Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (11): De Duitse volkskundeatlas (7) (with extended English version in PDF)
Drie afzonderlijke kaarten werden in de ADV gewijd aan de beginregels van de lieveheersbeestjeliedjes. Reden daarvoor was, dat het begin van de liedjes en het liedtype geen vaste eenheid vormen. En al zijn er bepaalde overeenstemmingen, vaker komt het voor, dat de beginregels met verschillende liedtypen in verbinding treden ofwel dat hetzelfde liedtype verschillende beginregels heeft.
Soms is de benaming van het lieveheersbeestje voor de vorm van de beginregels van wezenlijk belang, bijvoorbeeld: ‘Zomerkalfje (‘kalbla’), vlieg in het woudje (‘Waldla’)’. Ook andere betrekkingen bestaan er tussen de benaming van het lieveheersbeestje en de inhoud van de beginregels, zoals bij: ‘Hemelsdier, vlieg in de hemel.’
De beginregel bevat over het algemeen een aanspreking van het lieveheersbeestje en de oproep om te vliegen. Soms is er geen echte beginregel, is er slechts de aanspreking van het lieveheersbeestje, waarna wordt overgegaan tot de liedinhoud. Deze zijn niet op de kaart opgenomen met uitzondering van twee benadrukte aansprekingen: ‘Vlimvlammeke, godslammeke’ en ‘Zonnekuiken, lieve’.
De inhoudelijke opvulling van de oproepen is van ongelijk gewicht. Naast het onbestemde ‘vlieg uit’, ‘vlieg weg’ zijn er precieze plaatsaanduidingen als hemel, tuin, boom, toren, stoeltje, berg, etc. In tegenstelling tot de onbestemde, vrijwel uitwisselbare beginregels zijn de precieze meer of minder sterk bij de inhoud van het eigenlijke lied betrokken. De isolering van een beginregel is daarom bij ‘vlieg in heergodstuin’ of bij het tweeregelige liedtype ‘vlieg in de bron’ niet zinvol. Het begin ‘vlieg op, vlieg in de hoge (: blauwe) hemel op’ is al behandeld als zelfstandig liedtype. Hier hebben we het alleen over die gevallen, waarin dit regelpaar anders wordt voortgezet. De simpele aansporing ‘vlieg’ is niet op de kaarten opgenomen, maar aangezien deze vooral het Pommerlandlied inleidt, is de verbreiding ervan die van het Pommerlandlied.
Op de eerste kaart zien we de formule ‘vlieg uit’ als het begin van een zevental liedtypen. Zo zien we in Oost Pruisen het type ‘vlieg uit, kom snel weer in mijn huis’, dat ook het typisch Oost Pruisische liedtype van het ‘brandend huis’ soms inleidt. In de weinige opgaven in het westen van Duitsland zien we binding aan de regionaal gebruikelijke weertypen. De meer zuidelijke opgaven behoren bij het daar voorkomende thema ‘in een huis vliegen’. De rijm ‘aus-Haus’ is dragend in talrijke typen en heeft geleid tot liedtypen als ‘vlieg uit, ruk je moeder een been uit’ en ‘vlieg uit, je huis brandt uit.’ Een ander rijmpaar is ‘aus-‘raus’. Als uitbreiding van ‘vlieg uit’ komen we af en toe ‘de (oude, gouden) poort uit’ of ‘de deur uit’ tegen. Leerzaam voor de rijmdwang is het naast elkaar bestaan van twee liedtypen in Koblach:
‘Vrouwendiertje, vlieg uit,
opdat het morgen goed weer wordt’
En
‘Vrouwendiertje, vlieg uit,
maak morgen goed weer eruit.’
In de omgeving heet het:
‘Vrouwendiertje, vlieg voor me uit,
anders komt er een onweer,
het is een gruwel (‘Graus’).’ (Fraxern)
In de Steiermark luidt een opgave:
‘Vrouwendiertje, vlieg uit,
breng een mooi weer naar huis’ (Hafendorf).
De gebieden met de beginformule ‘vlieg op’, die opvallen door omvang en dichtheid, zijn Neder Saksen in combinatie met het thema ‘weer’ en Oost Pruisen met het daar verbreide type van het ‘brandende huis’. Minder vaak komt het voor in Midden Duitsland, waar de hoofdvormen zijn: ‘vlieg op, morgen wordt het mooi erop’ en ‘vlieg op, vlieg in de hemel op’ met aansluitend het verzoek om een gave of mooi weer. In Sleeswijk-Holstein is de formule verbonden met het thema van het ‘brandende huis’. Het rijmpaar luidt hier ‘vlieg op/brandt op’ Onder de Zuid Duitse opgaven vallen een achttal gevallen van ‘vlieg op, vlieg over het bakkershuis’ op. De opgaven in Oostenrijk zijn allemaal aan het thema ‘weer’ gekoppeld. Varianten luiden: ‘vlieg op en op’ en ‘vlieg op, vlieg weg’. Ook herhalingen komen voor. Vaker dan andere oproepen gaat ‘vlieg op’ verbinding aan met andere, zoals de oproep naar de hemel, op bomen, op een berg te vliegen.
