Edzard Dideric – Korte geschiedenis (21) van de trots
Het gebeurde op een donkere maanloze nacht. Onderweg naar de auto die ergens langs de gracht stond geparkeerd, struikelde ik bijna over een op de stoep zittende man.
Lul, kijk uit je doppen!
Mafkees, zei ik, wie gaat er nou op dit late uur een beetje op straat zitten bedelen?
Ik bedel niet. En sinds wanneer bepaal jij waar de ander mag zitten?
Laat maar, zei ik, het is goed met je.
Met als logisch gevolg dat ik werd getrakteerd op een ellenlang verhaal over dakloosheid en wat dat allemaal aan narigheid met zich meebracht. Met een half oor luisterend knikte ik maar wat. Ja, en dat hij eerlijk toegaf bij tijd een wijle een beetje in de war te zijn. Waarop ik iets te vlot beweerde dat het volgens mij allemaal best wel meeviel.
Oh ja? Nou, je moest eens weten!
Okay, zei ik, dan niet.
Vervolgens begon hij op dwingende toon me ervan te verzekeren dat de meest volmaakte harmonie geboren werd uit de grootst mogelijke chaos.
Als jij het zegt.
Zeker weten meneer! Tjonge, best raar dat iemand als u, die prat gaat op zijn kennis, daar niet van op de hoogte is.
Ten eerste valt het met die kennis wel mee, ten tweede ga ik überhaupt zelden ergens prat op en ten derde, wat heeft het voor zin om dingen te geloven die bewijsbaar onjuist zijn?
De eerste fase, zei de zwerver spottend, bestaat steevast uit ontkenning.
Zoekend naar kleingeld probeerde ik hem aan het verstand te brengen dat ie maar wat uit zijn nek zat te lullen. Een constatering die compleet langs hem heen scheen te gaan.
Hier, zei ik, en overhandigde hem mijn laatste munten.
Dus hiermee, klonk het, terwijl hij ze aanpakte, geef je me gelijk?
Gelijk? Geen sprake van, laten we het maar als zwijggeld beschouwen.
Hij reageerde als door de hond gebeten.
Rot op met die kutcenten, steek ze maar in je reet! Ik slaap elke nacht op straat, en ben alles kwijt. Het enige wat ik bezit is mijn trots, en die neemt niemand me af, nog voor geen miljoen meneer!
Jammer voor je, zei ik, maar laat ik nou toevallig ook last van een bepaald soort trots hebben.
Oh ja, wat voor trots is dat dan?
Eentje die me verbiedt om hetgeen door mij uit vrije wil aan iemand is geschonken, ooit nog terug te nemen.
Meneer, dit heet een patstelling, verzuchtte de man.
Klopt, alleen zitten we hier in het donker geen van beiden een potje te schaken.
Na een korte stilte kwam hij met een ander voorstel.
Mag ik dan uw geld aan een goed doel schenken?
Doe ermee wat je wilt, antwoordde ik, het zijn toch allang mijn centen niet meer. Weet je, voor mijn part bestaat dat zogenaamde goede doel gewoon uit je eigen persoontje.
Terwijl ik het zei kreeg ik al spijt van mijn woorden. Maar het was al te laat. De ernstig in zijn trots gekrenkte zwerver hees zichzelf overeind en liet de munten met een grote boog in het inktzwarte water van de gracht verdwijnen.
Goed verhaal. Dit had ik geschreven kunnen hebben.