Pieter Zandvliet – Galerie Slaphanger: De vriendelijke drugsdealer, Concerts & R.I.P.
De vriendelijke drugsdealer
Galerie Slaphanger runde ik van 1995 tot en met 2003, samen met veel verschillende vrijwilligers. De galerie zat eerst aan de Grote Visserijstraat en later aan de Rozenermanzstraat te Delfshaven, Rotterdam.
Buiten eigenzinnige exposities van vaak onplaatsbare kunstenaars die nog veel onplaatsbaardere werken maakten, verkochten wij er tevens zelf uitgegeven strips, vanuit heel de wereld. Dit geldt ook voor de fanzines en magazines.
En wij hadden muziek te koop van punk, hardcore en later veel noise.
De galerie was een vreemde eend in de wijk, en misschien wel in heel Rotterdam.
Mensen kwamen op onze meesterlijk lelijke onbegrijpbare flyers af. Zo’n beetje elke bezoeker heeft wel eens een flyer voor Slaphanger in elkaar geknutseld, dus een zogenaamde huisstijl was ons vreemd. Het was meer een wisselwoning- stijl, zo veranderlijk als het weer.
De bezoeker wist dan ook niet waar hij, of in veel mindere mate zij, was beland.
Maar negen van de tien klanten werden trouwe bezoekers, we deden dus blijkbaar iets heel goed.
Junks, dealers en een combinatie van deze fenomenen waren overal om ons heen, en soms zelfs onder de kunstenaars.
Er was eens een Molukker met lang zwart haar, broodmager, met een hele grote snor, die het pand binnen kwam lopen, ongeïnteresseerd naar de lopende expositie keek, en op mij af kwam.
Hij gaf mij een hand en stelde zich voor. Met welke naam hij zich voorstelde is mij geheel ontschoten.
Dat maakt eigenlijk niet uit zolang wij de goede man niet hoeven te roepen.
En ik vrees dat hij al ergens is gevonden met een overdosis.
Al hoop ik natuurlijk dat het tegendeel waar is. Dat hij nu van een sigaartje geniet op een stukje welverdiend land, geërfd van zijn grootouders, op de Molukken.
De man vertelde mij dat hij kunst maakte en vroeg of hij dit op Slaphanger kon exposeren.
Ik verveelde hem met het verhaal dat wij dan eerst zijn werk moesten zien, en als het geschikt was, dat we dan een datum zouden vaststellen voor een expositie.
Terwijl hij de kop van een vette joint in brand stak, keek hij mij,tussen de rookwolken door,moedeloos aan.
Ik stond het enthousiasme van deze man flink te temperen, zoniet de stront in te trappen. Ik zei: ”Kom maar langs met je werkjes, ik hang ze wel in de winkelruimte”.
Hij toverde een tegenhanger van de stralende glimlach te voorschijn en liep vrolijk de galerie uit. De deur was nog niet dichtgeslagen, of hij deed hem weer open om binnen te komen met een aantal werkjes achter glas.
Het waren abstracte werkjes, bestaande uit de materialen heroïne en zilverpapier.
Het leek alsof hij de heroïne aan het zilverpapier had afgeveegd, maar ik hield het erop dat ik nog lang niet genoeg door- ontwikkeld was om de man zijn werk te begrijpen.
En dus hing ik de werkjes in de winkel. Ik vreesde een toeloop van creatieve junkies.
Dit bleef gelukkig uit.
Na een uur kwam de man al weer binnen om te vragen of ik al wat verkocht had.
“Nee”, zei ik naar waarheid. Ik wist niet eens de prijs.
Hij hield het een paar dagen vol, ongeveer om het uur te komen vragen of ik al wat verkocht had.
Uiteindelijk nam hij zijn werkjes mee.
Nog altijd vind ik het jammer dat ik geen werkje van hem heb verkocht ter stimulatie van de ‘s mans kunst en drugs- gebruik.
Er was in die tijd ook een cartoonist, afkomstig uit Rusland, laat ik hem Reaganski dopen. Hij begon mij bij zijn eerste bezoek aan Slaphanger ongevraagd na te tekenen.
Ik bood hem een kopje thee aan, en vond het wel apart.
De tekening was best aardig en ik vroeg of hij bij openingen mensen na wilde tekenen, tegen een geringe vergoeding.
Dat vond hij best.
Weldra verscheen hij op de opening van een expositie, met stiften en tekenblok.
Het kostte mij veel moeite mensen zover te krijgen zich door Reaganski te laten natekenen maar het lukte.
Hij deed het prima.
De tweede opening was hij wat van slag. Hij vroeg het geld van te voren, waar ik niet intrapte.
Met wat tegenzin ging hij zijn eerste slachtoffer portretteren. Dit deed hij zo slecht dat het meisje de tekening niet eens wilde hebben.
Hij verdween het toilet in.
Toen mensen begonnen te klagen dat ze naar het toilet wilden gaan klopte ik maar eens op de deur.
Er kwam geen antwoord, waarop ik de deur forceerde.
Daar zat Reaginski met een naald in zijn arm, dromerig voor zich uit te staren.
Hierna was hij niet meer welkom, al probeerde hij het nog wel een paar keer.
Bij ons pand aan de Rozenermanzstraat, tegenover de bibliotheek, waren er dealers Die stonden aan de overkant, bij de bieb, dus hun handel te drijven.
En echt hoor, die jongens stonden daar de hele dag keihard te handelen. Dat waren echt geen luie knakkers.
