Cor Hendriks – Het zien van de toekomstige echtgenoot of echtgenote (5) (Andreasnacht naar Peuckert, ‘Handwörterbuch der Sagen’)

De Andreasnacht is als keernacht van het kerkjaar gunstig voor de voorschouw; zij geldt met name als nacht, waarin het jonge meisje haar toekomstige man kan vooruitzien en herkennen; een vermoeden naar de grond van deze eigenschap van de toekomstschouwing werd gegeven bij Andreas.
Over de enorme hoeveelheid van vraagmethoden gaf Sartori een overzicht, dat zich door Anhorn en Drechsler laat verbreden; ze lopen van loodgieten tot aan afluisterpraktijken en stafbreken, de Franse parallellen noemde Sébillot. In Luik richt het meisje in de maannacht tot Andreas een gebed om opheldering van deze vraag. In Graubünden spreekt het meisje in de Andreasnacht bij het naar bed gaan, terwijl ze met de linkervoet naar binnen gaat:
‘Sant Andreas, ich bitte dich,
D’Bettstatt betritt ich.
Zeig mir diese Nacht an den Mann,
den ich haben kann,’
en ziet de toekomstige in haar droom. Een vergelijkbaar gebed wordt uit Thüringen (en elders) overgeleverd:
‘Dees Mees,
komm mein lieber Andres,
laß mir doch erscheinen
den Herzlieben meinen.’
Een meisje dat met de spreuk de spot dreef, werd in diezelfde nacht de nek omgedraaid. In Voigtland gaat het meisje in bed liggen en heeft lijnzaad onder het kussen; dan komt de toekomstige (of ook de Dood) naar haar in de kamer. Lebenwaldt weet, dat het meisje voor zonsopgang de kamer veegt, en wanneer ze achterom kijkt, komt hij. Een koopmansvrouw vastte en ervoer in de droom welke van twee vereerders het is.

De eigenlijke Andreasnacht geschiedt echter zonder een dergelijk gebed: het meisje dekt naakt een tafel met servies en eten en drank; alleen de vorken moeten ontbreken. Dan komt de toekomstige en laat iets achter, een soldaat bijvoorbeeld zijn zwaard, een jager de hartsvanger, een schoenlapper een dolk. Later eens ontdekt hij in de la van zijn vrouw het ding en in woede over de toenmalige kwelling, die zij hem door het naderbij dwingen toevoegde, steekt hij haar dood. In Thüringen komt de toekomstige slechts voor het geopende raam, waarachter de voor hem gedekte tafel staat. Of: Ze kijkt naakt in de schoorsteen of het ovengat en vindt daar de toekomstige; ziet ze een lijk, dan moet hij sterven.
In een Silezische variant van de sage, die van de vooravond van een feestdag spreekt, waarom de dwang geschiedt, komen slechts naar de drie vragenden twee mannen, terwijl de derde, als ze afwachtend uit het raam kijkt, buiten een doodkist, waarin ze ligt, ziet; in een Weense verschijnen drie jonkers, die paardenvoeten hebben, en de zaak loopt zeer kwalijk af. In deze en vergelijkbare varianten zijn er ook drie bekers met water, bier en wijn, die men opstelt, en uit de keuze van de beker, waaruit de komende drinkt, leidt men zijn sociale stand af. Ook kan de komende hetzij te paard zitten, een koe drijven of met lege handen verschijnen, wat dezelfde conclusies toelaat.
Een gecombineerde Andreasnacht beschrijft Conlins ‘Christlicher Weltreise’ 2, 1711, 90f.; het meisje knielt naakt voor haar bed en spreekt een variant van het eerste bovengenoemde gebed, dat eindigt met:
‘wird er reich seyn,
so laß ihn mir erscheinen mit einem Glas Wein:
ist es aber ein armer Mann,
so laß ihn erscheinen mit einer Kofends-Kann’,
terwijl S. Dach slechts van het gebed van de naakt in bed liggende weet, Jakob von Leichtenberg meent in het heksenboekje, dat de meisjes zich in de Andreasnacht in de naam van de duivel neerleggen en zich zegenen, dan verschijnt hen hun aanstaande. Geheel afwijkend is het Tsjechische gebruik: daar droomt een meisje, dat ze in de woonplaats van haar toekomstige is en ziet voor diens huis grote vogels springen, waarvan ze er een ving. Daarna trouwde ze de betreffende. Saintyves wijst met betrekking tot de Andreasnacht op de rondtrekkende kerstdemonen.
Een verdorven Zwaabs gebed noemde in plaats van Andreas: St. Anton en St. Johan.

