Stephan Sanders – Wij & Wereld (2)
‘De onpolitieke kunstenaar is ontzaglijk veel verschuldigd aan de democratie en daarom is voor alles hij geroepen om haar tot het uiterste te verdedigen’
Het zijn misschien vooral ook degenen onder de kunstenaars, die van nature individualistisch en a-democratisch denken, wier hulp de democratie nodig heeft.'(Menno ter Braak).
Ik heb de persconferentie gemist, die Rob Scholte gaf vlak voor zijn vertrek naar Tenerife – en dat is op zich al een prestatie, want ik moet die dag alle nieuwsflitsen en actualiteitenrubrieken hebben genegeerd, waar de kunstenaar zich als herrezen aan het volk toonde.
Ook als je in Nederland besluit een avond met Lucianus door te brengen, in de mooie vertaling van Hein van Dolen (‘Hij ziet er niet bepaald imposant uit, maar God siert zijn woord met schoonheid’) blijf je op de hoogte van het belangrijkste nieuws; in de regel overleven de kistkalveren het late Journaal niet, maar wanneer het om een echte nationale gebeurtenis gaat, krijgt dit land het aanzien van een kringgesprek op de Vrije School en wordt de volgende dag, bij sigarenboeren en banken, over Het Onderwerp nagepraat.
Dat was het geval tijdens de watersnood, toen drie lang gerekte televisiedagen tot hun essentie werden teruggebracht: Henny Huisman probeert nog de doorbraak te forceren, waarop het hele land zat te wachten, maar het meisje wilde van geen wijken weten, net als die tergend stevige nooddijken van landbouwplastic, die verdomden het te begeven.
En ook Scholte werd, daags na de uitzending, opgenomen in het fluistercircuit. Bij de bakker (ik heb een beetje een artistieke bakker) hoorde ik over de ongebroken geestkracht van de schilder, die zichzelf op de perstafel had geplant, alsof hij de mascotte was van zichzelf; over zijn vitale glimlach hoorde ik, over de greep in het eigen kruis, ‘en nog een halfje grof met maanzaad’.
Maar dat Scholte het voorstel had gedaan om een Comité van Waakzaamheid op te richten, moest ik uit de krant halen, want ingewikkelde begrippen sneuvelen onherroepelijk in het vocabulaire van horen zeggen.
Het plan, begrijp ik, is als volgt tot stand gekomen: Scholte wilde na de aanslag en het eerste herstel ‘iets doen’ – zoveel had de vrouw bij de bakker ook begrepen – en won advies in bij Felix Rottenberg, die de geschiedenis indook en daar het historische voorbeeld vond van Menno ter Braak: immers ook een man, die zich in zijn tijd uitdrukkelijk tegen autobommen had gekeerd (ze noemden het toen trouwens nog ‘nationaal socialisme’) en die met gelijkgezinden een soortement van anti club was begonnen met dezelfde naam.
Of daaromtrent. Ongeveer.
Zelden zal een vergelijking zo hartbrekend hebben gerammeld.Het is één ding om het verleden levend te willen houden en door te laten klinken in het heden, maar een tweede om de geschiedenis te reduceren tot een multimap vol pakkend illustratie materiaal, dat slechts dient om zeitgeméasse beslommeringen te verluchtigen; gekke, ouderwetse poëzieplaatjes, die met wat knip en plakwerk wonderwel passen in ons eigen album.
Want Menno ter Braak was niet de onvolgroeide voorloper van Rob Scholte, en het valt ook moeilijk vol te houden, dat de wereldoorlog, die de man op zich af zag komen, niet meer was dan een flauwe afspiegeling van het lot, dat Scholte zou treffen.
Het oude Comité van Waakzaamheid, waarvan Ter Braak bestuurslid was, richtte zich tegen het nationaal socialistische gedachten goed, dat zich in de jaren dertig kon beroepen op miljoenen aanhangers, op een democratisch gekozen regering en op tal van vredelievende hoogleraren en godvrezende hoofdonderwijzers, die van orde en netheid hielden en van Hitler.