De oproep ‘vlieg voort (fort)’ zien we vooral in West Duitsland aan de Midden Rijn. Er is sterke affiniteit met het thema ‘lieveheersbeestje in gevaar’. Het concentratiegebied in het zuidoosten van de Steiermark laat nauwe binding met het thema ‘weer’ zien, vooral het type ‘breng me een mooie zon’. Daarnaast behoort het liedtype hier tot het liedtype ‘vader en moeder zijn al weg’. De Hongaars Duitse opgaven zijn gekoppeld aan het thema ‘brandend huis’ en de wens naar gaven. Varianten zien we vooral in West Duitsland: ‘vlieg ver voort’, ‘vlieg weer voort’, ‘vaar voort’, ‘ren voort’, ‘trek voort’. Ook zien we de samenstelling: ‘vlieg voort, vlieg in het bakkershuis’. Als rijmwoord is ‘voort (‘fort’)’ niet bijster geschikt, soms wordt het herhaald; éénmaal in de Steiermark zien we ‘Ort’. De vier bijeengelegen gevallen van ‘vlieg (voor mij) niet voort’ behoren ieder tot een ander type. Vijf gevallen van ‘vlieg heen (‘davon’)’ zien we in verbonden met het thema ‘weer’ in het Beiers Oostenrijkse grensgebied, acht in de Steiermark, vaak met rijmen verbonden en met verschillende typen: ‘breng me een leuke man’, ‘breng me een mooie zon’, ‘anders steek ik je je huisje aan’.
De formule ‘vlieg weg’ heeft twee verspreidingsgebieden. In Holstein en Mecklenburg is het de inleiding tot de wens naar goed weer; in West Duitsland past het voorkomen bij dat van ‘vlieg voort’, wat duidt op de uitwisselbaarheid van de twee formules. Ook de liedtypen, die ermee ingeleid worden, zijn hetzelfde. Een bijzonder geval is de verbinding met het liedtype ‘moeder koeienpoep/vader kroeg’. Hier rijmt ‘weg’ op ‘dreck’. Afdwalingen van de formule luiden: ‘vlieg toch weg’, ‘vlieg ver weg’ en ‘vaar weg’. Combinaties met andere beginformules betreffen vooral de oproepen in een tuin of naar de hemel te vliegen.
De oproep ‘vlieg hoog op’ vinden we vooral in Bentheim en aan de Nederlandse grens, deels verbonden met het liedtype ‘vlieg hoog op, vlieg in de hoge hemel op’. Ook zijn er enige opgaven van ‘vlieg hoog’, die in het Rijnland met het thema ‘lieveheersbeestje in gevaar’ zijn verbonden. Een variant luidt: ‘vlieg hoog, hoog, hoog.’
De inleiding ‘vlieg in de hoogte’ zien we, verbonden met de vraag naar mooi weer, voornamelijk in Oostenrijk. Één van de rijmen wordt er bijna met de haren bijgesleept: ‘vlieg in de hoogte (‘Höh’), breng ons een mooi weer hé.’ Een Oost Pruisische opgave wijkt af: ‘vlieg hoog in de hoogte’.
De oproep ‘vlieg op en neer’ komt maar éénmaal voor. Daarentegen beginnen de acht opgaven uit Pommeren, allemaal verbonden met het thema ‘brandend huis’, met de formule: ‘vlieg op, vlieg neer’.
De formule ‘vlieg naar huis (‘heim’)’ is vrijwel geheel verbonden met het thema ‘brandend huis’ en beperkt zich tot een deel van het grensgebied van Zuid Bohemen en Zuid Mähren:
‘Lieveheersbeestje, vlieg naar huis,
(je kinderen zullen schreien [‘rijm’: heim-schrein]),
je huis zal verbranden
en je zult nooit erin kunnen.’
De drievoudige herhaling ‘vlieg, vlieg, vlieg’ zien we in een zeer beperkt gebied en verstrooid in Hessen en Oostenrijk
Onder de liedbeginregels op de tweede kaart treffen we het liedtype ‘vlieg, vlieg in ~ tuin’ aan, dat we al als zelfstandig liedtype hebben behandeld. Ze werden op de kaart opgenomen om de regionale onderverdeling tot uitdrukking te brengen. Het totale gebied van de ‘tuin’-opgaven strekt zich uit over de Hunsrück en de Pfalz. Het vaakst zien we ‘heergodstuin’, resp. ‘godstuin’ (incl. ‘in Gods naam’). De bakkerstuin, buurmans tuin, onze tuin en zelden voorkomende andersluidende vormen zijn vooral in het zuiden van het genoemde gebied frequent. Heergodstuin en godstuin komen even vaak voor (26x). Een variant is ‘Alvaders tuin’. De formule ‘in Gods naam’ zien we 14x, de bakkerstuin 25x en 5x de variant ‘in bakkers winkel (‘Laden’)’. Buurmans tuin komt 4x voor, dominees tuin 12x (waaronder 3x het synonieme herentuin). Tweemaal wordt de tuin niet benoemd, tweemaal is het de hemeltuin, de molenaarstuin of de keizerstuin. Eenmalig zien we Kewatz’ tuin, Lamberts tuin, Scheiersch tuin, Gajers tuin, Maiers tuin, Eichels tuin en ‘knolle, knolletuin’ (voor ‘Kohlen, Kohlen, Garten’). Naast het voorgeschoven ‘vlieg’ zien we ook ‘vlieg weg’ (4x), ‘vaar in de lucht’ en ‘vlieg mij voort’.
