Cor Hendriks – De Geheimen van de Graal (3): Jozef in de gevangenis
Na de hellevaart en de bevrijding van de rechtvaardigen, verrees Hij, al wisten de Joden dat niet en konden ze dat niet zien. Daarna verschijnt Hij aan de Magdalena, de apostelen en aan al de Zijnen en al snel gaat dit nieuws als een lopend vuurtje door het land en als de Joden het horen, verzamelen zij zich in de synagoge. Ze zijn het erover eens, dat de zaken zich slecht ontwikkelen en besluiten Jozef en Nicodemus te grijpen om op deze wijze ingedekt te zijn, mochten er lastige vragen komen. Gelukkig had Nicodemus een vriend bij die Raad zitten, die hem waarschuwt, zodat hij tijdig de benen kan nemen. Jozef daarentegen is minder gelukkig:
“De deur van Jozefs huis verbraken zij
En ze grepen hem en namen hem mee;
Maar eerst lieten ze hem zich aankleden,
Want hij was reeds gaan slapen.” (A 675-8)
Hij wordt ondervraagd, maar hij weet van niets. Hij wordt ervan beschuldigd Jezus te hebben gestolen en meegenomen.
“Stevig hebben ze hem geslagen en afgeranseld.
Ter plaatse was een ronde toren
Die hoog was en zeer diep.
Daarheen namen ze hem en sloegen hem weer
En sloegen hem vlak tegen de grond;
Ze hebben hem in de gevangenis neergegooid,
In het diepste deel van het huis,
Dat vreselijk was en duister,
Geheel gemaakt van harde stenen.
Stevig hebben ze hem opgesloten en dichtgemaakt
En boven hem goed verzegeld.” (A 696-706)
Niemand wist waar Jozef gebleven was en Pilatus was kwaad, dat hij zijn goede vriend kwijt was. Alleen God is Zijn goede vriend niet vergeten en verschijnt aan Jozef in diens gevangenis met medeneming van het kostbare Vaatwerk, dat een licht verspreidt in Jozefs duistere hol. Wanneer Jozef dit ziet, wordt hij gelijk met vreugde vervuld en vraagt naar de herkomst van het licht, al raadt hij tegelijk, dat het van God afkomt. Jezus verklaart hem, dat de Goddelijke Deugd hem te hulp komt om hem te behouden voor het Paradijs. Dan vraagt Jozef aan Jezus, wie Hij eigenlijk is, en Deze legt hem uit, dat hij de Zoon van God is, die kwam om de zondaars van de veroordeling en van de grote helse kwelling te redden. (A 741-744)
“‘Ik ging naar de aarde om de dood te lijden,
Aan het kruis te eindigen en te sterven,
Om het werk van Mijn Vader te redden,
Dat Adam had doen verdoemen
Door de appel, die hij at,
Die Eva zijn vrouw hem gaf
Door de raad van de Vijand,
Die ze eerder geloofden dan God.’” (A 745-752)
‘Door een vrouw was de mens verloren,
En door een vrouw werd hij teruggevonden.
Een vrouw bezorgde ons de dood,
Een vrouw gaf ons het leven terug.
Door een vrouw waren we gevangen,
Door een vrouw zijn we hersteld.’ (A 763-8)
Dit sluit aan bij de woordspeling Eva – Ave, het begin van de zgn. Engelse groet, het Ave Maria, en als zodanig gebruikt als naam voor Maria.
In ‘De Geschiedenis van de Franken’ van Gregorius van Tours (-594) vinden we een summier uittreksel van het ‘Nicodemus-evangelie’:
‘Jozef, die Christus’ lichaam met kruiden had gebalsemd en het verborgen had in zijn eigen tombe, was gearresteerd en opgesloten in een gevangeniscel. Hij werd door de hogepriester zelf bewaakt, want, zoals er beschreven staat in de verslagen, gezonden door Pilatus aan keizer Tiberius, de haat, die ze hem toedroegen was heviger, dan die zij voelden voor Onze Heer zelf. Christus werd bewaakt door soldaten, maar Jozef stond onder toezicht van de hogepriesters zelf.
Onze Heer verrees en toen Hij niet in Zijn tombe gevonden kon worden, waren de wachters verschrikt door het visioen van een engel. Gedurende de nacht werden de muren van de cel, waarin Jozef zat opgesloten, opgelicht in de lucht en was hij bevrijd van de gevangenschap, want een engel kwam hem bevrijden.