Peuckert voegt een speciale vorm van de Andreasnacht uit de Oberpfalz toe: in de Andreas-, Thomas- en Kerstnacht gaan mannen zowel als meisjes naar het kruispunt, kleden zich geheel uit en werpen hun hemd weg. Een van hen krijgt het door ‘hem’ teruggeworpen. In Bärnau werd een mes teruggeworpen; had ze gesproken, dan zou ze zijn doodgestoken. (Peuckert 521-3)

De avond voor de Andreasdag en de dag zelf zijn taboe, er heerst spinrust. Dat duidt al aan, dat de Andreasavond niet pluis kan zijn, spookwezens waren rond. Een vrouw, die een spook nadoet en op de vraag, wie daar is, ‘Andreas’ antwoordt, provoceert een vreselijk herriespook. In de Andreasnacht brandt in een tuin in Schierke een vuur. In de Oberlausitz vertoont zich in de Andreasnacht de vuurman, de in het meer gevangen gehouden zielen kunnen in de Andreasnacht bevrijd worden, de herdersstoktover is werkzaam, wanneer men daartoe een in de Andreasnacht tussen 11 en 12 gesneden hazelstok gebruikt. In de Andreasnacht heeft de heksensabbat plaats, kan men de heksen in de kerk (met Andreastwijgen) zien, breekt de onweerklok in de Andreaskerk het heksenonweer. Op Andreasdag is veel heiltover werkzaam. Schatten worden gewonnen, men kan ‘andreslen’, doordat men op een kruisweg, vaak moet het er een zijn, waarover begrafenisstoeten gaan, treedt en het Christoffelgebed spreekt of door de duivel zich niet tot spreken laat verleiden; dan brengt de duivel, Mefisto of een griezelige zwarte gedaante geld en schatten. Kan men echter het gebed daarna niet achterstevoren zeggen, neemt hij iemand mee. Staat men op Andreas[dag] op de kruiswegen, dan komt de duivel en leert allerlei kunsten. Wie in de Andreasnacht in de goudbron in de omgeving van Taus (Bohemer woud) baadt, verkrijgt de eeuwige jeugd en de taal der dieren. (Peuckert 519)
Dat de Andreasnacht tot orakelnacht voor geliefden werd, hangt eensdeels daarmee samen, dat de Andreasdag (30-11) de overgang van het oude naar het nieuwe kerkjaar markeert en dergelijke keerdagen immers dagen van toekomstbevraging (zie Aswoensdag, Kerstnacht en Silvesternacht = oudjaar) zijn, maar de veelvuldige betrekkingen van de Andreaslegende op de seksuele verhouding der beide geslachten zetten aan, een invloed op de speciale Andreasnachtvraag te vermoeden. De demonenuitdrijver kan in de sagen van het bedwingen der schattenhoeder en heksen zich weerspiegelen, de zielenredder en bevrijder van de H. Petrus vond wel zijn weerspiegeling in een bijzondere Nederlandse sage. Daarnaast werkt tenslotte de overweging, dat de wintertijd sinds oudsher een spooktijd is en dat deze omstandigheid zich aan bijzondere en feestdagen in het bijzonder hecht, in de Andreassagen duidelijk door. [Peuckert 520]
In Zwitserland was de Andreasdag cijnsdag. Begrijpelijkerwijze richtten armen gebeden aan Andreas om op zijn dag te helpen. Het ‘andreslen’ geldt dan in uitgebreidere betekenis als ‘toverachtige geluksbrengende handeling’. Men bracht in Menzingen een kuip water in de bovenste kamer van het huis, allen knielden erom heen en baden de hele Andreasnacht in de hoop dat een goede geest – uiteraard Andreas – geld in de kuip werpt. [Peuckert, 523f]

Over de St. Jansnacht (Midzomernacht)