Het liedbegin ‘vlieg in de bron’ is al besproken. Als typevariant is ‘vlieg in de zon’ te beschouwen, dat zevenmaal voorkomt. ‘Vlieg over de bron’ zien we achtmaal.
Liedaanvangen, verbonden met ‘berg’, zien we tussen Hannover en Osnabrück en ten zuiden van de Donau en verstrooid in Luxemburg en de Steiermark. In Noord Duitsland is ‘vlieg op, vlieg de hoge berg op’ vooral verbonden met de vraag naar mooi weer. De enkele Luxemburgse klinkt hetzelfde: ‘vlieg je hoge berg op’. De Zuid Duitse luidt: ‘stijg op de hoge berg’. Dit wordt vaak uitgebreid met het liedtype; ‘stijg op het stoeltje, stijg op de hoge berg’ (zie boven). De zes opgaven ‘vlieg op de heilige berg’ hebben betrekking op de heilige berg van Andechs, een bedevaartsplaats. Alle zes behoren tot het thema ‘weer’. ‘Vlieg over het gebergte’ luidt een karakteristieke formule in het Salzburger voorland, verbonden met de vraag aan vader en moeder om mooi weer. Het kleurloze ‘vlieg over de berg’ treedt zeer verstrooid op, verbonden met de wens naar mooi weer. Enige zeldzame uitdrukkingen zijn: ‘op de Koeleberg’, ‘op de olieberg’, ‘over berg en dal’ (3x), ‘naar de hemelsberg’, ‘op de hoogte’ (2x).
‘Bomen’ of ‘boompje’ zien we in drie kleine gebiedjes in Noordwest Duitsland. In één ervan luiden de zeven opgaven: ‘(vlieg op,) vlieg op alle bomen’ en allemaal zijn ze verbonden met de vraag aan vader en moeder om mooi weer. De twee andere gebiedjes verschillen: ten westen van Maagdenburg luiden ze: -söhneken-bäumeken en zijn verbonden met het type vader-moeder-mooi weer, in westelijk Kassel luidt het rijmpaar: häuneken-bäumeken in combinatie met de thema’s ‘olie afgeven’ en ‘brandend huis’.
De oproep te vliegen ‘naar de toren’ (58x) of ‘naar de kerktoren’ (2x) is meestal met typen van het thema ‘vader en moeder’ verbonden (zie boven). Ze komen voor in Egerland, Vogtland en de Oberpfalz. Varianten luiden: ‘stijg op de toren’, ‘vlieg in de toren’, ‘vlieg over de toren’. Als rijmpaar zien we ‘toren-daarboven’ (Turm/drum), ‘toren-gestorven’ (dial. ‘gesturm’). Twee verstrooide opgaven uit Noord Duitsland luiden: ‘Maiken-worm, vlieg naar de toren’, verbonden met een gavenwens, en ‘Hemelswormpje, stijg op het torentje’, verbonden met de wens naar mooi weer.
De oproep ‘in (over) het woudje’ te vliegen zien we in een klein gebied in Noord Mähren en Hessen. In de opgaven uit Noord Mähren is de rijm ‘zomerkalfje-woudje (kalbla-waldla) door de naam van het lieveheersbeestje ingegeven. Dat geldt ook voor de opgaven uit Hessen, die tot het thema ‘brandend huis’ behoren en ‘roodkalfje’, resp. ‘roodkeeltje’ rijmen op ‘woudje’ (kälbchen-kehlchen-wäldchen). Een typevariant is: ‘vlieg over het drempeltje (Schwellchen)’.
De beginformule ‘vlieg in de wind’ is typisch voor de Lüneburger Heide. Met de ondersteuning van het rijm ‘zonnekind-wind’ zien we hier een samenhangend gebied. Het begin ‘vlieg in het land’ hebben we al bekeken. Tevens werden opgaven meegerekend, waar in één ‘land’ rijmt met de gewenste gave ‘een nieuw kleed (‘Gewand’)’, een andere begint met ‘vlieg uit in het wijde land’ en de derde met ‘vlieg in het buurland’, waarbij mooi weer wordt gewenst en gerijmd met ‘wind’.
Het drietal opgaven van ‘vlieg over weg en steg’ zijn met de vraag naar mooi weer verbonden en blijven zonder rijm. De drie opgaven ‘vlieg over de beek’ in de Oberpfalz rijmen ‘Bach-Tag’ en horen bij het thema ‘weer’.
Een bijzondere formule is ‘vlimvlammeke, heergodslammeke’ (flimmflämmke-Herrgottslämpke). Varianten van het eerste woord zijn: Fliereflämmke, Fleienflämmke, Himphämke, Lilämpke, Liewerlämpke; het grondwoord van het tweede kan zowel ‘lampje’ als ‘lammetje’ zijn. De betekenis van ‘lampje’ hangt samen met het ‘olie geven’, dat we in een kleine helft van de teksten zien. De andere teksten betreffen het liedtype ‘Maria’s schootje-wegge en broodje’ (zie boven). Een verdeling tussen ‘lampje’ en ‘lammetje’ blijkt niet mogelijk.
