Ouwe Siem – Rehabilitatie voor de verloren generatie
Geen tijdperk heeft zo’n slechte naam als de jaren tachtig, maar veel van de eigengereide creativiteit van de hedendaagse jongeren wortelt in de punk, meent Fred de Vries (https://www.volkskrant.nl/mensen/rehabilitatie-voor-de-verloren-generatie~bfb4de05/)…
De Eighties revival weet van geen ophouden. Bands als The Editors en Franz Ferdinand kopiëren ongegeneerd het sombere en hoekige geluid van weleer. Radioprogramma’s en boeken herdenken de jaren tachtig. Live 8 deed Live Aid nog eens dunnetjes over. En George W. Bush promoveerde Iran tot mikpunt van een nieuwe Koude Oorlog, compleet met apocalyptische visioenen.
Tijd voor een rehabilitatie. Hoe relevant zijn de jaren tachtig? Hoe grauw waren ze? Waar ging het mis? En wat zijn de verworvenheden?
‘Hardop zeggen, dat je de jaren tachtig als opwindend hebt ervaren, levert vooral minachting en afkeuring op‘, schreef de Britse columniste Minette Marrin onlangs in de Sunday Times. Zij beschrijft de jaren tachtig als ‘een van de beste, meest genereuze en hoopvolle perioden voor Engeland‘. De oude structuren werden overhoop gegooid. Er kwam een einde aan de macht van de vakbonden. Het Britse klassensysteem werd opgeschud. Er kwam een vrouwelijke premier, Margaret Thatcher, een middenstandsdochter. Geld was niet langer een vies woord; een eigen huis niet langer voorbehouden aan de happy few. Natuurlijk, zwakt ze haar jubelzang af, waren daar moeilijke ingrepen voor nodig, maar de economie kreeg nieuwe impulsen en de werkloosheid daalde.
In Nederland waren de veranderingen minder radicaal. Maar het residu beeld is toch, dankzij de toenmalige recessie, werkloosheid en de angst voor ‘de bom‘, een van grauwheid en troosteloosheid. De in het zwart gehulde generatie die opgroeide in de jaren tachtig (geboren tussen 1955 en 1970) kreeg van sociologen het bijvoeglijk naamwoord ‘verloren‘.
Zoals Marrin betoogt: dat is een te beperkte samenvatting. Onafhankelijkheid en kleinschaligheid waren de toverwoorden. Pragmatisme stuurde de daad. De jaren tachtig baanden de weg voor het uitbundige slot decennium van de twintigste eeuw. Het was een complexe, incoherente periode, waarin krakersrellen zij aan zij gingen met ongegeneerde hebzucht. Een tijdperk, waarin Nederlanders voor het laatst warm liepen voor grootschalige protestmarsen en popmusici zich ineens zorgen maakten over Afrika. Tevens een periode, waarin de politiek haar greep op de burgerij verloor en de verschillen tussen links en rechts verschrompelden.
Als de jaren tachtig een mens waren geweest, zou hij als manisch depressief en schizofreen zijn gediagnosticeerd. Het sombere, serieuze eerste deel van het decennium (1980-1985) rekende af met zijn voorgangers. Het onbezonnen tweede deel vormde de opmaat voor de vulgariteit, het egoïsme en hedonisme dat tot 9/11 voortduurde.
De jaren tachtig introduceerden branding en celebrities, sigarettenfabrikanten, die popconcerten sponsorden, en de obsessie voor merkkleding. Ze bevestigden situationistische theorieën over de ‘spektakel maatschappij,’ waarin iedereen tot toeschouwer is gereduceerd, en iets pas bestaat als het in het spektakel is opgenomen. Verhalen over ‘de oorlog‘, de hongerwinter, de watersnoodramp en Woodstock vonden geen weerklank meer. Net als de Sixties waren de Eighties een sleutel decennium.
Om de impact van het tijdvak te begrijpen, moeten we het in 1977 laten beginnen, het jaar van de punk. Niet alleen hadden de Sex Pistols en die honderden andere bandjes popmuziek weer voor iedereen toegankelijk gemaakt, punk had bovenal een mentaliteitsverandering teweeggebracht. Het liet zien, dat je in weerwil van de economische en sociale malaise met fantasie en daadkracht veel zelf kunt doen en regelen – zonder verstokte ideologie of revolutiedrang. Een optreden, een plaatje, een krantje, een club, een label, een pand, een bedrijf.
Die drang om het zelf te doen, omdat niemand anders het voor je doet, dat was punk. Kernbegrippen waren eenvoud, onafhankelijkheid, ongrijpbaarheid, guerrillatactieken, netwerken, terug naar de basis. Die mentaliteit, die het hele spectrum van krakers tot yuppen beïnvloedde, had alles te maken met de tijdgeest en weinig met drie akkoorden muziek.
