander eiland brengt met zuiver water, waarop Garuda aan Vinata vraagt, waarom hij moet doen, wat de slangen vragen. Dan vertelt Vinata van de weddenschap en Garuda vraagt de slangen, wat nodig is van deze slavernij verlost te zijn. Dan verlangen de slangen, dat hij met geweld de amrita bij hen brengt, waarop hij van zijn slavernij verlost zal zijn.
In sectie 28 vraagt Garuda zijn moeder, waar hij eten kan vinden voor de reis en Vinata wijst hem op het ver verwijderde gebied, midden in de oceaan, waar de Nishada’s wonen. Wanneer hij duizenden Nishada’s opheeft, kan hij de amrita halen, maar hij moet wel oppassen niet per ongeluk een Brahmana op te eten, want die worden als vuur, waarop Garuda vraagt, waaraan hij zo’n gevaarlijke Brahmana kan herkennen. Maar zijn moeder zegt alleen, dat zo’n ingeslikte Brahmana zijn keel zal kwellen. Dan zegent ze haar zoon en zegt: “Laat Marut [de god der winden] je vleugels beschermen en Surya en Soma je rug; laat Agni je hoofd beschermen en de Vasu’s je hele lichaam.” Dan slaat Garuda zijn vleugels uit en stijgt op naar de hemelen.
En met grote kracht viel hij al snel aan op de Nishada’s, hongerig als een andere Yama. En vastbesloten de Nishada’s uit te roeien, hief hij een geweldige massa stof op, dat het firmament overdekte, en het water opzuigend vanuit de oceaan schudde hij de bomen, die groeiden op de aangrenzende bergen. En toen blokkeerde die heer der vogels de voornaamste ingangen naar de stad der Nishada’s door zijn mond, waarvan hij naar believen de spleet vergrootte. En de Nishada’s begonnen in grote haast te vliegen in de richting van de open mond van de grote slangeneter. En zoals vogels in grote beroering met duizenden naar de hemel opstijgen, wanneer de bomen in een bos door de wind geschud worden, zo vlogen die Nishada’s, verblind door het stof, door de storm opgezweept, de wijd opengesperde spleet van Garuda’s mond in, open om hen te ontvangen.
In sectie 29 blijkt toch een Brahmana met zijn vrouw in de keel van de hemeldoorkruiser beland te zijn en hij begint in de keel van de vogel te branden als een stuk vlammend houtskool. En Garuda laat hem met zijn Nishada-vrouw snel gaan, waarna hij opvliegt naar de hemelen. Hij komt aan bij zijn vader, de rishi Kasyapa, die hij vertelt van zijn opdracht de amrita te stelen. Ook zegt hij een geweldige honger te hebben, waarop zijn vader hem wijst op een heilig meer, waarin een olifant voortdurend een schildpad, zijn broer, sleurt. Eigenlijk zijn het de rishi Vibha-(t)vasu en diens jongere broer Supritika, die ruziënd over de verdeling van hun erfenis elkaar vervloekten en nu in een voortdurende strijd gewikkeld zijn. Kasyapa wijst hem, dat de mooie olifant met zijn geweldige lijf (60 yojana’s hoog en 2 x zo groot qua omtrek, terwijl de schildpad drie yojana’s hoog is en tien in omtrek) er net aankomt. Zijn gebrul horend komt de schildpad uit het water, het meer hevig in beroering brengend, waarop de olifant het water inrent en ze elkaar aanvallen. En zijn vader zegt hem die twee te grijpen en hij wenst, dat de Richs (Richa’s), de Yaju’s en Sama’s (gebeden), de heilige offerboter en alle mysteriën (= Upanishads) hem kracht zullen verlenen. Toen ging Garuda op het meer af en greep de olifant en de schildpad, ieder met een klauw, en vloog hoog op naar een heilige plaats, genaamd Alamva, waar vele heilige bomen stonden, die bibberden van angst, bang dat hun gouden twijgen zouden breken, waarop Garuda verder vloog naar andere onvergelijkelijke bomen, reusachtig en met gouden en zilveren vruchten en takken van kostbare juwelen. En ze werden gewassen met het water van de zee. Onder hen was een gigantische baniaan, die de vogel zijn tak aanbood van 100 yojana’s om de olifant en de schildpad op te eten. Garuda ging zitten, maar meteen brak de tak af en viel omlaag. Toen zag Garuda aan die tak Valakhilya rishi’s (duimgrote wijzen) ondersteboven hangen in ascetische boetedoening en om hen te redden greep hij de tak met zijn snavel, waarop de rishi’s hem Garuda noemden, d.w.z. drager van zwaar gewicht.