Over blijven: ‘vlieg over mijn hooi’ (2x), ‘vlieg over de zee’ (2x), ‘vlieg naar het vlierbos’, ‘vlieg onder de wolken’, ‘vlieg over de nootjesheg (?)’, ‘vlieg op de grond’, ‘vlieg over de stenen brug’, ‘vlieg, vlieg over de sterren’, ‘vlieg de moeder tegen het venster’, ‘vlieg over de trap’, ‘vlieg in het waterplekje (‘Tümpferl’)’ (2x), ‘vlieg op de “Trett’n” (pergola)’, ‘vlieg over de “Stiegl” (hek?)’, ‘vlieg over de Sen (Berg)’, ‘vlieg over de brij’, ‘vlieg over haag en heg’ (2x), ‘vlieg op de longen en lever’.
Op de derde kaart zien we de oproepen om ‘in de (hoge, blauwe) hemel’ te vliegen weergegeven, verdeeld in vier groepen. De oproep ‘vlieg in de hemel’ wordt in Opper Slezië verbonden met het verzoek om een stukje brood. De hieraan ten grond liggende Poolse versie rijmt nieba-chleba (hemel-brood). In Opper Oostenrijk en Bohemen wordt de oproep zonder rijm gekoppeld aan de vraag naar mooi weer. Vergelijkbaar is de oproep: ‘vlieg op, vlieg in de hemel op’. Deze komt naast ‘vlieg in de hemel’ vaak voor in Vogtland, Bohemen en de Oberpfalz en leidt verschillende liedtypen in. Voor Noordwest en West Duitsland is een mengeling van ‘hemel’, ‘hoge hemel’ en soms ‘blauwe hemel’ karakteristiek. Wat betreft de hoge hemel zien we: ‘vlieg in (: naar) de hoge hemel’, ‘vlieg hoog in de hemel’, ‘vlieg op, vlieg in de hoge hemel op’, ‘vlieg hoog op, naar de hoge hemel op’, ‘vlieg weg, vlieg naar de hoge hemel’. In het gebied van Sleeswijk tot Hannover is de gerijmde verbinding ‘himmel-Zuckerkringel’ typerend. Tussen de Eems en Hunte zijn de wens naar ‘Stutenbutter’ en naar mooi weer bepalend, wat ook geldt voor het Westfaalse randgebied. In de Eifel en in Luxemburg is ‘vlieg in de hemel’ het meest verbonden met het hier heersende type van het ‘brandende huis’.
Het belangrijkste gebied van ‘vlieg in de lucht’ ligt in het westen van Duitsland, in Luxemburg. Meestal leidt dit het Luxemburgse type van het ‘brandende huis’ in, maar ook de thema’s ‘weer’, ‘vader en moeder’ en ‘lieveheersbeestje in gevaar’. Varianten luiden: ‘ren de lucht’, ‘ren de lucht in’. De variant ‘vlieg hoog in de lucht’ zien we vooral in Oost Pruisen, meestal in verbinding met het hier gebruikelijke type van het ‘brandende huis’. Er is geen rijmbinding.
De beginregels, die oproepen op een ‘spits’ te vliegen, hebben twee verspreidingsgebieden: Opper Pfalz – West Bohemen en Kärnten. In Kärnten wordt het huwelijksorakel aldus ingeleid, maar ook komen bindingen met het thema ‘vader en moeder’ voor. De meest voorkomende versies zijn: ‘stijg op mijn vingerspits’, ‘stijg op de vingerspits’, ‘stijg op de vinger’, ‘vlieg op de spits’. Zelfs is een zelfstandig type ontstaan:
‘Lieveheersbeestje, stijg op mijn vingerspits
en vlieg voort.’
Als typevariant zien we: ‘ga op een zit’. In de Opper Pfalz en West Bohemen hebben de beginregels betrekking op het daar sterk gevarieerd voorkomende thema ‘vader en moeder’. Het vaakst zien we: ‘vlieg op de spits’, met het bijhorende ‘vlieg op de hoge spits’. Verder zien we: ‘vlieg op de hemelspits’, evenals ‘vlieg op de kerkspits’. Zelden zien we de vingerspits.
De groep van beginregels, die om een met de handrug gevormd stoel (‘Stühle’) draaien, heeft twee verspreidingsgebieden. In Zuid Bohemen zijn de meeste opgaven voor het daar verbreide weertype ‘zon-bron’ geschoven en luiden: ‘zit op de stoel’; een grote minderheid vormt met ‘stijg (: sta) op de stoel’ een eigen liedtype van het thema ‘weer’. Het andere, veel grotere verspreidingsgebied strekt zich uit over Zwaben en de Pfalz. In het zuiden van dit gebied zien we ‘stijg’ en ‘sta’, in het midden en noorden ‘vlieg’ en in het noorden ‘zit’ (op de stoel). De binding met het thema ‘weer’ kent maar weinig uitzonderingen. Varianten zijn: ‘vlieg over drie stoelen’, ‘zet je op je goudige stoel’; ‘stond op moedergodsstoel’. Ook zien we: ‘hurk op de stoel’, ‘kruip over mijn stoel’, ‘hup over de stoel’, ‘hef je op de stoel’. Typevarianten zijn:
‘Vrouw vrouw Schüle,
melk je koeien (kühle).’
‘Heergodsdiertje,
sluip in de school.’
‘Heergodskoetje,
zet je op mijn vaders stoel (rijm: kühle-Stühle)’.