De overheid als dirigent had afgedaan. ‘Don’t worry about the government‘, zongen de Talking Heads. De yup en de kraker, de signifiers van de jaren tachtig, wendden de economische recessie en de daaruit voortvloeiende verwarring aan om zelf iets op te bouwen. Voor de een was dat een autonoom pand, voor de ander een eenmansbedrijf. Beiden voeren daarbij grotendeels op eigen kracht.
De vroege jaren tachtig waren een breukvlak tussen twee relatief stabiele periodes. De Sixties waren definitief voorbij, maar het no nonsense kapitalisme van Thatcher, Reagan en Lubbers moest nog tot volle wasdom komen. Op die breukvlakken heerste de kortstondige staat van chaos en opwinding, die vooraf gaat aan stabiliteit en voorspelbaarheid.
Gebrek aan aandacht van de publieke en commerciële sector gaf jongeren juist onverwachte mogelijkheden. De bestuurders hadden het te druk met het keren van het economische tij. Als gevolg van de hoge werkloosheid en hun geringe koopkracht waren tieners en twintigers niet interessant voor adverteerders. Het waren de babyboomers, die zich in goede posities hadden gemanoeuvreerd, op wie de aandacht zich richtte. De ‘verloren generatie‘ grijnsde; het gaf haar alle gelegenheid te experimenteren.
De centrale voorwaarde voor het experiment is ruimte. De kraakbeweging zorgde voor fysieke ruimte. Leegstand werd met behulp van het breekijzer opgeheven. De bezette panden boden de mogelijkheid tot het uitwerken van ideeën rond samenwonen, kunstenaarschap, activisme en ondernemerschap. Commercieel ingestelde ondernemers deden hetzelfde. Zij, de ‘vrije jongens‘, zochten economische ruimte, vonden die, en gingen aan de slag, eveneens geheel volgens het punky do it yourself principe, DIY.
Er bestond een symbiotische relatie tussen de geëngageerde en de commerciële krachten. Krakers maakten een wijk gebruiksklaar voor de wederopstanding. In hun kielzog volgden alternatieve winkeltjes en galerieën. Daarna kwamen de projectontwikkelaars en de fauxhémiens. De Lower East Side in New York, Ladbroke Grove in Londen, Schöneberg in Berlijn en de Pijp in Amsterdam, stuk voor stuk voorbeelden van succesvolle opwaardering.
Zuilen verkruimelden. Wie weet nog wat V.P.R.O. betekent? Aan het starre, anti seksuele, feminisme kwam dankzij Madonna een einde. Popmuziek ontwikkelde zich middels het mengen met funk, disco en elektronica steeds verder weg van rock & roll. Onafhankelijke film maakte dankzij cineasten als Carax, Jarmusch en Van Gogh een nieuwe bloeiperiode door.
Schilders (Basquiat, Haring, Scholte, Klashorst) en schrijvers (Ellis, McInerney, Zwagerman) werden de nieuwe rocksterren. Bruine kroegen maakten plaats voor grand cafés. Quote en Bluf! werden gezaghebbende bladen. Het was alsof alle roos van de voorgaande perioden van de schouders was geschud.
En toen in 1989 de Muur viel, leek dat een kroon op die onafhankelijke, brutale, geest van de jaren tachtig.
Terugkijkend moet je vaststellen, dat binnen dat schizofrene tijdperk de eigengereide DIY’er het heeft afgelegd tegen het patserige grote bek personage. Rond 1985 ging het mis. Toen zegevierde de Grote Hebzucht. Zoals het illusieloze Franse jaren tachtig product Michel Houellebecq in De koude revolutie opmerkt: ‘Het liberale kapitalisme heeft het denken in zijn greep genomen; tegelijkertijd hebben ook het mercantilisme, de reclame, de absurde, schaapachtige cultus van het economisch rendement en de alles overheersende, tomeloze zucht naar materiële rijkdom zich doen gelden. Erger nog, het liberalisme heeft zich uitgebreid van het economische naar het seksuele vlak. Alle sentimentele fabeltjes zijn aan diggelen geslagen.’
De strijd rond de ideeën van autonomie en onafhankelijkheid was verloren. De kraakbeweging trachtte wanhopig het roer recht te houden, maar ging ten onder aan radicalisme en verdeeldheid. De dood van Hans Kok tijdens de slag om de Staatsliedenbuurt in 1985 vormde het keerpunt.
Inmiddels waren de media ook wakker. Underground kunst kreeg plots alle aandacht. Toen de economie weer snorde, was er geld voor acquisitie. Wie er de voorkeur aan gaf in alternatieve galerietjes te blijven exposeren, was een loser. In New York verschoof de scene van Lower East Side naar SoHo. Werk van Jean-Michel Basquiat en Keith Haring bracht miljoenen op. In Nederland voltrok zich op kleinere schaal iets vergelijkbaars rond schilders als Rob Scholte en Peter Klashorst.