De ‘Wendetage’ (keerdagen), waarover Peuckert spreekt, markeren een grens, de overgang van het ene jaar naar het andere, van het ene seizoen naar het volgende, etc. Een grens in de tijd is bijvoorbeeld de Midzomernacht, beter bekend als de Sint Jansnacht, waarin de Sint Jansvuren worden gebrand, liefst met zoveel mogelijk rook om daarmee, aldus Alfried Harrou, zich te bevrijden van vergiftige draken, die opgewekt door de hitte van de zomerdag door de lucht vliegen en het water van putten en bronnen vergiftigen door er hun zaad in te laten vallen. Dit bijgeloof wordt al in de 12e eeuw in Frankrijk gemeld door Johann Beleth, die daarover (rond 1162) bericht: ‘Er zijn namelijk dieren, die wij draken noemen… Deze genoemde dieren vliegen in de lucht, zwemmen in het water en lopen over de aarde. Maar wanneer ze in de lucht tot wellust worden opgewekt, heeft dit tot gevolg, dat ze vaak hun sperma in putten of rivierwateren uitstorten, waaruit een dodelijk jaar volgt.’ De jongens verbranden botten (bij Harrou ter nagedachtenis aan de martelaren van Sevaste, wier gebeenten in het vuur werden verbrand) en vuiligheid om een smerige rook te veroorzaken om daarmee de draken te verjagen, die in de lucht copuleren en hun zaad in de putten en rivieren laten vallen, waardoor die vergiftigd worden. Deze in de lucht vliegende draken zijn al te vinden in de ‘Geographia’ van Strabo, die ze plaatst in India. Daar zijn serpenten, die ’s nachts rondvliegen en druppels zweet of urine laten vallen, die de huid van mensen, die niet op hun hoede zijn, doen rotten.

Het bijgeloof om geen water ongedekt te laten staan tijdens de St. Jansnacht wordt besproken door Joshua Trachtenberg in zijn studie van ‘Jewish Magic and Superstition’. Het betreft een obscuur Joods bijgeloof verbonden met de vier Tekufot of ‘zonnewendes’, dat wil zeggen, de equinoxen en solsticen (waarvan St. Jansnacht er één is). Men geloofde, dat gedurende deze periodes een geheimzinnige substantie al het water vergiftigde, dat daarom op die tijdstippen niet gedronken noch opgehaald mocht worden. De bron van dit Joodse bijgeloof is in duister gehuld. De solsticen in het bijzonder, wanneer de dag zijn langste en kortste duur heeft, hebben de verbeelding van het primitieve volk gegrepen en hebben gevoelens van exaltatie en wanhoop te weeg gebracht. Men geloofde dat op deze tijden bijzonder krachtige bovennatuurlijke machten aan het werk zijn. Trachtenberg wijst op de Midzomervuren, die o.a. bedoeld waren om zekere schadelijke draken te verjagen, die de putten en bronnen vergiftigen door hun zaad erin te laten vallen, wanneer ze in de bovenlucht copuleerden. Volgens Trachtenberg staat het Joodse bijgeloof los van het Duitse. Hai Gaon antwoordde op de vraag waarom tijdens de Tekufot geen water mocht worden gedronken, dat hij dat niet wist, maar dat het niet voor niets zich onder het volk van Israël had verbreid en dus moest worden voortgezet. Het was dus al in de tiende eeuw een vaste gewoonte. Dan geeft hij de heersende uitleg, n.l. dat tijdens de vier kwartieren van het jaar het universum wordt bewaakt door speciaal benoemde engelen, maar dat tijdens de Tekufot, wanneer ze van wacht wisselen en hun toezicht tijdelijk verslapt, de machten van het kwaad gebruik maken van de gelegenheid om rampspoed onder de mensen te brengen door hun bronnen te vergiftigen. Hai Gaon had ook een rationalistische verklaring: de gewoonte was een uitdrukking van de weerzin om een nieuw seizoen te beginnen met zo’n weinig om het lijf hebbende daad als water drinken. Dit werd zo nu en dan met weinig enthousiasme herhaald, maar meestal werd de eerste reden aangevoerd als verklaring. Trachtenberg kent een variant van dit bijgeloof, waarin het bloed is dat de bronnen vergiftigd. Het betreft een oude legende, die het eerst opduikt in de twaalfde-eeuwse ‘Mahzor Vitry’: God veranderde de wateren van Egypte in bloed in de lenteëquinox en vanaf die tijd valt tijdens de equinox een druppel bloed in de wateren en maakt ze ongeschikt om te drinken; hetzelfde gebeurde bij de zomersolstice, toen Mozes op de rots sloeg en bloed eruit stroomde; bij de herfstequinox verscheen bloed op het offermes van Abraham, terwijl bij de wintersolstice Jefta zijn dochter offerde. Een kabbalistische verklaring wil dat Liliths menstruatie de oorzaak is van deze bloeddruppels. En nog een andere legende is, dat de sterrenbeelden Schorpioen en Leeuw, of Kreeft en Weegschaal in een bittere strijd gewikkeld raken op deze vier kritieke momenten en dat hun bloed onze wateren besmet. Het is mogelijk, aldus Trachtenberg, dat er een bepaalde relatie is tussen deze bloedversie van het Tekufah-bijgeloof en het middeleeuwse geloof, dat op Midzomerdag (St. Jansdag) bloed druipt uit het bloederige lijf van Johannes de Doper, dat op dat moment over de aarde zweeft, op de bladeren van het St. Janskruid (Hypericum perforatum). Dit kruid wordt om zijn ziektenverdrijvende werking in Nederland wel ‘Jaag de Duivel’ genoemd. Vóór zonsopgang geplukt behoedt het tegen de bliksem en wordt het aangewend tegen branden en blaren. De plant werd al in de middeleeuwen fuga dæmonum, dit is ‘duivelsvlucht’ genaamd en bij ons werd ook de naam duivelsgesel gebruikt. In Zwaben, Beieren en Oostenrijk weet men, dat het rode sap uit de bloesem wonderkracht heeft: dat is St. Jansbloed of Alfbloed.