Onder de opgaven, die een plaatsaanduiding bevatten, zien we negenmaal de tekst ‘vlieg naar Trier’ in de omgeving van die stad. Het wordt verbonden met diverse typen, waaronder het gavenwenstype ‘heergodstuin’ iets vaker voorkomt dan de andere. De inleiding ‘vlieg naar Striege’ zagen we bij het Pommerlandlied. De plaats Grein ten oosten van Linz wordt driemaal genoemd in samenhang met de groep ‘Rain, Hain’, die bij het thema weer horen. Eenmalige plaatsnamen zijn: Posen, Dresden, Halberstadt, Breckersfeld (3x), Heiligenstadt, Haiger, Frankfurt, Gehelfersberg, Weiderstein, Keulen, Hanau, Steinheim, Schellenbach (2x).
‘Vlieg over de Rijn’ zien we 31x, waarvan 23 in de buurt van de Midden en Boven Rijn en verbonden met het liedtype, waarin om een glas wijn wordt gevraagd, of met het weertype, dat zich tot Sint Katharina richt (zie boven). Rijmen zijn er zat, met zijn, zonneschijn, brandewijn, wijn, ‘herein’, etc. Een achttal bevindt zich ten zuidoosten van München, waar we ook negen opgaven van ‘vlieg over de akkergrens (‘Rain’)’ en éénmaal ‘vlieg over de schijn’ aantreffen. Vrijwel al deze opgaven zijn verbonden met het thema ‘weer’. Een veelvoorkomende versie luidt:
‘Lieveheersbeestje,
vlieg over de akkergrens,
vraag vader en moeder (of: de Moeder Gods),
of morgen mooi weer kan zijn.’
De oproepen ‘vlieg op de wilg (‘Weid’)’ (26x) en ‘vlieg op de heide’ (15x), horen bij hetzelfde in Neder Oostenrijk verspreide liedtype, dat de vraag om een gouden kleed uitspreekt. De rijmbinding ‘Weid-Kleid’ en ‘Heid-Kleid’ is algemeen.
De oproep ‘vlieg over het/mijn huis’ is karakteristiek voor Mecklenburg en Voor Pommeren en hoort bij hetzelfde weertype, dat ‘haus-haus’ rijmt (zie boven). Enige varianten, die het thema ‘brandende huis’ inleiden: ‘vlieg naar huis’, ‘zoem naar huis’, ‘vlieg over mijn naaste buurmans huis’, ‘vlieg over het huisje weg’.
De oproep ‘vlieg over het dak’ (19x) hoort ook tot een in Mecklenburg verbreid weertype. De rijmbinding luidt ‘Dach/Tag’. De vier opgaven van de poëtische oproep ‘vlieg over distel en doorn’ komen uit dezelfde streek en zijn verbonden met het verzoek aan de Moeder Gods om mooi weer. Rijmen zijn: worden, koren en mor(ge)n.
De oproep ‘vlieg naar de stad’ zien we zesmaal, waarvan driemaal in Oost Oostenrijk, verbonden met een gavenwens. In dialect rijmen Stodt-Brot. Ook wordt gesproken van ‘vaar in de stad’, waarbij bonbons en kadetjes worden gewenst.
De oproep ‘vlieg voort in de groene weide’ zien we tweemaal in Noord Bohemen, zonder vervolg. Drie andere komen uit de Pfalz en verbonden met het thema ‘lieveheersbeestje in gevaar’ en de variant van het kroegtype, waarbij de moeder in de koeienpoep ligt.
De oproep ‘vlieg in de wereld’ is in Pommeren en West Pruisen verbonden met de wens ‘breng me 1000 daalders geld’ (zie boven). De oproep ‘vlieg in het veld’ (4x) is verbonden met verschillende thema’s.
De oproep ‘vlieg naar de lieve God heen’ is merendeels een verbastering van het liedtype, waarin het lieveheersbeestje naar de hemel moet vliegen om daar God om mooi weer te vragen (zie boven). Eenmaal heet het: ‘vlieg naar de lieve God in de hemel en vraag hem of het al middag is.’
De lieveheersbeestjenaam ‘Heergodszoontje’ leidt tot ‘vlieg op het troontje’, maar ook ‘boompje’ zien we als rijmwoord bij lieveheersbeestjenamen met ‘-heuneken’. Een aantal malen wordt de oproep voortgezet met: ‘zet je op een schimmel, rij (: vlieg) in de hemel’. Twee opgaven wijken sterk af:
‘Heergods-meinicken,
kruip op vier beentjes (‘Beinicken’).’
En
‘Heergods-heiniken,
vreet je kruimeltjes (Kreimeken)’.
De meeste van deze opgaven vervolgen met het verzoek om bij vader en moeder naar mooi weer te informeren.
De benadrukte oproep ‘Zonnekuiken, lief’ is beperkt tot een klein gebied in Neder Saksen tussen Weser en Hunte. Negen van de tien opgaven zijn verbonden met het weertype, dat op de aanspreking rijmt met ‘wat staat in je brief’. Slechts één ervan voert dit regelpaar voort met de vraag naar de levenslengte (zie boven).