Ik had eigenlijk nooit contact met ze, wel was ik een beetje jaloers op hun klandizie.
Dat ging af en aan.
Soms verscheen de politie, dan namen de jongens even pauze.
Het contact begon toen een van die dealers, Brahim geheten, mij als enige begon te groeten als ik ‘s morgens de galerie opende.
Hij riep: “Hé vriend”, en zwaaide vriendelijk, vertelde lachend iets wat ik niet verstond. Toch lachten we er samen hartelijk om.
Na een week groetten al de dealers mij bijna even vriendelijk als Brahim.
Weer een week later stond Brahim voor mijn deur. Ik dacht meteen: ”Foute boel!”
Maar niks was minder waar. Brahim kwam zich voorstellen. Helaas is mijn Marokkaans schaamteloos slecht. Ondanks dat ik tussen gezinnen uit alle windstreken opgroeide heb ik er weinig van opgepikt, terwijl die mensen vaak in een paar weken al behoorlijk Nederlands lulden.
Maar, op de één of andere manier kwamen wij erachter dat we beiden Spaans spraken.
Zo kon hij mij dus vertellen dat hij uit Marokko kwam, wèl dealde, maar éigenlijk kunstenaar was.Binnen, zittend aan de Piklik thee, viel het oog van Brahim op een zakje gips. Hij vroeg of dat te koop was. Ik zei: ”Dat mag je wel hebben hoor”.
Toen vertelde hij dat hij dit mengde door de cocaïne, het was toch maar voor die stomme Fransen. Ik was nog niet van de schrik bekomen, toen Brahim vertelde dat hij nog wel wat kunst thuis had staan.
Ik was wel nieuwsgierig wat hij maakte, en even later kwam hij binnen met twee beeldjes, die oude ambachten uitbeeldden en vroeger in de vensterbanken van bejaarde soortgenoten stonden, en een koperen lamp. Heel duidelijk geen kunst en al helemaal niet door mijn nieuwe vriend Brahim gemaakt.
Terwijl ik het zakje gips uit zijn veel te grote zwarte leren jas pikte, zei ik dat deze kunst wat te ouderwets was. Hij zei dat ik het dan van hem mocht hebben, en zette met een marker zijn naam onder de beeldjes en afzichtelijke lamp.
Hij maakte er een gewoonte van nu iedere dag een kopje thee te komen nuttigen.
Het groeten van de dealers werd steeds luidruchtiger, ik verdacht bijna mezelf, laat staan de rest van de wijkbewoners.
Ook de stichting waar de Galerie onder viel ging mij waarschuwen, dat ik Brahim de deur moest weigeren.
Het kwam niet zover, want ik zag dat mijn grote vriend in een politiebusje verdween. Hij lachtte naar mij vanuit het busje. Ik zwaaide. Hij had mij verteld, dat hij zo weer terug zou zijn als hij het land zou worden uitgezet, maar het moet ergens zijn misgegaan. Ik heb Brahim nooit meer gezien.
Concerts
In de zeven jaar dat Galerie Slaphanger heeft geleefd, is er best vaak opgetreden.
In het pand aan de Grote Visserijstraat niet zo vaak, omdat de buren dan kwamen klagen. Dat heb je als je overal om je heen woonhuizen hebt, en geen geluidsisolatie.
Bij het éénjarig bestaan van Galerie Slaphanger hadden we een klein festival, waar organist Harry Merry een knallend optreden gaf, waarover men het nu nog heeft (als je heel goed luistert). Ook de toenmalige buurman van mijn aller charmant zusje Angelique, trad doorlopend tussen de optredens op. Hij was twee turven hoog, waar hij ook niks aan kon doen, en hij kon redelijk zingen voor iemand in verre staat van ontbinding. Waar de “staat-van-ontbinding” in de “Je-naait-me-steeds in Amerika”, ergens ligt is mij even ontschoten. Net als de sterke grappen overigens.
Richard, zo was de naam van de zanger, werd gaande de dag steeds bijdehandter. Toen Patrick,een vriend van mij, een Elvis Presley-performance deed, greep Richard de microfoon en begon ongevraagd het nummer van Patrick over te nemen.
Ik zag Patricks’ ogen vreemd draaien. Richard zou niet de eerste zijn die wat hand- en voettekeningen van Patrick op zijn gekke muil zou krijgen.
Dus gebaarde ik dat Richard de microfoon terug moest geven, wat hij niet deed. Heel dom.
Want Patrick greep vrij hardhandig zelf de microfoon op het nummer “love me tender”. Onderwijl zong hij “en nou opkankeren dwerg”. Keurig op de melodie, dat wel.
Het publiek vond het prachtig, en daar ging het om.
Na de optredens liep het gelukkig buiten wat uit de hand toen Richard wat hijsen kreeg van Patrick.Ik kneep een oogje dicht.
In het pand aan de Rozenermanzstraat is er veel vaker opgetreden.
Ik zal er een paar ophalen, al zal het nooit zo leuk worden als wanneer u er ook bij was geweest.
Meerdere malen trad dichter/kunstenaar Arjan Doorgeest er op.
U kunt van zijn gedichten houden of helemaal niet, één ding staat vast als een file op de A2 iedere dag: Arjan kreeg het publiek depressief. Hij haalde op prachtige manier het zuurste des levens in zijn gedichten naar boven, en, hij is dan wel dichter, zijn gulp vergeet hij veelal dicht te doen. Òf zijn ritsen zijn versleten, daar ben ik nog niet helemaal uit.