Toen de hogepriesters de wachters verwijten maakten en hen bevalen het heilige lichaam onmiddellijk aan hen te overhandigen, gaven de soldaten ten antwoord: “Geven jullie Jozef terug en wij zullen Jezus teruggeven; maar we weten heel goed, dat jullie net zo min Gods weldoener kunnen produceren, als wij Gods Zoon kunnen laten terugkeren.” De priesters waren verbijsterd hierdoor, maar na wat ze gezegd hadden, mochten de soldaten weggaan.’ (I:21)
Overigens lijkt Gregorius dol op apocriefen, want zijn volgende paragraaf (I:22) bevat Jezus’ verschijning aan Jacobus: ‘Toen hij Onze Heer dood aan het kruis had gezien, schijnt de Apostel Jacobus een eed te hebben gezworen, dat hij nooit meer brood zou eten, tenzij hij Hem weer zag verrijzen. Toen Onze Heer eindelijk op de derde dag weer omhoog kwam, na de hel verslagen en overwonnen te hebben, toonde Hij zich aan Jacobus en zei: “Sta op, Jacobus, en eet, want Ik ben nu verrezen van de dood.” Dit was Jacobus de Rechtvaardige, die ze de broer van Onze Heer noemden, want hij was de zoon van Jozef, hem gebaard door een andere vrouw.’
Dit laatste vinden we ook terug als opmerking toegevoegd aan het einde van de ‘Brief van Pilatus aan Herodes’, waarin staat: ‘Justinus, een van de schrijvers, die er waren in de dagen van Augustus en Tiberius en Gaius, schreef in zijn 3e discours: Maria nu, de Galilese, die de Christus baarde, die gekruisigd is te Jeruzalem, was nooit met een man geweest. En Jozef verliet haar niet; maar Jozef bleef in heiligheid zonder een vrouw, hij en zijn vijf zonen van een eerdere vrouw, en Maria leefde verder zonder een man.’
Het verhaal van Jozefs gevangenschap verloopt anders bij Robert de Boron dan in het ‘Nicodemus-evangelie’. Toch is te zien, dat hij van de tekst van het ‘Nic-ev.’ gebruik maakt. Zo is b.v. het antwoord dat Nicodemus aan de priesters gaf door Robert bij dat van Jozef gevoegd. Nicodemus wordt in het ‘Nic-ev.’ wel gevangen genomen, althans hij vluchtte gewoon niet, maar kwam openlijk de synagoge binnenlopen, want hij was een leider der Joden. Hij wordt echter aangevallen op zijn vriendschap met Jezus en met Hem naar de andere wereld verwenst, waar Nicodemus geen problemen mee heeft. Ook Jozef komt zelf opdraven en wordt ondervraagd, maar kan niets meer vertellen dan ze al wisten en beschuldigt de Joden ervan Jezus vermoord te hebben. Hij herinnert hen aan hun uitspraak toen Pilatus zijn handen wasten en zij riepen: “Laat zijn bloed over ons komen en onze kinderen,” en dat zal waarschijnlijk nu bewaarheid worden. De Joden raken buiten zinnen en grijpen Jozef en sluiten hem op in een kamer zonder ramen en ze vergrendelen de deur, plaatsen wachters en doen een zegel op het slot. Na de sabbat, waarop er geen rechtzittingen mogen plaatsvinden, laten Annas en Caiaphas, de rechters, Jozef voor zich brengen, maar hoewel het zegel nog op het slot zit, is er geen spoor van Jozef. Ondertussen komt ook een van de soldaten van Jezus’ graf melden, dat Hij verrezen is en dat ze doodsbang waren geweest, toen ze een engel zagen. Wanneer de soldaat verwijten worden gemaakt, kaatst hij de bal terug met het antwoord, dat we al bij Gregorius van Tours lazen en dat Robert ook gebruikt, maar dan uit de mond van de Joden en enigszins anders:
‘“Als jullie Jozef bij ons brengen,
Door Jozef zullen jullie dan Jezus terugvinden.”’ (A 659-60)
De soldaat in het ‘Nic-ev.’ zegt: “Produceren jullie Jozef, die jullie onder bewaking in een kamer opsloten, en wij zullen Jezus produceren, die wij bewaakten in het graf.” (Nic-Ev. 10: 12)
Dan zeggen de Joden, dat Jozef in Arimathea is en de soldaat, niet op zijn mondje gevallen, zegt, dat Jezus dan in Galilea is, zoals door de engel meegedeeld aan de vrouwen bij het graf. Dan worden de Joden bang, verzamelen een hoop geld en kopen de soldaten om te verklaren, dat de leerlingen het lichaam van Jezus hebben gestolen, wat ze deden, zoals we kunnen lezen bij Mattheus (28:11-15).
Dan wordt het verhaal nog uitgebreid met drie personen (de priester Phinees; de schoolmeester Ada[s] en de Leviet A[n]geus), die ook beweren Jezus te hebben gezien, ja, Hem zelfs te hebben zien opstijgen naar de hemel te midden van Zijn discipelen, en de zeer goedgelovige Joden laten zich schuldbewust nog meer geld uit de zakken kloppen door deze drie slimme Galileërs, die zich niet schroomden regelrecht uit Marcus (16:15-18) te citeren en te zweren bij de God van de aartsvaders.