Met zijn vleugels de bergen schuddend vloog Garuda door de lucht op zoek naar een landingsplaats en hij kwam bij de berg Gandhamadana, waar Kasyapa bezig was met ascetische toewijding. Deze zag zijn zoon aankomen met de snelheid van de wind, groot als een bergtop, onoverwinbaar door de goden, Danava’s en de onoverwinnelijke Rakshasa’s, in staat om bergkammen te splijten en de oceaan leeg te zuigen en de drie werelden te vernietigen, woest en eruitziend als Yama zelf. Na door Kasyapa te zijn toegesproken begaven de Valakhilya’s zich naar de heilige berg Himavat. Garuda werd door Kasyapa naar een onbereikbare berg verwezen, waar hij met een geweldige dreun de tak (met een omtrek van meer dan 100 huiden) liet vallen, waarbij die prins der bergen schudde, getroffen door de storm, veroorzaakt door Garuda’s vleugels. Aan alle kanten braken de toppen van de berg af en in zijn val maaide de tak vele bomen om, die helder als goud straalden, alsof ze baadden in de stralen van de zon. Toen at Garuda op de bergtop de olifant en de schildpad op en steeg met grote snelheid op vanaf de bergtop.
En diverse tekenen begonnen te verschijnen onder de goden, die vrees aankondigden. Indra’s favoriete bliksemknots vlamde op van schrik. Meteoren met vlammen en rook, losgelaten van het zwerk, schoten omlaag gedurende de dag. En de wapens van de Vasu’s, de Rudra’s, de Aditya’s, de Sadhya’s, de Maruts en andere goden begonnen hun krachten te verspillen tegen elkaar. Zoiets was nooit gebeurd, zelfs niet tijdens de oorlog tussen de goden en de Asura’s. En de winden bliezen, begeleid door de donder, en meteoren vielen bij duizenden. En de hemel, hoewel wolkeloos, brulde geweldig. En zelfs hij, die de god der goden was, vergoot een plens bloed. En de bloemrijke kransen rond de nekken der goden vervaagden en hun moed leed vermindering. En geweldige massa’s wolken drupten dikke buien bloed. En het stof, opgeblazen door de winden, verduisterde de pracht van de kronen zelf van de goden. En hij-van-100-offers (Indra), met de andere goden verstijfd van angst bij het zien van deze duistere voortekens, sprak tot Vrihaspati aldus: “Waarom, o vererenswaardige, hebben deze natuurverstoringen zich plots voorgedaan? Ik zie geen vijand, die ons zou onderdrukken in de oorlog!”
Vrihaspati antwoordde: “O, leider der goden, o gij-van-1000-offers, het is vanwege uw fout en onachtzaamheid en te danken ook aan de ascetische boetedoening van de hoogbezielde grote rishi’s, de Valakhilya’s, dat de zoon van Kasyapa en Vinata, een hemeldoorkruiser, begiftigd met grote kracht en in het bezit van de kracht om iedere vorm naar believen aan te nemen, naderbij komt om de soma weg te nemen! En die vogel, de eerste onder allen begiftigd met grote kracht, is in staat om jou van je soma te beroven! Alles is mogelijk met hem; het onverrichtbare kan hij verrichten.”
Toen Indra deze woorden gehoord had, sprak hij tot hen, die de amrita bewaakten: “Een vogel, begiftigd met grote kracht en energie, heeft zijn hart erop gezet om de amrita weg te nemen. Ik waarschuw jullie van te voren, opdat hij niet zal slagen het met geweld weg te nemen! Vrihaspati heeft me verteld, dat zijn kracht onmeetbaar is.” En de goden waren verbaasd, toen ze dit hoorden en namen voorzorgsmaatregelen. En ze stonden rond de amrita en Indra ook met grote moed, de drager van de donder, stond bij hen. en de goden droegen vreemde borstplaten van goud, van grote waarde en belegd met edelstenen, en heldere leren wapenuitrusting van grote stevigheid. En de machtige goden droegen diverse scherpgerande wapenen van verschrikkelijke gedaante, ontelbaar in getal, allemaal vuurvonken en rook uitzendend. En ze waren ook gewapend met menige discus en ijzeren knots, voorzien van spijkers, en drietand en strijdbijl en diverse soorten scherpgepunte werpspiesen en gepolijste zwaarden en knotsen van verschrikkelijke vorm, alles passend bij hun respectievelijke lichamen. En getooid met hemelse versierselen en stralend met die heldere wapens wachtten de goden daar, hun angsten verbonden. En de goden van onvergelijkelijke kracht, energie en pracht waren vastbesloten de amrita te beschermen. In staat om de steden der Asura’s te splijten, vertoonden zij zich allen in vormen, stralend als het vuur. En omdat de goden daar stonden, straalde dat slagveld, vanwege de 100.000-en knotsen, voorzien van ijzeren spijkers, als een tweede firmament, verlicht door de stralen der zon.