Een ander optreden was van de befaamde FCKNG BSTRDS, tijdens de opening van “Anale tijden”, een boekje van Truck, Itam van Teeseling en ik, zei de gek.
Het was een vorm van mailart, we stuurden elkaar tekeningen, die de ander dan bewerkte en terugstuurde. Zo ging dat over en weer, tot we vonden dat de tekening af was. Vaak was het blaadje bijna helemaal zwart, en wij blij.
Op één van de enveloppen die ik naar Truckverzond, had ik een mannelijk geslacht getekend. Op het mannelijk zaadreservaat plakte ik wat schaamhaar uit eigen kweek. Wat had ik graag het gezicht van de postbode willen zien! Wat dat betreft is email verkeer best gebrekkig. Wat schaamhaar in een bestandje is toch heel anders.
Het optreden van de FCKNG BSTRDS was in de oude formatie, want tegenwoordig zit er niemand meer bij van de oude garde, en ze zijn er alleen maar beter op geworden.
Ik had een megaphone op mijn gezicht met tape vastgeplakt, en op mijn hoofd stond een helm van de brandweer uit Dedemsvaart 1936.
Voor het optreden riep ik buiten: “Politie!”, waarop alle dealers, in het voorgaande verhaal over Slaphanger beschreven, de benen namen.
Frenz Kuijpers, onze boekhouder en drummer van de FCKNG BSTRDS, had mijn schaatspak aan, en ook hij ging even naar buiten. Twee auto’s knalden meteen op elkaar. Zo veel schaatsers lopen er daar niet op straat.
Tommy de Roos verzorgde het geluid, Itam van Teeseling deed ook iets in die richting, Truck speelde Accordeon. Hij had een rieten hoedje op zijn hoofd, waardoor hij deed denken aan wijlen Jantje “mother-fucking” Koopmans.
Ik zong onverstaanbaar.
Het publiek was met zijn allen massaal toegestroomd. Drie man, waarvan één vrouw. Mijn vrouw.
Het geluid was oorverdovend, en moet in Kralingen te horen zijn geweest.
Desondanks waren er nooit klachten over geluidsoverlast.
Een Turkse buurman kwam slechts eenmaal naar mij toe. Hij zei, “die jongens zitten voor mijn deur altijd te blowen”. Ik wilde geen problemen dus bood ik aan de jongens te vragen ergens anders stoned te worden.
Hij pakte vriendschappelijk mijn pols, waar ik nu nog de koude rillingen van krijg, en zei: “Nee vriend,niet erg, maar wil jij voor mij pillen verkopen, wat jij verdient verdelen wij samsam”.
Leuk aanbod, ietwat onverwachts, maar ik sloeg het vriendelijk af.
Verder nooit wat van de buren vernomen. Misschien lagen ze wel allemaal dood voor de televisie, dat zullen we nooit te weten komen. En dat is maar beter ook, er zijn al genoeg problemen die we wel te weten komen.
Erg leuk waren ook de plaatendraaiers-festivals, die van 13:00 uur t/m 22:00 uur doorgingen. Om het uur kwam er een ander persoon zijn favoriete plaatjes ten gehore brengen. Een hele muziekgeschiedenis kwam voorbij. In de avonduren had je vaak twee personen die beiden op een pick-up hun plaatjes door elkaar afspeelden.
Tommy de Roos en Dyanko van Breemen draaiden op het laatste festival oude disco-klassiekers.Iedere aanwezige begon te dansen, inclusief discobol en blacklight. Het was wat jammer dat er bijna geen vrouwen waren, en zij die er waren vonden het homogehalte waarschijnlijk iets te hoog liggen en dansten dus niet mee.
Bijna iedereen had een zonnebril uit de jaren zeventig op. Vergezeld door de roze muren die Slaphanger toen had was het net een anus waarin werd gedanst door een stel ruigridders. De buitendeur stond open, en wekte veel bekijks.
Een ander optreden was van de Duitse garage-band “Rocket Freudenthal”, die op potten, pannen en kartonnen dozen geweldige rock and roll maakte.
Ik genoot met volle teugen. Ik als enige, want het was donderdagmiddag. Ik was de enige bezoeker, en later kwam mijn vrouw Xandra nog binnen, dus de band mocht niet klagen. Wat ze ook niet deden.Zijn dat sterren of niet?
Ook legendarisch was het optreden van Wes, die moederziel alleen zijn freakshow in elkaar had gezet.
Hij kwam op in een wit pak, waar ze bij rampen in rondlopen. Die trok hij sexy dansend uit. Hieronder had hij een badpak, ver in zijn reet getrokken.
Hij legde zijn benen in zijn nek en drukte peuken uit op zijn Goddelijke lichaam. Hij vroeg het publiek een postkaart op zijn voorhoofd vast te nieten.
De topper was dat hij een gitaar aan zijn leuter hing. Zo weet je in ieder geval altijd waar je gitaar is.
Dr.Bibber uit Zaandam heeft ook een aantal keer op Slaphanger zijn performance gedaan.
De laatste keer in prachtig zwart pak. Hij stond onverstaanbaar door een microphone te blèren en gìng maar door. Als je er niet naar keek ging het niet vervelen, moet ook het publiek gedacht hebben, want dat stond buiten…..