Trachtenberg voegt bij zijn optekeningen nog enige vergelijkbare notities: ‘Op Georgi-dag, 23 april, mag niemand bronwater drinken, dan opent de aarde zich en laat haar gif eruit’, wat volgens Pócs is: Op Sint Jorisnacht baadt iedere heks in het open water en het wordt door hen vervuild, vanwaar het niet goed is voor mensen om erin te baden (laat staan drinken). In de Opperpfalz zitten van St. Georgius (of St. Walburgis) tot St. Michiel (23 mei) de padden in de putten en trekken daaruit al het vergif, dat uit de lucht valt, naar zich toe. Buiten die tijd mag uit geen open put gedronken worden. Ook bij zonsverduisteringen moet men alle bronnen toedekken, het water wordt anders giftig. Tot slot is er een Koptisch geloof, dat op Midzomerdag of daaromtrent de aartsengel Michael een druppel in de Nijl laat vallen, die het water ondrinkbaar maakt. Er is ook een opmerking, dat tijdens Nisan (de maand, waarin de lenteëquinox valt) een giftige, geleiachtige substantie valt op de vegetatie. Hierbij kunnen we nog een opmerking van Djahir in zijn 12e-eeuwse Perzische vorstenspiegel ‘De zee der deugden’ voegen over de profeet, die gezegd zou hebben: ‘Houdt uw vaten en waterbekken bedekt, want er is één nacht in het jaar, waarin pest en ziekte uit de hemel neerdalen; er is geen onbedekt watervat, waarin het niet komt, en wie van het water drinkt, zal sterven.’

De Alsea Indianen van Oregon gooiden, wanneer een eclips van de zon of de maan optrad, hun reserves aan drinkwater weg: ‘Alle emmers worden dan omgekeerd, want het is niet gewenst dat het water bloederig wordt wanneer de zon wordt gedood.’ Na een eclips zijn de Wintu van California gewoon al hun voedsel weg te gooien en zelfs water voor het geval ze zijn besmet zijn door het bloed van de zon of de maan. De Serano uit het zuiden geloofden dat de eclipsen werden veroorzaakt door de geesten der doden, die van het hemellichaam aten, vandaar dat al het voedsel verboden was op zulke tijden (omdat men dacht dat het eten de geesten hielp). Volgens de Ge (en vele andere volken) bestaat er een verband tussen eclipsen en epidemieën. De Spaanse griep in 1918, die veel slachtoffers maakte, werd door de Sherente toegeschreven aan een zonneneclips waarvan het dodelijke slijm over de hele aarde werd uitgespreid. Hetzelfde geloof kent men in de Gran Chao: een eclips van de zon of de maan voorspelt ziekte. Wanneer de zon of de maan boos is op de mensen, bedekt deze zichzelf. Om te zorgen dat hij zich onthult, is het noodzakelijk op de trommels te slaan, te roepen, te zingen en allerlei herrie te maken. Wanneer de zon bedekt is, kan je pokken verwachten.