Le Garuda peut aussi être vu comme un aigle géant mythique, ennemi aérien naturel des Nâgas, les serpents des eaux et de la terre (foto les-ailes-immortelles)
In sectie 32 vervolgen we het verslag: Garuda, de koning der vogels, kwam snel bij die wijzen. En toen de goden deze van uitzonderlijke kracht zagen, begonnen ze te bibberen van angst en sloegen elkaar met al hun wapens. En onder degenen, die de soma bewaakten, was Brahmana (de hemelse architect), van onmeetbare macht, stralend als het elektrische vuur en van grote energie. En na een geweldig treffen, dat slechts een moment duurde, lag hij, gemangeld door de heer der vogels met zijn klauwen, snavel en vleugels, voor dood op het veld. En de hemeldoorkruiser verduisterde de werelden met het stof, opgezweept door de stormwind van zijn vleugels, en overweldigde daarmee de hemelbewoners. Zij, overweldigd door dat stof, kwijnden weg. En de onsterfelijken, die de amrita bewaakten, waren verblind door dat stof en konden Garuda niet langer zien! Zo zeer bracht Garuda de hemelstreken in beroering. En aldus ook mangelde hij de goden door wonden, toegebracht met zijn vleugels en snavel.
Toen beval de god-met-1000-ogen aan Vayu: “Verjaag jij snel deze stofbui! O Maruta, dit is, voorwaar, uw taak!” Toen joeg de machtige Vayu spoedig dat stof weg. En toen de duisternis was verdwenen, vielen de hemelingen Garuda aan. En toen hij-van-grote-macht werd aangevallen door de goden, begon hij luid te brullen, als de grote wolk, die aan de hemel verschijnt aan het eind van de yuga, ieder schepsel angst aanjagend. En die koning der vogels van grote energie, die vernietiger van vijandelijke helden, rees toen op op zijn vleugels. (…) En de koning der vogels viel hen aan van alle kanten met een regen van verschillende wapens en vocht uitzonderlijk hard zonder een moment van aarzeling. En de zoon van Vinata, van grote moed stralend in de hemel, viel de goden van alle zijden aan met zijn vleugels en borst. En bloed begon overvloedig te stromen uit de lichamen der goden, gemangeld door de klauwen en snavel van Garuda. Overwonnen door de heer der vogels vluchtten de Sadhya’s met de Gandharva’s naar het oosten, de Vasu’s met de Rudra’s naar het zuiden, de Aditya’s naar het westen en de tweeling Ashvins naar het noorden. Begiftigd met grote energie trokken zij vechtend terug, ieder moment omkijkend naar hun vijand.
En Garuda had strijd met de Yaksha’s (9 stuks). En de zoon van Vinata mangelde hen met zijn vleugels, klauwen en snavel, als Siva zelf, die kastijder van vijanden en de houder van de Pinaka, in woede aan het eind van de yuga. En die Yaksha’s van grote moed en macht, geheel gemangeld door die hemeldoorkruiser, zagen eruit als massa’s zwarte wolken, die dikke buien bloed drupten.
En Garuda, hen van het leven berovend, ging toen naar waar de amrita was. En hij zag, dat deze geheel omringd was door vuur. En de vreselijke vlammen van dat vuur bedekten de gehele lucht. En bewogen door heftige winden leken ze van plan de zon zelf te verbranden. De befaamde Garuda nam toen monden aan en dronk snel van het water van vele rivieren met die monden en met grote snelheid terugkerend blies die kastijder der vijanden, met vleugels als voertuig, dat vuur uit met water. En dat vuur uitdovend nam hij een zeer kleine gedaante aan, verlangend om binnen te dringen.