Dat kon Dr.Bibber echter niks schelen. Hij stond zich inmiddels af te trekken, nou ja in ieder geval stond hij met zijn pik te spelen.
Toen heb ik maar gevraagd er een eind aan te breien, wat hij na nog een half uur eindelijk deed.
Het leuke is, dat de ruimte van Slaphanger net zo groot was als de huiskamer van een oud arbeidershuisje, dus was het al snel druk. Dit om even een idee te krijgen. U kunt natuurlijk ook even een kijkje nemen aan de Rozenermanzstraat 67 te Rotterdam, om een nog beter idee te krijgen.
RIP
Een stukje Rotterdamse underground geschiedenis, die hier wat mij betreft thuis hoort!
1 april 1995 was het dan zover, galerie Slaphanger opende zijn deurtje.
In de maand proef draaien die vooraf ging aan de opening van Slaphanger (de naam was niet afgeleid van waar het eigenlijk het meest aan doet denken, nee namelijk van de film Cliffhanger, ja toen ik naar die poster met Sylvester Stallone keek, bungelend aan een rots maakte ik er Slaphanger van, totaal onlogisch net als ik zelf).
Met mijn vrouw Xandra Severien die de fondsen regelde, Reshma Bhatoe die de contacte maakte en binnen twee weken het schip nog voor de opening verliet vanwege haar zwangerschap en geld problemen, en Ricardo Suares die van de boekhouding een ramp maakte. Maar het bovenal goed bedoelde.
De eerste expositie was van mijn werk en trok op de opening meer dan 150 bezoekers.
We moesten een belangrijk iemand hebben die de opening zou verrichten.
Het werd mijn vader, die er keurig uit zag en zich de burgemeester waande.
Mijn vader heeft na een verkeersongeluk een zwaar hersenletsel opgelopen en heeft het denk vermogen van een kind van vijf. Toch wilde ik hem dit niet onthouden.
Jurgen een grote Surinaamse jongen bediende de gasten als een wervelwind en het was een hele leuke opening met alles erop en eraan.
De buitenkant van het pand werd bespoten door PO een graffiti kunstenaar, hij was niet alleen een heel goeie spuiter, hij was ook een spraak waterval, niemand hield het langer dan drie minuten met hem uit, zonder hyperventilerend van het noodgedwongen naar de verwarde verhalen van PO die eigenlijk Jeroen hete te luisteren.
Hij woonde in een keldertje op de Ochtenveldstraat te Rotterdam.
Hij had er minimaal twintig door hem zelf tam gemaakte wilde ratten en Eén Chinchila die erg veel lol had tussen de arme verveelde ratten.
Later gaf hij T-shirts met zijn geweldig dromerige logos.
Waarschijnlijk is hij nu ergens geweldige gave dingen aan het uitwerken.
Want zijn ideeën waren echt geweldig.
Ik had de winkel van de Galerie ingericht met een bureau omgevormd met gesmolten kunststof en Barbies tot knallende balie, en overal stonden vitrine kastjes met kunstzinnige voorwerpen gemaakt door allerlei jonge kunstenaars.
De inrichters van de toen ongeveer gelijk tijdig opgezette Chill-out van de Bijenkorf kwamen bij ons kijken naar de inrichting, en wilde een idee van een Barbie op een klerenhangertje kopen, maar dat heb ik toen misschien helaas niet gedaan.
We waren ook opzoek naar bandjes die hun muziek in onze winkel te koop wilde aanbieden.
Verbaasd waren Ricardo en ik erover dat er nog punk bestond, nou punk goeroe Leo Minderhout, en opzetter van vele punk en aanverwanten festivals en uitgever van X-treem Nederlands oudste punk fanzine zorgde ervoor dat we er niet meer om heen konden.
In de BLVD stond er ooit geschreven dat ik de aangever was van een nieuwe punk generatie, nou ik wist er toen echt geen reet vanaf.
In onze etalage stond het logo hondje van Zone 5300 die toen net het eerste nummer hadden uitgebracht.
Zo kwam er ook een underground strip gedeelte los.
Het was allemaal super onoverzichtelijk, en verschillende sub culturen kwamen naar de Grote Visserijstraat 23 om lekker te neuzen en te ouwe hoeren.
Om de week werd ons ruit eruit gegooid door T-shirt dieven.
Maar dat hoort bij de stad helaas.
We waren twee dagen open, toen een Turkse vriend binnenliep en mij vroeg een wolf voor zijn club blaadje te ontwerpen.
Trots liet ik die avond mijn wolf aan Xandra zien, die wel wist van de “grijze wolven”, ik heb er toen vanaf gezien, had toch wat geweest om het logo van deze rechtse Turkse organisatie ontworpen te hebben.
Later die week kwam er een Turkse man tegen die lyrisch deed over de Barbie balie en mij vroeg of ik ook een ring kon maken met een wolvenkop.
Nee dus, maar het is toch leuk als het publiek wat je werk bewonderd zo gevarieerd is.
Weer een andere dag kwam er een Hindoestaanse kerel binnen met vlak achter hem twee bredere versies van hem.
Hij keek wat rond, en vroeg of ik het pand wilde verkopen.
Nu was het pand niet van mij maar van een stichting, dus ik probeerde met een grapje uit te leggen dat ik het niet verkocht omdat het niet van mij was.
Maar als hij schilderijen wilde kopen graag.