Als ze weg zijn, beginnen de Joden onder elkaar te klagen en dan staat Nicodemus op, houdt een speech over de zoektocht van Elisha naar Elia en geeft het advies om Jozef te gaan zoeken, wat gedaan wordt, en boden worden naar Arimathea gestuurd met een brief en Jozef gaat op de uitnodiging in. Voor de raad vertelt hij, hoe hij midden in de nacht in gebed verzonken was en het huis plotseling omringd werd door vier engelen, waarna hij Jezus zag, stralend als de zon, en hij viel van angst op de grond.
“Maar Jezus pakte me bij de hand, hief me op van de grond en mijn gezicht was nat van de dauw; maar hij veegde mijn gezicht af, kuste me en zei tegen me: ‘Vrees niet, Jozef; kijk me aan, want Ik ben het.’ Toen keek ik hem aan en zei: ‘Rabboni Elias!’ Hij antwoordde me: ‘Ik ben Elias niet, maar Jezus van Nazareth, wiens lichaam je hebt begraven.’ En ik zei hem: ‘Toon me de tombe, waarin ik Je legde.’ Toen nam Jezus me bij de hand, bracht me naar de plek, waar ik Hem gelegd had, en toonde me de linnen doeken en de zweetdoek, die ik over Zijn hoofd had gelegd. Toen wist ik, dat het Jezus was en ik aanbad Hem en zei: ‘Gezegend hij, die komt in de naam van de Heer.’ Toen nam Jezus me weer bij de hand en bracht me naar Arimathea naar mijn eigen huis en zei tegen me: ‘Vrede met u, maar ga niet je huis uit voor woensdag [of: de 40e dag], maar Ik moet naar Mijn discipelen gaan.’” (Nic-Ev. 16:21-25)
Keren we terug naar Robert de Boron, die Jozef bezocht laat worden door Jezus, die het Vaatwerk meebrengt met daarin het allerheiligste bloed, door Jozef verzameld, toen hij Jezus vanaf het kruis verloste en Zijn wonden waste. En Jezus geeft hem de opdracht dit Vaatwerk te bewaken, dat na hem door nog drie andere personen bezeten zal worden. Ook legt Hij Jozef uit, hoe de mis een voortdurende herinnering zal zijn aan Jozefs liefdesdaad, want:
“‘Dat jij Me van het kruis hebt verlost
En in het graf Me hebt neergelegd,
Dat is het altaar, waarop Mij zullen leggen
Zij, die Me zullen offeren.
Het kleed, waarin Ik werd gewikkeld,
Zal corporaal worden genoemd.
Dit Vaatwerk, waarin ge Mijn bloed deed,
Toen je het van Mijn lichaam verzamelde,
Zal kelk genoemd worden.
De pateen (platine), die dat zal afdekken,
Zal de steen betekenen,
Die boven Me werd verzegeld,
Toen jij Me in het graf had gelegd.’” (A 901-913)
“‘Allen, die je Vaatwerk zullen zien,
Zullen in Mijn gezelschap zijn;
Van gemoed zullen zij volheid hebben
En vreugde eeuwigdurend.
Zij die deze woorden zullen kunnen
Begrijpen en die zullen onthouden,
Zullen voor de mensen deugdzamer zijn
Evenals voor God bevalliger.
Zij zullen niet vals aangeklaagd kunnen worden
In de rechtzaal, noch van hun recht bezwendeld
Noch op het slagveld overwonnen,
Als ze goed hun rechte pad hebben behouden.’” (A 917-928)
Robert bekent ons, dat hij dit alles nooit geschreven zou hebben en ook niet gekund had, als hij niet het Grote Boek had gehad, waarin de geschiedenis is opgeschreven door ‘grote klerken’ (d.w.z. geleerden). In dit Boek, zegt hij,
‘Daar staan de grote geheimen beschreven,
Die men de Graal noemt en [ook zo] heet.’ (A 935-6)
Dan krijgt Jozef van God de Graal met de woorden:
‘… “Jozef, wanneer je het zal willen
En je zal er noodzaak toe hebben,
Keer je dan tot deze drie Krachten,
Die één zijn, zoals jij gelooft;
En die gelukzalige dame,
Die de Moeder van God is genaamd,
Die de gezegende Zoon van God droeg.
Heel erg goed zal die [de graal] je raad geven
En je zal, zoals Ik het geloof,
De Heilige Geest met je horen praten.”’ (A 939-948)
Dan neemt Jezus afscheid van Jozef, die in de gevangenis moet blijven, want het zou niet redelijk zijn om Jozef mee te nemen. Hij blijft in het donker achter, maar hoeft niet bang te zijn of bedroefd:
‘“Want jouw bevrijding zullen houden
Voor een wonder, zij, die het zullen horen.