In sectie 33 lezen we, dat die vogel, een gouden lichaam helder als de stralen van de zon aannemend, met grote kracht binnendrong, zoals een stortvloed de oceaan binnenkomt. En hij zag, naast de soma geplaatst, een wiel van staal, scherpgerand en vlijmscherp, voortdurend ronddraaiend. En dat vervaarlijke instrument met de pracht van de vlammende zon en van vreselijke vorm, was ontworpen door de goden voor het in stukken snijden van alle soma dieven. Garuda zag een doorgang en stopte even. Hij maakte zijn lichaam klein en in een oogwenk passeerde hij de spaken van dat wiel. Binnen de cirkel van het wiel zag hij twee grote slangen, gepost ter bewaking van de soma, stralend van vlammend vuur, met tongen helder als de bliksemflits, van grote energie, met bekken, die vuur spuwden, en vlammende ogen, gif bevattend, zeer vreselijk, altijd boos en van grote activiteit. Hun ogen waren voortdurend ontvlamd met toorn en waren zonder leden. Hij, die gezien wordt door zelfs maar een van de twee, wordt onmiddellijk tot as gereduceerd. De vogel der fraaie veren bedekte plotseling hun ogen met stof. En ongezien door hen viel hij hen van alle kanten aan. En de zoon van Vinata, die hemeldoorkruiser, hun lichamen aanvallend, mangelde hen aan stukken. Toen ging hij zonder een moment te verliezen op de soma af. Toen nam de machtige zoon van Vinata de amrita op vanaf zijn bewaarplaats, rees met grote snelheid op op zijn vleugels en brak daarbij de machine, die deze had omringd, aan stukken. En de vogel kwam spoedig naar buiten, de amrita meenemend, maar zonder zelf ervan te drinken. En toen ging hij op weg, niet in het minst vermoeid, de pracht van de zon verduisterend.
Garoeda met Vishnoe en Lakshmi (foto Wikipedia)
En de zoon van Vinata kwam toen Vishnu tegen op zijn weg door de hemel. En Narayana was tevreden over die daad van zelfverloochening van de kant van Garuda. En de godheid, die geen aftakeling kent, zei tegen de hemeldoorkruiser: “O, ik heb zin je een gunst te verlenen!” De hemeldoorkruiser zei toen: “Ik zal boven u blijven!” En opnieuw sprak hij tot Narayana deze woorden: “Ik zal onsterfelijk zijn en vrij van ziekte zonder amrita!” Vishnu zei tegen de zoon van Vinata: “Het zij zo.” Garuda, die deze twee gunsten had gekregen, zei tegen Vishnu: “Ik verleen u ook een gunst; daarom, laat de bezitter der zes attributen mij erom vragen!” Vishnu vroeg toen de machtige Garuda om zijn drager te worden. En hij liet de vogel zitten op de vlaggenmast van zijn wagen, met de woorden: “Aldus zult gij boven mij zijn!” En de hemeldoorkruiser van grote snelheid zei tegen Narayana: “Het zij zo,” en ging snel op weg, de wind bespottend met zijn snelheid.
En terwijl de voornaamste aller hemeldoorkruisers, die eerste der gevleugelde wezens, Garuda, de lucht doorkruiste na het stelen van de amrita, slingerde Indra zijn bliksem naar hem. Toen sprak Garuda, de heer der vogels, getroffen door de bliksem, lachend tot Indra, verwikkeld in het treffen, in zoete bewoording: “Ik zal de rishi (Dadhicha) respecteren van wiens bot de Vajra is gemaakt. [nt: Dadhicha, de zoon van Bhrigu, had door zijn ascetisme zo’n wijsheid bereikt, dat hij het sterkste wezen in de wereld werd, gelijk in grootte aan de koning der bergen. Toen de Asura’s de goden bedreigden, vroeg Indra, op advies van Brahma, Dadicha om zijn skelet. De wijze gaf zijn lijf zachtmoedig over en met zijn beenderen, sterker dan de donder, waren Indra en de goden in staat om Vritra’s te doden. (LAR. 245)] Ik zal ook de Vajra respecteren en ook u-van-1000-offers. Ik gooi deze veer [vgl. de veer van de vuurvogel (ATU 550, etc.)] van mij, wiens eind gij niet zult bereiken. Getroffen door uw donder voelde ik niet de minste pijn.” En na dit gezegd te hebben, wierp de koning der vogels één van zijn veren. En alle schepsels waren buitengemeen verheugd, toen ze de excellente veer van Garuda zo door hem weggeworpen zagen. En toen ze zagen, dat de veer erg mooi was, zeiden ze: “Laat deze vogel Suparna (= mooie veren hebbend) genoemd worden.” En Purandara-met-1000-ogen sloeg dit wonderbaarlijke gebeuren gade en dacht, dat die vogel een of ander groot wezen was, en sprak hem aldus aan: “O beste der vogels, ik verlang de grens van uw grote kracht te kennen! Ook verlang ik eeuwige vriendschap met u!”