Nou hij vond mijn humor alles behalve leuk, hij kwam heel dicht voor mij staan, nu zag ik dat hij heel gemene ogen had en volop uit zijn bek meurde, hij drukte een vinger op mijn borst, als ik een dame was geweest had ik hem de ogen uitgeprikt, en zei tegen mij, jij loopt niet meer veilig op straat.
Ze liepen weg, en ik kon het niet nalaten “tot ziens” te zeggen.
Het was net een slechte gangsterfilm, het had een goeie film geweest als ik doorzeefd met munitie uit de Coolhaven werd opgevist, maar wat niet is kan nog komen.
Er waren ook veel exposities, wat wel vaker voorkomt in galeries.
Zo hadden we een expositie van toenmalig Zone 5300 striptekenaar Chris Berg, het laatste wat ik over Chris hoorde was dat hij nu een galerie runt in Chicago, leuk voor hem, jammer dat we nu niet meer van zijn strips kunnen genieten.
Een andere geweldige striptekenaar was Koen Hottentot, hij bracht twee strips uit met geweldige humor, hij lag dronken in een hoekje ten tijden van zijn expositie in Slaphanger, helaas is hij gestopt met tekenen.
Er was ook eens een expositie van een gothic achtig meisje, heel de galerie was donker met hier en daar wat kaarsen, toen al niet erg origineel, op de opening van haar expositie kwamen allerlei gekken die zo bleek later bij haar in de inrichting zaten.
Een paar dagen later brandde haar expositie uit.
Wat andere namen die exposeerde in de Grote Visserijstraat waren: Daan van Eijndhoven, Eddie de Waal, Arjen de Jong, Truck, Jason Austin, Moha, Arjan Doorgeest, Istvan Gal, Michael Vos, Sanaa African Art, Bikkel een aantal namen die u net als de andere namen in mijn boek indien u daar behoefte aan heeft op Google kunt opsporen,
Zeker de moeite waard.
Zo moesten we de expositie ruimte dus weer opnieuw opknappen.
Dan hadden we ook nog nu niet sporende dief, die ik steeds verrot schold.
Maar we hadden wel een band, op laatst mocht hij binnen komen als hij netjes op een stoel ging zitten, wat hij uren vol hield.
Ik ben altijd blij als ik hem ergens door Rotterdam zie lopen, denk dan”hij leeft nog te gek”.
Er kwamen natuurlijk ook vreemde kunstenmakers op Slaphanger af.
Bijvoorbeeld een hele ruimdenkende Surinaamse junk, die met gebrande heroïne abstracte werkjes maakte.
Ik vraag mij af of deze kunstenaar ooit de beentjes van kunstenaar Rob Scholte uitgevoerd in heroïne op zilverpapier van kunstenaar Paul Blanca gezien heeft.
Een andere rare snuiter was een Rus die iedere bezoeker zat na te tekenen, om vervolgens bij de bezoeker te zeuren of ze de tekening wilde kopen.
We hebben hem eruit gezet toen we hem een shot zagen zetten op het toilet.
Had hij de deur maar netjes moeten sluiten.
Zo zijn er duizend en Eén dingen gebeurt die ik u niet wil onthouden.
Mijn plan is om zo nu en dan een verhaaltje te gaan wijden aan de gebeurtenissen in en rond Galerie Slaphanger die het met subsidie zeven jaar in de deelgemeente Delfshaven wist uit te houden.
De Slaphangers, zo noem ik voor het gemak de mensen die in Galerie Slaphanger hebben gewerkt.
Het waren vrijwilligers, JWG’ers dat is het Jeugd Werk Garantie plan, een regeling waarin ontspoorde jongeren betaald bij een instantie werk ervaring kunnen opdoen, en er kwamen mensen af op een advertentie die ik zette bij de vrijwilligers bank.
Laat ik beginnen met Tonie, onze eerste vrijwilliger.
Zijn grappen waren snel maar niet leuk, en hij had altijd wat te vertellen, zelf als hij niks te vertellen had bleef hij door praten.
Hij had een strakke blonde scheiding met gel in model gebracht.
Ik heb hem eigenlijk nooit anders gezien als in zijn Arsenal shirtje.
Tonie was ook de bijdehand die de brand veroorzaakte waar ik het in het stukje “opening” al over had.
Hij stak de kaarsen aan die daar eigenlijk voor de sier stonden, want kaarsen en stof gaan nooit goed samen.
Hij was gek op hip hop en rapte als hij niet aan het vertellen was, of vermoeiende grappen aan het maken was.
Waarschijnlijk werd hij op school gepest en kwam hij op Slaphanger zijn gram halen.
Hij blowde er flink op los, wat hij absoluut niet mocht van zijn vader.
Zijn vader die een keer woedend Slaphanger binnen liep en heel erg tegen mij tekeer ging.
Maar als mensen tegen me schelden heb ik de neiging ze te negeren, zo ook nu.
Hij klapte haast uit elkaar met een arme huilende Tonie naast hem.
Xandra kwam op zijn geblèr af en vroeg wat er loos was.
Hij gooide onze flyers op de balie, en zei,”dit vond ik in Tonie zijn kamertje”.
“Vitaminepillen, jullie handelen hier in drugs”.
Was dat maar waar dacht ik terwijl ik het geld in de kassa telde.
Vitaminepillen waren in onze winkel verzamel punk cd’s van een gelijknamig Duits label.