In Engeland weigerde Thatcher te buigen voor de stakende mijnwerkers. De definitieve nederlaag van de vakbonden in 1985 zette de deur open voor ingrijpende economische aanpassingen en privatisering. De no nonsense kabinetten (1982-1989) van Lubbers volgden de weg van Thatcher.
Zoals columniste Marrin schreef: geld was niet langer een vies woord. Integendeel. Geld was er nu volop. En de reactie was als die van een kind dat de koekjestrommel mag plunderen. Iedereen graaide en vrat, zonder na te denken, of al die suiker en zetmeel nu wel goed was voor de gezondheid.
Het vulgaire, dat in eerste instantie als camp werd verkocht, kreeg de overhand. Je kop in een blad werd belangrijker dan je product. Reclame bepaalde steeds meer de inhoud van de media. Middelmaat werd de norm. De jacht op geld ging gepaard met egoïsme en gebrek aan empathie. Hoe meer je had, hoe ontevredener je werd. ‘Business hippies‘ deden naar hartenlust mee. Sixties idealen! Vuilnisbelt!
De vrije ruimte werd binnen de kortste keren weer bezet door de overheid, huiseigenaren, makelaars, adverteerders en speculanten. MTV, CNN en HIV werden de herauten van de globalisering. Voor het spel, het experiment en de diversiteit was steeds minder plek. Om de Belgische Eighties band De Brassers te parafraseren ‘de macht van het geld en het geld van de macht, waren sterker dan wat voelde en dacht‘.
De vroege jaren tachtig waren opwindend, bruisend en brutaal. Ze weerstonden de malaise. Ze toonden hoe je in weerwil van het economische en politieke klimaat met weinig middelen uitstekend kunt functioneren. Talent kon buiten de greep van de media en commercie rijpen. De consumptiecultuur en voorspelbaarheid werden afgewezen. Er was liefde voor een absurde film, een lange VPRO documentaire, een illegaal restaurant, een jack van de rommelmarkt, cassette compilaties met zelfgemaakte hoesjes. De spelende mens had ruimte, kon fouten maken, blunders zelfs, maar werd niet constant geconfronteerd met de sardonische grijns van geld en overdaad.
Het zou absurd zijn om een ‘terug naar de sobere Eighties’ te prediken. Nostalgie en fundamentalisme zijn slechte heelmeesters. Maar dat die eigengereide vroege jaren tachtig nog altijd doorwerken, staat buiten kijf. Delen van Berlijn en New York hebben dankzij de Eighties alternatieve infrastructuren ontwikkeld, waardoor het mogelijk is grotendeels buiten de mainstream te bestaan.
Maar bovenal is het World Wide Web met zijn eindeloze spanwijdte en MySpace het ultieme vervolg op het DIY ethos van een kwart eeuw geleden. Muziek zonder platenmaatschappij, boeken zonder uitgevers, nieuws zonder kranten, verkoop zonder winkels. De internet generatie heeft leentjebuur gespeeld bij de ‘zwarte generatie‘, maar gaat minder stug, buitensluitend en roekeloos te werk. Bovendien heeft ze een uitgekiend commercieel instinct. Jonger maar wijzer.
De trefwoorden zijn evenwel identiek: eigen beheer, zelf doen, goedkoop, anti autoritair, kleinschalig, eigenwijs, risico’s nemen, netwerken. Het kost weinig fantasie om websites te zien als autonome panden, downloadable tracks als singles, hackers als stenengooiers, discussie sites als nachtcafés, blogs als fanzines, webradio als piratenzenders.
Niemand had het kunnen voorspellen, maar die kille computer bleek uiteindelijk het ultieme punk instrument.
De jaren tachtig hebben het imago van grauw, armoedig en niet te vergelijken met de creatieve tijd ervoor en de optimistische jaren negentig vol overvloede erna. De generatie, die in die jaren volwassen werd kreeg het predicaat ‘verloren’ van sociologen. Ten onrechte, vindt Fred de Vries. Van hem verscheen onlangs het boek Club Risiko, de jaren tachtig toen en nu (uitgeverij Nijgh en van Ditmar). Hij zocht in de underground muziek scenes in Berlijn, Johannesburg, New York en elders en vond een bijna vergeten creativiteit, die juist nu herleeft in de nieuwe cultuur van jongeren.
Online Archief: http://www.krakenpost.nl/archief.
archiv.squat.net, 28 aug 2006 10:48 uur
http://archiv.squat.net/nl/kraakmail/2006/Aug/0119.html
Plaats een reactie