Het begin van de lieveheersbeestjeliedjes in Zevenburg zijn in de ADV op een aparte kaart weergegeven. Net als bij de liedtypen hopen de opgaven zich op in de districten Nösen in het noorden en Groß-Kokel, Klein-Kokel, Hermannstadt en Fogarasch in het zuiden. Overheersend is de oproep op een boom te vliegen. De variant perenboom domineert over de andere: appelboom, populier, hoge boom. Twee liedtypen zijn specifiek met het ‘boom’-begin verbonden: het lieveheersbeestje krijgt kölasche en melk, wanneer het de komst van de Turken meldt, en de schildering van alles wat er gebeurt, wanneer de Turken komen met stangen e.d. Alleen de perenboom zien we driemaal in een ander liedtype, dat van het huwelijksorakel. Eenmaal heet het: ‘vlieg heen, vlieg op de perenboom.’
Bij ‘vlieg in de hemel’ zien we meerdere typen, vooral die waarin ‘melk en witbrood’, ‘melk en paluks’ worden gewenst, maar ook andere wensen als een pot vol honing of een potje vol room. Groter nog is het aantal gevallen, waarin ‘vlieg in de hemel’ wordt verbonden met het liedtype van de Turken en met name die, waarin het lieveheersbeestje kölasche en melk krijgt voor zijn waarschuwing. Een variant luidt: ‘vlieg in de hemel, zeg mij, waar mijn moeder woont.’ Tweemaal is het verbonden met een liedtype, dat de hemel zelf tot inhoud heeft: ‘vlieg in het gouden hemelrijk’.
De oproep ‘vlieg in het huisje’ behoort in de eerste plaats bij het liedtype van kölasche en melk voor het Turkenmeldende lieveheersbeestje; éénmaal wordt de bede om een stuk brood daarmee verbonden. Ook andere oproepen zijn met de Turkentypen verbonden: ‘vlieg op het rek’, ‘vlieg op het stapeltje’, vlieg op de berg’, ‘vlieg naar Hermannstadt’. Het begin ‘vlieg in het bos’ leidt viermaal tot de wens naar hazelnoten en éénmaal naar het Turkengevaar en kölasche en melk-type. Het begin ‘vlieg voort’ hoort bij twee opgaven van het liedtype ‘je vader en moeder trekken voort’, terwijl ‘vlieg heen’ en ‘vlieg weg’ met de schildering van het Turkengevaar zijn verbonden. ‘Vlieg over het land’ vormt de inleiding tot een huwelijksorakel.
Aan het eind van haar reis door de lieveheersbeestjeliedjes van de ADV gekomen geeft Grober-Glück een samenvatting van de resultaten, die twee zaken beoogd te behalen: de regionale verdeling en het leven der liedvormen in de ruimte. Bij het bekijken van de hoofdkaart valt als eerste door omvang en geslotenheid het Beiers Oostenrijkse weertype ‘bron/zon’ op. Dit bevestigt een Beiers Oostenrijkse samenhang, die op dialectkaarten evenals op kaarten over de volkscultuur naar voren komt. Ten noorden van de Oostenrijkse landsgrens, in Zuid Bohemen, zien we daarentegen een grote variatie.
Heel nadrukkelijk treedt in Oost Pruisen een variant van het type ‘brandend huis’ naar voren. Ook een weertype in Mecklenburg bezet een groot gebied. De typen ‘vlieg over het huis’ en ‘vlieg over het dak’ liggen inhoudelijk en ruimtelijk dicht bijeen. Ook andere gebieden van aanzienlijke grootte zien we met vaste motieven afgebakend, zoals de Altmark met het type ‘Himmel/Zuckerkringel’, het land tussen de Beneden Weser en de Beneden Elbe met het levensduurorakel en Neder Slezië met het weerorakel.
Gebieden van geringere grootte, die zich door dominantie van een bepaald type onderscheiden, zijn: Luxemburg met een eigen vorm van het type ‘brandend huis’, de Pfalz met het type ‘Heergodstuin’, het gebied tussen Trier en Gießen met het thema ‘lieveheersbeestje in gevaar’ en het grensgebied tussen Noord Beieren en de Opper Pfalz met het thema ‘vader en moeder zitten op de toren (of elders)’. Ook in het oosten van Opper Slezië, het Zittauer- en het Reuzengebergte en Oost Friesland vinden we bijzondere motieven. Zeer versplinterd is daarentegen Zuidwest Duitsland.
Tegenover de veelvoudigheid van de hoofdkaart steekt de vlakke verbreiding van het Pommerlandlied sterk af. Hier heeft, onder invloed van literaire verspreiding, één enkel liedtype de regionale en de door het dialect gestelde grenzen overwonnen. Voor onderverdeling zorgen slechts de varianten, waarvan het noorden en zuiden gevrijwaard zijn.
Uitsluitsel over de geschiedenis is volgens Grober-Glück slechts bij het Pommerlandmotief te verkrijgen. Maar indirecte conclusies zijn mogelijk en wel tot de thema’s ‘brandend huis’ en ‘in een huis vliegen’. Hier leidt motiefvergelijking met de rest van Europa tot de constatering, dat liederen met de thema’s weer, brandend huis, huwelijksorakel en gaven brengen in veel landen bekend zijn. Zo’n wijde verbreiding duidt op hoge ouderdom. Het thema ‘in een huis vliegen’ lijkt alleen in Duitsland bekend te zijn; dit zou dan dus minder oud moeten zijn en afgeleid van het thema van het ‘brandend huis’ van het lieveheersbeestje. Hiertegen spreken echter de intensieve opgaven in Slezië en Noord Mähren en de oud aandoende vormen als ‘moeders knekelhuis’ en ‘moeders bruidhuis’. Bij het Pommerlandlied leidt het grote Midden en Zuid Duitse gebied van varianten tot de conclusie, dat de hele verbreiding vanuit dit gebied zijn beginpunt had.