Dit kon Xandra hem uitleggen, en weg was hij, afgegaan tot der met, en Tonie durfde dankzij zijn klote pa nooit meer het pand te betreden.
Lullig, maar het scheelde me wel koppijn.
In dezelfde tijd kregen we de eerste drie JWGers, Douwe een ongelofelijk niet te doorgronden vaag figuur, Csilla een Hogaarse en last but not least Roald.
Csilla deed haar uiterste best, maar liep zo vaak tegen alles aan dat we haar zoveel mogelijk uit het expositie gedeelte weg hielden.
Dat was Douwe zijn afdeling.
Ik was er vaak op uit, en zo ging er dan ook veel fout.
Douwe kwam zijn afspraken niet na, en trok nog vagere figuren naar Slaphanger als hij zelf.
Een soort blanke Rastas die er uit zagen als, ja yuppen, maar het niet waren.
Ze luisterde met Douwe naar Dub Muziek en probeerde hip te zijn.
Ik negeerde hem zoveel mogelijk, tot dat Douwe weer een afspraak met een kunstenaar uit Amsterdam om zeep had geholpen, toen heb ik hem met vrienden erbij verrot gescholden.
“Hij heeft wel gelijk Douwe”, zei er Eén.
Ik schold vervolgens ook op deze lul, en dit was het einde van de dub bijeenkomsten in Slaphanger.
Met Roald kon ik het eigenlijk het best vinden, hij kwam uit Hoogvliet en was heel eerlijk, als iets hem niet zinde, zei hij het.
Zo ook tegen Tonie, die elkaar heel even mee maakte.
Tonie dacht in Roald ook een hip hop liefhebber net als Tonie een vriend voor het leven gevonden te hebben.
Maar Roald was niet gediend van Tonie”s armzalige grapjes, en heeft hem Eén maal gewaarschuwd dat hij uit zijn buurt moest blijven.
Wat Tonie helaas deed.
Roald zei het ook gewoon als een bezoeker stonk.
IK had dan natuurlijk in moeten grijpen, maar ik genoot zo van hoe hij dit zei, en ik vond ook nog eens dat Roald gelijk had, nou dan is ingrijpen bij mij ver weg hoor, uitzicht zogezegd.
De dingen die Tonie vertelde en zo zei hij beleefde,en die hij mijn inziens rechtstreeks uit films van Spike Lee had, en mij verveelde, had Roald prachtige verhalen waar hij over vertelde, en wat
hij op straat mee maakte.
Het was een wonder dat hij nooit iemand heeft aan gevlogen in Slaphanger.
Hij runde de “upperground” het muziek gedeelte van Slaphanger, waar veel al punk te koop was, maar nooit te horen was.
Roald draaide er wat hij wilde en dat was hip hop.
Via de vrijwilligers bank kwam de Koreaan Manri binnen.
Roald noemde hem steevast Koriander.
Hij had geniale ideeën, en maakte postertjes en flyers voor Slaphanger.
Toen vliegtuigfabriek Fokker failliet ging, knipte Manri een vliegtuig uit die hij zo opplakte alsof hij neer stortte.
Daar boven stond dan “Fokker niet wij wel, Galerie Slaphanger”.
Of hij deed in een klein plastic zakje een flyer met een biergist pil en strooide die overal in Rotterdam neer, we kregen veel boze telefoontjes.
Manri wilde het liefst toneel stukken schrijven en regisseren, wat hij ook deed.
Hij vertelde me ook dood leuk dat hij heel veel tegen mij en andere loog, dat ik het allemaal niet zo serieus moest nemen wat hij zei.
Het was een ziekte waar hij maar niet vanaf kwam vertelde hij, tegelijk was hij hiermee natuurlijk wel heel erg eerlijk.
Opeens was hij weer weg, en zagen we hem helaas niet meer, hij was volgens geruchten naar Amsterdam vertrokken.
Manri was nog niet weg of Johan met de meest irritante kut lach die ik ooit hoorde diende zich aan via de vrijwilligersbank.
Hij had voortdurend ruzie met zijn vader, die hij om de haverklap belde.
Ik kon geen hoogte van hem krijgen, hij deed sarcastisch tegen bezoekers als hij de kans had.
Het is raar maar ik kan hem alleen maar voor me halen, zittend op een stoel heel irritant lachend of bellend met zijn pa.
Jaren later kwam hij binnen met zijn vriendin uit Moskou, die duizend maal meer vent was als hij.
Ze vond Slaphanger duidelijk helemaal niks, en ze waren zo weer weg.
In 1996 verhuisde Slaphanger naar de Rozenermanzstraat, en hadden we nog maar Eén JWGer, Wilco.
Hij maakte zijn hoekje in het muziek gedeelte, en kwam daar maar zelden vandaan.
Als hij geen zin had om tegen bezoekers te praten die wat aan hem vroegen deed hij dat gewoon niet.
Toen ik hem daar een keer op aansprak, zei hij verbaasd,”maar je zag toch zelf ook wel wat een drol die gast was”.
Van Wilco vond ik het altijd jammer dat hij voor Slaphanger werkte, of eigenlijk voor Slaphanger aanwezig was, het was leuker als hij mijn vriend was geweest.
Want als collega’s waren we een regel rechte ramp.
Helaas pleegde Wilco eind 1997 zelfmoord, nog altijd een zwarte bladzijde voor Slaphanger.
Na Wilco kregen we de Kaap Verdiaanse Rian.
Wat heb ik om hem gelachen.
