Vera Illés – Een revolutie tegen alles wat artistiek was..
Een persoonlijke kennismaking tussen Schippers en Nelly van Doesburg, geboren Van Moorsel, volgde pas in in de jaren zeventig. Schippers wilde praten over het verleden, over de roemruchte en kortstondige geschiedenis van Dada in Nederland, een anarchistische opborreling van anti-kunst die eigenlijk tegengesteld was aan de strenge Stijl-principes die Van Doesburg eveneens aanhing. Maar niets typeerde deze veelzijdige kunstenaar meer dan afkeer van dogma’s en het geestdriftig en oneerbiedig schoppen tegen de heilige huisjes van kunst en samenleving.
Nelly van Doesburg reageerde aanvankelijk afhoudend op al dat graven naar wat voorbij was. Liever had ze het over het hier en nu. Schippers hield vol. De weerslag van hun gesprekken staat in het boek Holland Dada dat Schippers in 1974, een jaar voor haar dood, publiceerde.
Het boek is nu herdrukt, aangevuld met nieuwe gegevens, hervonden brieven en het verslag van Schippers’ eigen, bijzondere relatie met het witte huis in Meudon. Na de dood van Nelly van Doesburg kwam het in het bezit van de Nederlandse staat; het werd bestemd als atelier en studiehuis voor Nederlandse schrijvers en beeldend kunstenaars die er telkens een jaar verblijven. Schippers woonde er in 1994. Hij nam bezit van het huis en leidde er zelfs pelgrims rond, zoals hij er zelf een was geweest in 1957. In 1994 was hij er tegelijkertijd gids en ontdekkingsreiziger, aan wie het huis al haar charmes en, ja ook, al haar verborgen gebreken (tocht die evenwel de etensluchten niet verdrijft) openbaart.
Er is deze maanden veel belangstelling voor Van Doesburg: twee grote tentoonstellingen, een biografie van zijn vrouw en partner in de kunst Nelly van Doesburg en andere publicaties, al wordt het door de uitgever afgekondigde Van Doesburg-jaar door geen datum gerechtvaardigd. Er is eerder in het algemeen belangstelling voor de artistieke omwenteling van de jaren tussen de twee wereldoorlogen, getuige ook de tentoonstelling en het boek gewijd aan de Duitse Dada-kunstenaar Kurt Schwitters, geestverwant en levenslange vriend van de Van Doesburgs.
Die belangstelling is op zichzelf alweer een herhaling van de geschiedenis. Niet voor niets hadden Schippers en Brands in de jaren vijftig Van Doesburg tot hun held uitgeroepen. In 1958 gaven zij samen met anderen, onder wie Bernlef, het tijdschrift Barbarber uit, waarin net als voor Dada, het woord ‘open en vrij’ werd, ‘materie’. In Dada ontdekten de jonge dichters hun voorloper in het streven naar ’taal zonder anekdote of andere inmenging’, zoals Schippers schrijft.
Barbarber, maar ook de beeldende kunst van J.J. Schoonhoven, Armando, Henk Peeters, waaraan deze ‘concrete poezie’ nauw verwant is, kwam in de jaren zestig in verzet tegen de navelstaarderigheid in de kunst. Een kleine veertig jaar daarvoor ontketenden kunstenaars – Duchamp, Picabia, Tristan Tzara en in navolging van hen Schwitters en Van Doesburg – een revolutie tegen alles wat ‘artistiek’ was of de bedomptheid had van ‘goede smaak’ en goedkope levenswijsheid.
Dada als internationale beweging barstte, door de onderlinge ruzies van al die heftige persoonlijkheden, in 1923 uit elkaar. Ook aan protest, woede, humor en ironie komt ten slotte een eind, de strijders raakten uitgeput. Een laatste opleving vond in Nederland plaats, gedurende de beruchte ‘veldtocht’ in de winter van 1923: een tournee van het trio Schwitters, Nelly en Theo van Doesburg, soms bijgestaan door Vilmos Huszár, die zelfs het vredige Drachten in Friesland niet onberoerd liet. Daar woonden de broers Thijs en Evert Rinsema, respectievelijk schilder en dichter, die gezamenlijk een schoenmakerswerkplaats dreven. Thijs Rinsema maakte collages en constructivistische schilderijen en zijn broer schreef gedichten als deze: ‘Geeft uw bloemen als u bloemen hebt/ geleidelijk en langzaam water./ Maathouden/ Doe het alsof gij ’t niet dóet,/ daarbij neuriénd.’ Poëzie die Van Doesburg graag opnam in zijn tijdschrift De Stijl, maar ze zou ook helemaal op haar plaats zijn geweest in Barbarber eind jaren vijftig.