Ivan Bilibin – Ivan Tsarevitsj vangt een veer van de vuurvogel (foto Wikipedia)
In sectie 34 antwoordde Garuda: “O Purandara, laat er vriendschap zijn tussen u en mij, zoals gij begeert. Mijn kracht, weet wel, is moeilijk te verdragen. O gij-van-1000-offers, de goeden keuren nooit goed hoog op te geven van de eigen kracht, noch spreken zij over hun eigen verdiensten. Maar een vriend gemaakt en door u gevraagd, o vriend, zal ik u antwoorden, hoewel zelfprijzen zonder reden altijd onjuist is. Ik kan, o Sakra, op een enkele veer van mij deze aarde dragen, met haar bergen en bossen en met de wateren van de oceaan en met u ook erop gezeten. Weet wel, mijn kracht is zodanig, dat ik zonder moeite zelfs alle werelden tezamen met hun vaste en losse voorwerpen kan dragen.”
Nadat Garuda-met-grote-moed aldus gesproken had, antwoordde Indra, de leider der goden, de drager van de kroon, die voortdurend bezig is met het welzijn van de werelden, met de woorden: “Het is zoals ge zegt. Alles is mogelijk bij u. Aanvaard nu mijn oprechte en hartelijke vriendschap. En als ge geen bedoeling met de soma hebt, geef die me dan terug. Zij, aan wie gij die zou willen geven, zouden ons altijd tegenstreven!”
Garuda antwoordde: “Er is een reden, waarom de soma door mij wordt meegenomen. Ik zal de soma niet aan iemand te drinken geven. Maar, o gij-met-1000-ogen, nadat ik het neergezet heb, kunt gij, o heer der hemelen, het oppakken en onmiddellijk terugbrengen!” Indra zei toen: “O eierlegger, ik ben uiterst tevreden met deze zojuist door u uitgesproken woorden! O beste aller hemeldoorkruisers, aanvaard van mij iedere gunst, die ge begeert!”
Toen zei Garuda, denkend aan de zonen van Kadru evenals de slavernij van zijn moeder vanwege een daad van bedrog ten gevolge van de welbekende reden (d.w.z. de vloek van Aruna): “Hoewel ik macht heb over alle schepselen, zal ik toch jouw wens doen. Laat, o Sakra, de machtige slangen mijn voedsel worden!” Nadat de vernietiger der Danava’s hem gezegd had: “Het zij zo,” ging hij naar Hari [= Vishnu], de god der goden, groot van ziel en de heer der yogins. En die keurde alles goed, wat door Garuda gezegd was. En de befaamde heer der hemelen [= Indra] zei weer tot Garuda: “Ik zal de soma wegnemen, wanneer gij die hebt neergezet.” En dit gezegd hebbend nam hij afscheid van Garuda. En de vogel-met-fraaie-veren ging toen met grote haast naar waar zijn moeder was.
En Garuda sprak verheugd tot alle slangen: “Hier heb ik de amrita. Laat me die op wat kusa-gras zetten. O gij alhier verzamelde slangen, drink ervan, nadat gij uw wassingen en religieuze riten hebt uitgevoerd. Wat jullie betreft, laat mijn moeder vanaf vandaag vrij zijn, want ik heb jullie verzoek volbracht!” De slangen zeiden tegen Garuda: “Het zij zo,” en gingen toen hun wassingen volbrengen. Ondertussen keerde Sakra, de amrita oppakkend, terug naar de hemel. De slangen kwamen, na het volbrengen van hun wassingen, hun dagelijkse toewijdingen en andere heilige riten, verheugd terug, begerig om de amrita te drinken. Ze zagen, dat het bed van kusa-gras, waarop de amrita gezet was, leeg was en de amrita zelf weggenomen door een contradaad van bedrog. En ze begonnen met hun tongen van het kusa-gras te likken, waarop de amrita geplaatst was. En de tongen der slangen raakten door deze daad in tweeën gedeeld. En het kusa-gras ook, van het contact met de amrita, werd voortaan heilig. Aldus bracht de befaamde Garuda amrita voor de slangen en aldus werden de tongen der slangen gedeeld door wat Garuda deed.
Toen vermaakte de vogel-der-fraaie-veren, zich zeer verheugd in die bossen, vergezeld door zijn moeder. Van grote daden en diep vereerd door alle hemeldoorkruisers, stelde hij zijn moeder tevreden door de slangen te verslinden. [I, 63-91]
Plaats een reactie