Hij stond de hele dag in een spiegeltje te kijken die hij zelf in de keuken had opgehangen of zijn haar nog goed zat.
Hij liep op plateau zolen, vaak te dansen, ook als er overal punkers door de zaak heen liepen.
En nu komt het Rian was Jehova getuige, maar hij sprak er nooit over.
Maar het was allemaal wel vreemd, Slaphanger werd steeds linkser met een Jehova getuige die mede de boel draaiende hield.
Lang bleef hij niet, want de vrijwilligers klaagde dat hij geen affiniteit met Slaphanger had.
Zo regelde Xandra dat hij een opleiding schoonheid specialist kon gaan doen.
Was die Rian extreem of niet.
Tijdens Rian diende de twee vrijwilligers Pieter en James uit Vlaardingen zich aan.
Twee giechel punks die in een hoekje van Slaphanger iedereen uit lachte.
Ze hebben dit jaren vol gehouden.
Onze boekhouder was zowat al die jaren Frenz Kuipers, hij deed dit prima.
Helaas deed hij de boekhouding thuis, want hij was een geweldige kracht voor in Slaphanger geweest, maar hij had het altijd te druk.
Op dit moment woont hij met zijn vrouw in de staat New York en is er een zoon opkomst.
Hij heeft een eigen bouw bedrijf en we emailen elkaar bijna iedere dag als twee tortelduiven, hoewel ik mij afvraag of die ook emailen.
Sasha kwam na Rian eerst als vrijwilliger, toen als JWGer.
Hij bracht orde in de muziek, en deed heel erg zijn best Slaphanger goed over te laten komen.
Het prettige aan Sasha was dat hij ook zelfstandig dingen deed.
En je kon lekker met hem praten over muziek,kunst en films, wat erbij de andere vaak bij inschoot.
Ook hadden we nog de Kaap Verdiaanse Maria, die alles vies vond en Slaphanger dus brand schoon hield.
Ze vertelde mij en alle bezoekers over haar criminele broer, haar uitjes met gangsters en over haar droom om ooit een bordeel te beginnen.
Ondanks haar boeiende verhalen had ook Maria niks met Slaphanger, en was zij snel vertrokken.
Tommy de Roos uit Zeeland was al komen binnenlopen in het oude pand van
Slaphanger met zijn stripblad de Helter Skelter, waarin tekenaars stonden die Nederland nog nauwelijks kende.
We waren vrijwel meteen maatjes, want ook ik ben gek op strips.
Het was helemaal te gek toen Tommy in Rotterdam kwam wonen en vrijwilliger werd bij Slaphanger.
Toen kwam er eindelijk meer digitale muziek binnen op Slaphanger, en gekke bandjes die mensen thuis maakte (hometeepers).
Samen met Tommy maakte we muziek in zijn kleine kamertje.
Hij verzorgde de beats waar ik over heen zong.
De Astma Boys waren geboren, Tommy was Pinksnake en ik was Boetlek Spacetower.
De VPRO zond op radio 4 ons nummer “Disco revival man” uit.
En op de internet site van de VPRO werden ook vaker nummers van de Astma Boys gedraaid.
We kwamen ook op TV in Waskracht.
Daar vertolkten we ons nummer ,”I got cheese on my dick so let it be your lipstick” met smeerkaas op mijn lippen.
Maar omdat ik niet van optreden hou vanwege zwakke zenuwen of iets dat er sterk op lijkt, moesten we verzinnen hoe we de Astma boys op konden laten treden.
Nou eenvoudig, ons bandje ging in een getto blaster en twee jongens, Joost en Bob twee bezoekers van Slaphangers danste erop met een maskertje van het jongetje in de Astma reclames op.
Later kreeg de Astma boys steeds meer dansers.
Ik vergeet dat de Astma boys tijdens optredens ook altijd oude computers kapot gooide, wat ze niet in dank werd afgenomen.
De Astma boys zijn net als de Rolling stones nooit opgeheven, dus wie wet zult u nog van ze horen, een verzamel cd is in de maak.
Mathilde eveneens uit Zeeland maakte er als JWGster een soort linkse boekenwinkel van op Slaphanger.
Niet echt mijn idee, ik ga voor de combinatie en sluit niet graag dingen uit.
We hadden niet veel contact waardoor we een goed contact hadden.
Zo hadden we ook statigeres bijvoorbeeld Kees Jan, deze ellendeling (meen ik niet hoor) trok een blik met jongeren afkomstig van de Zuid Hollandse eilanden open waar we tot het einde van Slaphanger nooit meer van zijn afgekomen.
En gelukkig maar want het was vaak een vrolijke boel op Slaphanger.
Bijvoorbeeld Merijn die in mijn verhaal, “vreemde vogels” voorkwam.
Hij maakte op Slaphanger zijn computer muziek en was zo nu en dan nog serieus ook.
Zijn zusje Sanne hield met Marcel op zaterdag de galerie open, en Slaphanger ging zijn weg.
Natuurlijk ben ik veel Slaphangers vergeten, maar dan hadden ze maar wat spraakmakender moeten wezen.
U ziet dat Galerie Slaphanger en zijn Slaphangers eigenlijk meer een kunstwerk op zich vormde, en dan heb ik het in dit verhaal nog niet eens over de kunstenaars en muziekanten
Ooit noemde ik galerie Slaphanger de Underground tempel van Rotterdam, dit zei ik quasi bescheiden tijdens de TV opname voor Waskracht waar ik in het vorige stukje over Slaphangers al over opschepte.