Ter Braaks idee van ‘anti nationaal socialistische intellectuelen’ mag onderhand als een dooddoener klinken, waartegen niemand met goed fatsoen zal protesteren – met terugwerkende kracht lijkt de schrijver net zo stoutmoedig als Vrouwen, die nu onomwonden verklaren vóór de Vrede te zijn – maar in zijn tijd mocht dat standpunt toch niet automatisch op collectieve bijval rekenen.En het nieuwe Comité? Wil het zich richten tegen het toenemende geweld? Tegen terreuraanslagen? Tegen bommen in binnensteden?
Zijn er in ons land intellectuelen te vinden of kunstenaars, die zich publiekelijk sterk maken voor het tegendeel?
Wordt hier nog iets beweerd?
Of gaat het om een schot voor open doel, dat er bij gebrek aan tegenstanders keer op keer wordt in geknald?
Zelfs nu er de afgelopen week weer een autobom is ontploft, in Rotterdam dit keer, en de mensen opnieuw hun hoofd schudden bij bakkers en banken, en opmerken, dat het toch rare tijden zijn, is de noodzaak van het nieuwe Comité allerminst bewezen.Tijdig ingrijpen van de explosieven dienst had hier meer goed gedaan dan een intentieverklaring.
De oprichting van het Comité mag misschien begrijpelijk zijn in het licht van de omstandigheden, als eerste reactie op de shock – maar een overdaad van begrijpelijkheid is precies het kenmerk van alle kitsch.
Ik heb geknoeid in het citaat van Ter Braak, want de schrijver richtte zich in werkelijkheid niet tot de ‘onpolitieke kunstenaar’, maar tot de ‘onpolitieke student’, die hij probeerde bij het gewone dagelijkse gewoel te betrekken.
Het was de tijd, dat de universiteiten nog bevolkt werden door piepjonge meneertjes, die op de sociëteit de wijn ontkurkten, die pappa ze per kist had toegestuurd.
Zij waren de vrijgestelden, die zich uitdrukkelijk van de wereld afwendden, omdat ze die als te prozaïsch beschouwden.
Toen ik volwassen werd, begin jaren tachtig (Felix Rottenberg en Rob Scholte zijn me wat dat betreft een paar jaar voor geweest) trof je de vrijgestelden niet langer in de studentencorpora, maar moest je ze zoeken in kraakpanden en in oude uitgewoonde pakhuizen met zwarte vlaggen voor het raam.
Sommigen studeerden, anderen werkten, maar dat was bijzaak: we waren jonge kunstenaars, al wisten we nog niet precies waarin.
De voorgeschreven houding was niet on- maar antipolitiek: buiten de gebarricadeerde deuren wachtte een orde, die de onze niet was; een wereld, waarin communisten en christen-democraten met elkaar konden wedijveren in burgerlijkheid.
Dus werd iedere buitenstaander van harte binnen gehaald; ik meen te weten, dat men een moordenaar veel minder onfatsoenlijk vond dan de gemiddelde huisjesmelker.
In die sfeer, waarin elke vijand van de Nederlandse staat vanzelfsprekend een medestander werd, heeft Rob Scholte zijn contacten gelegd. En waarom ook niet? De onderwereld gold als het geëigende oefenterrein voor het anarchisme van de daad, en elke vorm van illegaliteit werd gezien als de voortzetting van het verzet van in de oorlog.
Vandaar de moeilijkheid om te bepalen tegen wie of wat de groep van Scholte en Rottenberg zich richt. Tegen terreur in het algemeen, of tegen de eigen neiging om het terrorisme te onderschatten? Waarover willen de actievoerders waken? Ik denk uiteindelijk over zichzelf en over hun vroegere lichtzinnigheid.
Maar daar heb je geen comité voor nodig; hooguit wat zelfkritiek, en een superego.
De Volkskrant, 25 februari 1995, 00:00
https://www.volkskrant.nl/archief/wij-en-wereld-2~a385934/
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Comit%C3%A9+van+Waakzaamheid
http://www.mennoterbraak.nl/paginas/index.php?page=waakzaamheid
Plaats een reactie