Grober-Glück geeft dan een schets van de ontwikkeling van de typen. In het begin waren de typen aangeduid als tekstgroepen, die overhuivende thema’s naar inhoud uitgesplitst tot uitdrukking brengen. De eenheid van het type wordt daarbij bepaald door een of meer gelijke elementen. In de eerste plaats gaat het daarbij om de inhoud, zoals een zeker huis, waarin het lieveheersbeestje vliegt, of een gave, die het brengt. In de regel gaan daarmee ook formele overeenkomsten hand in hand, zoals de rijm aus/haus, dezelfde vraagformule: ‘Wat zal zijn, regen of zonneschijn?’ Een wezenlijk aandeel aan de bijzondere vormgeving heeft de beginregel.
Er zijn natuurlijk punten, waar de strenge indeling stukloopt. Een voorbeeld is het motief ‘in de hemel vliegen’, dat als zelfstandig thema met vier typen werd gedefinieerd, hoewel het in talrijke typen van andere typen als beginregel of in de rest van de tekst als motief te vinden is. Hetzelfde zien we met het motief ‘vader en moeder’. Dit is als thema gedefinieerd, maar vader en/of moeder hebben ook een vaste plek in andere thema’s en typen. Er zijn dus dwarsverbindingen, die men bij het vastleggen van thema’s en typen buiten beschouwing moet laten, tenzij men ze tot type of thema verheft. De typen van het thema ‘in een huis vliegen’ zouden voor een groot deel bij de thema’s ‘geschenken brengen’ of ‘weer’ ingedeeld kunnen worden. Dat gebeurde niet, omdat er teksten zijn, die geschenken- noch weerwensen hebben. Zou men die als korte vorm of als varianten definiëren, dan zou het thema ‘in een huis vliegen’ geëlimineerd zijn. Typen van hetzelfde thema vertonen onderlinge verwantschappen. De weerwensen, die aan God, Maria of vader en moeder worden gedaan, hangen onderling meer samen dan met andere weertypen, die zelf weer andere affiniteiten onder elkaar vertonen. De reden om ze toch als typen te zien en niet als varianten in te passen was gelegen in het feit, dat geen type als hoofdvorm te beschouwen was. Ontbrekende ruimtelijke samenhang was de reden om de twee weerorakels (regen-zonneschijn) als typen te onderscheiden, hoewel ze tekstueel maar weinig verschillen.
Grober-Glück onderscheidt centrifugale en centripetale krachten: er zijn typen en varianten, die een zekere duurzaamheid kennen, terwijl er ook krachten aan het werk zijn, die ze veranderen. Centripetale krachten zijn rijm en ritme, die in een groot deel van de opgegeven teksten te vinden zijn. Een leidende rol speelt daarin de beginregel en daarbinnen weer de benaming van het lieveheersbeestje. Een centrifugale kracht is de vorming van varianten. Zij komen voort uit het veranderen van enige woorden tot het inschuiven van regels of juist het wegvallen van regels, het uitbreiden of inkorten van het aantal regels, tot het toebehoren tot een bepaald type nauwelijks nog te zien is. Ook in de beginregels zijn centrifugale krachten aanwezig als gevolg van de zwakke binding, die ze met het type hebben. Een bijzonderheid in de werking van centrifugale krachten is het woekeren van motieven. Zo komen in het thema ‘in een huis vliegen’ niet minder dan 17 huizen op de proppen, naast 37 zeldzaam of eenmalig voorkomende opgaven. Het is duidelijk, dat dit thema een bijzondere neiging heeft associaties op te roepen. Ditzelfde is het geval met de schildering van de huiselijke wanorde bij het thema ‘brandend huis’, dat aanzet tot het gebruiken van steeds nieuwe mogelijkheden.
Een bijzondere centrifugale kracht ziet Grober-Glück in de specificatie, die we bij woordvariaties tegenkomen. Het in de ‘normaaltekst’ gegeven woord wordt niet als gewoonlijk door een ander vervangen (nieuwe jas => rode jas), maar door een toevoeging gespecificeerd (poep => hondenpoep, kippenstront). Opvallend is dit te zien in de plaatsaanduidingen (bron => Hollabron).
In de uitruil van elementen en rijmen tussen het lieveheersbeestjelied en andere genres van het kinderlied ziet Grober-Glück ook een centrifugale kracht. We zien dit in het motief van de gavenverdeling (mij een, jou een, anderen geen), dat in diverse soorten kinderliederen te vinden is (dier-, wiege-, regen-, St. Maartens-, aftel-). Het motief van het brandende huis zien we in liedjes aan de slak, de raaf en de vlinder. De raaf en de slak hebben een bijzondere affiniteit met de lieveheersbeestjeliedjes, die tot uitdrukking komt in de rijmgroep ‘Graben-Raben’, die in het lieveheersbeestjerijmpje (zie boven) zeker ontleend is en geen vaste plaats heeft. Ook het ‘kroeg’-motief is in meerdere genres bruikbaar en komt voor in het dierenlied aan de raaf, het regen- en het wiegelied. Het motief ‘de Moeder Gods maakt het poortje open’ komt in knierijversjes voor. De orakelvraag naar de levensduur wordt vooral aan de koekoek gesteld. Het gevaar, dat het lieveheersbeestje bedreigt, zien we ook in slakkenrijmpjes en in het ravenlied spelen stangen een rol. Dat uit een bepaald huis gaven moeten worden gebracht, komt in regenliedjes en ook in ooievaarliedjes voor. En zo kunnen we doorgaan. Bijzonder instructief is in dit verband het Pommerlandlied, dat oorspronkelijk aan de meikever gericht was, maar een vaste plek in de lieveheersbeestjerijmpjes veroverd heeft.