Nu moet ik zeggen dat er vreemde soms geniale dingen gebeurde In Slaphanger.
Er lagen zo en zo geweldige stripboekjes door mensen over de hele Wereld zelf uitgegeven, we schreven ze allemaal per post aan, en zo kwam er iedere week wel wat binnen.
We hadden klanten uit heel Nederland en Vlaanderen, en sommige tekenaars uit andere landen brachten als ze in Nederland vertoefde een bezoekje aan Slaphanger.
Dit gold ook voor de muziek die Slaphanger verkocht, in het begin vooral punk en Hardcore, maar later ook Noise en experimentele muziek die soms opgenomen werd in Slaphanger.
Openingen van exposities waren zo nu en dan druk bezocht, zeker als er optredens waren, die soms niet door de beugel konden, en dan had ik het erg naar mijn zin op mijn werkplek.
Zo ook toen de uit Zaandam afkomstige Peter Zincken optrad als DR.Bibber, een zenuwachtig typetje met een bibberachtig Prins Bernard accent.
Hij droeg een zwartpak en liep op blotevoeten druk te doen achter zijn microfoon, iedereen beledigde hij om het vervolgens weer goed te maken,
en weer te verzieken, heerlijk, op laatsts stond iedereen buiten en Dr.Bibber ging maar door, hij zong en brulde maar door met zijn penis uit zijn pantalon bungelend.
Nu is Peter al jaren de zeg maar zanger van de legendarische Noiseformatie de FCKNG BSTRDS, die kunstenaar Truck in 1998 tot leven riep, toen waren ze nog maar met zijn drieën, Marc, Tommy de Roos en ik zei de gek.
Wat later hadden we een optreden in Slaphanger, Marc met een strooien hoedje als wijlen smartlap zanger Jantje Koopmans, Ik met een megafoon aan mijn gezicht vastgeplakt met tape, jawel ook over mijn ogen zat de tape, Tommy, Itam en Frenz op drums in schaatspak fabriceerde ook een rot herrie in
Slaphanger van jewelste, weinig publiek, maar aan verbaasde langslopers geen gebrek, er knalde zelfs twee auto’s voor de deur op elkaar.
Voor het optreden had ik al geroepen door de megafoon, Politie, waarop de hangdealers aan de overkant van Slaphanger de benen maakte.
De FCKNG BSTRDS traden op ter gelegenheid van de expositie, Anale tijden, een mail Art project van Marc van Elburg, Itam van Teeseling en mij. Er was een boekje vanuit gekomen met een cassettebandje.
Het zag er geweldig uit, undergrounder kon gewoon niet.
Ik kan me ook een Slaphanger van een zwerver in Slaphanger herinneren.
Het was bloedheet, hartje zomer en het werk zag er echt niet uit in het echt, want op de foto’s die we te zien hadden gekregen stonden hele andere werken.
Daar zat ik dan met allemaal gekken, echt waar een maffe Italiaan in een lende doek stond midden in Slaphanger de gehele expositie op zijn rare hoofd.
Slaphanger heeft echt nog nooit zo gestonken als die dag.
Iedereen kreeg na de expositie een werk mee naar huis van de kunstenaar, wat ik dan weer geweldig vond, ow ja iedereen kreeg een werk mee naar huis behalve ik, waar ik nu nog vaak jankend van wakker word.
Ook organiseerde we Womens Comic World, de qua opkomst en aandacht van de landelijke pers meest succesvolle expositie in het zeven jarig bestaan van Slaphanger.
We hadden striptekenaressen uit heel Europa bereid gevonden in Slaphanger te exposeren.
In alle bladen van de Penthouse comix tot meest glossy bladen viel er te lezen over Womens comic World, zelfs de Wereld Omroep, RTL en de KRO kwamen filmen in Bospolder Tussendijken.
Er werd een prachtige box uitgegeven met een zeefdruk op de voorkant van de doos van Maria Collina uit Spanje.
Veel mensen hadden natuurlijk ook klachten over slaphanger, om er sportief maar eens wat te noemen; onoverzichtelijk ja voor ordelijkheid en goed gerangschikte schappen moest u inderdaad niet bij ons wezen, zoeken moest je in Slaphanger, de tijd nemen om iets moois te vinden dat je in alle andere goed gerangschikte winkels nooit zou kunnen vinden, men vond het onsamenhangend een waar compliment aangezien het nu vrijwel onmogelijk is iets onsamenhangend niet te bekritiseren ding te verzinnen, de enige plek die nu nog iets van Slaphanger uitstraalt is de Hondenkoekjes fabriek in Nieuwleusen.
In Slaphanger zat heel veel, vaak rouwe kunst, Punk, vette strips en nog veel meer, dit was iets om trots op te zijn, maar we sloegen nooit op ons borst.
Om het nou bij iedere natte scheet uit te brullen, nee dat hoorde niet bij Slaphanger. Ik denk dat Rotterdam daar in een buitenwijk van Rotterdam erg op zijn plaatsje zat, het was Eén grote collaboratie van zonderlinge figuren, waarvan er vele nu nog contacten hebben.
Nou drie stukjes over Galerie Slaphanger moet genoeg zijn voor een impressie.
Rust met rede Slaphanger…………
http://www.pieterzandvliet.com/pieters-proza/galerie-slaphanger/
Plaats een reactie