De connectie stamde nog uit de militaire diensttijd van Van Doesburg en Evert Rinsema, de legerschoenmaker die Plato las. Vriendschap, een levendige correspondentie en gezamenlijke meubelontwerpen volgden en Van Doesburg dankte er ook nog enkele opdrachten aan. Drachten is van alle Nederlandse steden het rijkst aan Van Doesburg monumenten, zoals de omstreden Papegaaienbuurt, een woonwijk met scholen en bijbehorende tuinen, gedecoreerd in verbazingwekkende kleurstellingen. Niks Stijl, maar alle kleuren van de regenboog, die nogal slecht uitkomen tegen de rode bakstenen muren, die om ondoorgrondelijke redenen niet wit geschilderd mochten worden, zoals Van Doesburg had gewild. Een compromis, zoals zo dikwijls het lot is van publieke werken.
Ook in deze heruitgave van Holland Dada blijft het verslag van de Dada veldtocht een verbazingwekkend tijdsdocument. Het waren avonden, in sociëteiten, toneelzalen en hotels van Rotterdam tot Drachten, waar je kennelijk niet van weg kon blijven. Couperus, Berlage, alle bekende Nederlanders van destijds werden onder het publiek gesignaleerd. Geen krant ontbrak en de lange, uiterst gedetailleerde verslagen, die lang niet allemaal negatief waren, hadden het publiek voorbereid op wat in de volgende pleisterplaats zou volgen.
Men ging er kennelijk heen om zich te ergeren, om ruzie te maken, luidruchtig te reageren en weg te lopen. Maar bewonderaars waren er ook, die dan slaags raakten met de ordeverstoorders.
Makkelijk leesvoer is het overigens niet. Schippers biedt met Holland Dada geen bundel nostalgie. Zijn boek is een zorgvuldige verzameling van originele documenten, die zonder vertaling zijn afgedrukt. Je zou er bij geweest moeten zijn om het bevrijdende effect ‘van het wapen van de lach’ (zoals een recensent schrijft in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 13 januari 1923) te ervaren. Op papier is Dada soms behoorlijk zware kost.
Schippers zelf blijft op een eerbiedige afstand. Alleen tussen de regels door, in een enkele korte toelichting en in de biografische passages, is hij aanwezig als de meester van de korte, rake typering. Schippers is geen kritische chroniqueur. Net als in zijn essays en besprekingen van kunstenaars die hij in de afgelopen jaren publiceerde, is hij een inlever, een liefdevolle beschouwer, die links laat liggen wat hem niet aanspreekt. Naast de hoofdstukken over Schwitters en Nelly en Theo van Doesburg, over wie deze herdruk geen nieuws meer brengt, zijn er mooie en verrassende verhalen van minder bekende geestverwanten van Dada, zoals Paul Citroen, H.N. Werkman en het echtpaar Otto van Rees en A.C. van Rees-Dutilh.
Is het, ten slotte, verwonderlijk dat er in deze tijd weer belangstelling is voor anarchie in de kunst – voor de jaren twintig en dertig, maar ook voor de artistieke chaos van de jaren zestig die teruggreep op deze periode? De heruitgave van Barbarber is op komst, het experimentele dichterstijdschrift Braak is net opnieuw uitgegeven. Eigenlijk is deze belangstelling vanzelfsprekend. Kunst zelf vermag vandaag de dag niet meer te schokken. In opspraak raakt zij nog alleen door buitensporige prijzen of persoonlijke schandaaltjes (zie de affaire Klashorst, of het drama Rob Scholte). We verlangen terug naar tijden toen er nog echt leven in de brouwerij was en kunstenaars kunst zo serieus namen dat ze haar belachelijk durfden te maken.
De Volkskrant, 2 juni 2000, 00:00
Plaats een reactie