De lieveheersbeestjeliedjes horen niet in de categorie van onzinliedjes, die uitsluitend door klank en ritme bepaald worden, maar toch hebben deze een grote invloed op de vorm, wat tot gevolg heeft, dat de inhoud instabiel wordt. Dominantie van de vorm treedt vooral op bij de beginregels en zet al in bij de benaming van het lieveheersbeestje. De samenstellingen met ‘-koetje’ roept de rijm met ‘stoeltje’ op en veroorzaakt daarmee ook het vervolg van het lied: ‘stijg op het stoeltje, stijg op de hoge berg.’ De naam ‘Heergods-häuneken’ roep de rijm ‘Späuneken’ op en ‘zonnekind’ de rijm ‘vlieg in de wind’. Vaak maakt de oproep tot vliegen de erop volgende rijmassociatie los. Een voorbeeld laat dit zien. Het type ‘vlieg over de wilg (‘Weid’), breng onze Heergod een gouden kleed (‘Kleid’)’ heeft als variant: ‘vlieg uit (‘aus’), breng de Hemelmoeder een gouden ruiker (‘Strauß’)’. Een gouden ruiker is als gave minder voor de hand liggend als een gouden kleed. De door ‘aus’ gevorderde rijm dwong deze verandering af, maar omgekeerd kan ook de tweede regel de rijm van de beginregel bepalen. Dat is het geval bij talrijke huis-typen, die op ‘flieg aus’ rijmen, en geldt zeker ook voor de variant ‘Vrouwenkevertje, zoem, breng mij een mooie zon (‘Sunn’)’ van het type ‘bron/zon’. Hoever een rijmklank van inhoud kan veranderen, toont de omzetting van ‘vlieg in Gods gaard’ tot ‘vlieg in Gods naam’, wat in tegenstelling tot ‘dominees tuin’, ‘buurmans tuin’ een hele andere betekenis aanbrengt. Ook de instabiliteit van de inhoud bij de gaventypen is hier onder te brengen: het lieveheersbeestje moet soms iets voor zichzelf halen en soms iets voor het kind, maar de vorm is hetzelfde (zie boven). Ook inhoudelijk zo verschillende uitspraken als ‘mijn huis’ en ‘jouw huis’ of ‘mijn vader’ en ‘jouw vader’ wisselen binnen dezelfde vaste typevorm.
Tenslotte stelt Grober-Glück de vraag, op welke wijze de kenmerken van het genre ‘kinderlied’ bij het lieveheersbeestjeliedje tot uitdrukking komen. Het lieveheersbeestjelied is net als de meeste dierliederen een echt kinderlied, wat inhoudt, dat het door kinderen gedicht en verbreid wordt. Zoals bij alle kinderliederen is de inhoud functioneel bepaald: niet het lieveheersbeestje als zodanig wordt bezongen, maar een aan het lieveheersbeestje gerichte, vaak met de handeling verbonden oproep wordt in liedvorm gekleed. De inhoud wordt door de kinderlijke voorstellingswereld bepaald. Gavenwensen, mooi weer, huis en ouders en orakelvragen staan in het middelpunt. Het overdragen van de kinderlijke voorstellingswereld op het lieveheersbeestje komt overeen met de kinderlijke bezieling van de wereld om hen heen; het lieveheersbeestje wordt als een bezield wezen behandeld. Deze visie begint al bij de benaming van het lieveheersbeestje, waarbij de grondwoorden als hoentje, koetje, kalfje, met hun veelvormige bepalingswoorden waarschijnlijk als ‘symbool’ met alle consequenties (b.v. melken, eigendom van een heer) worden voorgesteld. Het element ‘aanspraak’, een karakteristiek van het kinderlied, zien we in ieder type; een ander karakteristiek element, de ‘bezwering’, is afgezwakt tot de oproep tot vliegen; alleen in het type ‘olie geven’ komt een dreiging tot uitdrukking.
De diffuse verspreidingsvorm heeft het hier besproken liedgoed gemeen met spreekwoorden en daaraan verwant spreekgoed; ze zijn licht van gewicht en daarom beweeglijk en verspreiden zich gemakkelijk over grote gebieden. De als typevarianten aangeduide vormen laten zien, hoe de verwijdering op de teksten inwerkt. En niet alleen de diffuse verspreidingsvormen worden door de lichtgewichtigheid verklaard; de steeds terugkerende gelijksoortige inhoud van thema’s, typen en elementen als weer, gavenwensen, hemel, vader en moeder, suggereert ook polygenese. Dergelijke inhouden liggen in zekere zin voor de hand en kunnen steeds opnieuw ontstaan, hetgeen in zekere zin ook geldt voor de eenvoudige structuren, die zij schragen.
The attached PDF is a more extended English version of the whole chapter.
Plaats een reactie