In Macedonië wordt het St. Jansfeest het Feest van St. Jan van de Waarzegging genoemd vanwege de waarzeggerij die op dat moment wordt gedaan. Jonge meisjes halen water op uit de bron en laten het de hele nacht buiten staan in een kruik, met het wit van een ei. Het doel hiervan is te weten te komen wie de toekomstige echtgenoot is, een variant op het algemene ritueel om te weten te komen wat de toekomst in petto heeft. De procedure is eenvoudig: een ei werd met een naald of mespunt doorboord en druppels eiwit werden opgevangen in een glas met water; de vormen die ontstaan worden bestudeerd en geïnterpreteerd (vgl. koffiedik, theebladen kijken, loodgieten, etc.). Vooral jonge meisjes, die willen weten wie hun echtgenoot wordt, doen dit. Ook in Engeland werd dit met St. Jan (Midsummer) gedaan. In de West Country zetten meisjes eiwit en water in de zon ‘at noon’ en laten het daar voor 5 minuten alvorens het resultaat te bestuderen. John Aubrey schrijft (in 1686): ‘Tis Midsommer-night, or Midsommer-eve (St Jo. Baptist) is counted or called the witches night … of the breaking of hen-egges this night, in which they may see what their future will be.’ (Deze midzomernacht of -avond [St. Jan de Doper] wordt gezien als of genoemd de heksennacht … van het breken van kippeneieren deze nacht, waarin zij hopen te zien wat hun toekomst zal zijn.)
Elders wordt dit voorspellen met eieren op andere dagen gedaan. Russische meisjes laten het eigeel in een glas vallen op de avond van Epiphania, een belangrijk festival in de Orthodoxe Kerk. Faroese meisjes lieten het eiwitmengsel ’s nachts op hun vensterbanken staan op de avond van Maria Lichtmis (Candlemas) en Oostenrijkse meisjes klopten een heel ei in de nacht voor Goede Vrijdag, goten water erop en wachtten tot de morgen om het te bekijken. De vorm die het had aangenomen liet zien hoe de komende fruitoogst zou zijn.

St. Jan de Doper is, aldus Lucas 1:36, een half jaar ouder dan Jezus, wiens geboortefeest met de Midwinterzonnewende samenvalt, zodat het geboortefeest van St. Jan met de Midzomerzonnewende samenvalt. Op die dag hebben allerlei ‘wendingen’ plaats; zo draaien de wrakken van schepen zich op de zeebodem. Gezegd wordt: ‘Johanni dreiht sik jedes Blatt an’n Boom,’ en ‘Wenn sich das Blattwerk dreht’, moeten bloeddruppels van St. Jan verzameld worden. Het St. Janskruid vertoont op St. Jansdag bloeddruppels, die men vindt als men het behoedzaam uitgraaft. Met dit bloed – het volk meent van St. Jan de Doper – bestrijkt men de loop van het geweer, dat daarna met zekerheid bij ieder schot treft (= Freischüß). Volgens een Duitse sage schoot een jager op het middaguur op St. Jansdag naar de zon; drie druppels bloed vielen neer, die hij opving op een wit kleed; dit was het geroemde ‘varenzaad’. Ranke geeft een andere versie, zich afspelend in Baden, waar de jager op een doek knielde, en de eerste keer op de zon, de tweede keer op de maan en de derde keer op God schoot, waarbij van de hemel drie bloeddruppels neervielen op het doek. Deze jager bleef na zijn dood rondspoken als ‘Wilde Jager’.

Van Johannes-regen wordt gezegd: ‘Johannisregen – bringt keinen Segen.’ ‘Johannis tauft’ en dan regent het nog vier weken of 40 dagen. De hazelnoten doen het dan slecht en veel meisjes worden zwanger; er komt geen slazaad; het koren wordt ‘brandig’ (er komt ‘brand’ = ‘rood’ of ‘zwart’ in) en de oogst is slecht. ’s Middags tussen 11 en 12 staan de ‘Bucheckern’ open, regent het dan, dan verderft de ‘Mast’, waartegen in Röbel wordt gezegd: ‘Wenn’s Johannitag regnet, gibt’s gute Buchmast’. Voor zonsopgang worden [in Duitsland en ook elders] de bronnen gereinigd, anders komen er maden en wormen in.

Lees ook het vervolg ‘Het zien van de toekomstige echtgenoot of echtgenote 6: St. Jansnacht – Midzomernacht’ (slot) met PDF met noten en literatuuroverzicht.

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image