De Heilige Geest zal met je zijn,
Die je altijd raad zal geven.”’ (A 957-960)
Het is duidelijk, dat we op een keerpunt zijn aanbeland. Zelfs Robert maakt zijn entree en geeft ons een kijkje achter de schermen. Er is een ‘Groot Boek’, geschreven door grote geleerde schrijvers met daarin alle ‘Geheimen en de geschiedenis van de Graal’. Eindelijk is dan het hoge woord eruit: de Graal. En tevens heeft Jezus aan Jozef alles verklaard! De mis is een voortdurende herinnering aan Jozefs daad. Zo lezen we bij Honorius van Augsburg in zijn ‘Gemma animae’ (Parel van de ziel) 1,47 [Nitze, 124]: ‘Dicente sacerdote […], diaconus venit, calicem coram eo sustollit, cum favone partem ejus cooperit, in altari reponit et cum corporale cooperit, praefens Joseph ab Arimathia, qui corpus Christi deposuit, faciem ejus sudario cooperuit, in monumento deposuit, lapide cooperuit. Hic oblata, et calix cum corporale cooperitur, quod sindonem mundam significat, in quam Joseph corpus Christi involvebat. Calix hic, sepulcrum; patena lapidem designat, qui sepulcrum clauserat.’ In deze woorden, die ik maar even zal vertalen, kunnen we in feite de tekst van Jezus’ uitleg terugvinden: “Terwijl de priester [s]preekt, komt de diaken, heft in tegenwoordigheid van hem de kelk op, bedekt hem gedeeltelijk met de ‘favonus’, zet hem terug op het altaar en bedekt hem met de ‘corporaal’, naar het voorbeeld van Jozef van Arimathea, die het lichaam van Christus (van het kruis) afhaalde, Zijn gezicht met het ‘sudarium’ bedekte, in het graf neerlegde en met een steen toedekte. Deze ‘oblata’ en kelk worden met de corporaal bedekt, wat het zuivere linnen (sindon) voorstelt, waarin Jozef het lichaam van Jezus wikkelde. De kelk is het graf en de ‘pateen’ stelt de steen voor, die het graf afsloot.” Dus terug naar Robert zien we genoemd:
1. De avondmaaltafel
2. Het altaar is het graf. Niet vermeld door Robert is, dat het altaardoek (ook) de lijkwade voorstelt.
3. Het corporaal is een kleine vierkante doek en stelt het ‘sudarium’ voor, algemeen gehouden voor een gelaatszweetdoek, maar feitelijk de lijkwade. Deze corporaal bedekt kelk en hostie.
4. Daarop komt de ‘pateen’, door Robert ‘platina’ genoemd, wat overeenkomt met MNl. ‘plateel’: vlakke schotel, schaal. In het Frans is ‘plat’: een schotel; ‘platine’: schoteltje [Lat. ‘patena’: schotel].
Uit dit alles mogen we ook afleiden wat het Grote Boek is: dit zijn gewoon allerlei grote boeken, want destijds waren boeken nogal groot. Een van deze boeken is ongetwijfeld de ‘Gemma Animae’, terwijl de term natuurlijk bij uitstek van toepassing is op de Bijbel. Omdat in feite allerlei Grote Boeken in aanmerking komen, is er één ‘boek’ in het bijzonder, dat hier te noemen valt: Het Graduaal. Zoeken we in het Engels Wb. het woord ‘Grail’ op, dan vinden we: 1. Graal; 2. Graduaal; en bij gradual(en): RK 1. trapzang; 2. koorboek. In het Frans is dit woord Graduel: 1. een ‘verset’, opgezegd tussen het epistel en het evangelie; 2. een boek, dat alles bevat, dat gezongen wordt tijdens de Mis. Een ‘verset’ is een klein paragraafje uit de Bijbel. MNl. (VERDAM): ‘gradael’: koorzang, tussenzang bij de mis; een boek, waarin zulke liederen staan.
Als bnw. in het Frans/Engels betekent het: geleidelijk en komt van het Latijn ‘gradus’, wat trede van een trap betekent, vanwaar: trapzang, hetzij omdat de zangers op een verhoging stonden, hetzij omdat de noten een soort trap vormen. Wij kennen dit woord als ‘graad’ met vele betekenissen, die allemaal te maken hebben met ‘opklimmen’. Een afgeleid woord is ‘gradatim’, Ned. ‘gradatie’: 1. stap voor stap (= geleidelijk); 2. trapsgewijs (in stappen).
In de vertaling van de ‘Perlesvax’ van S. Evans (die het boek ‘The High History of the Holy Grail’ noemt) wijst deze in zijn inleiding op een tekst uit de ‘Kroniek van Helinand’ (± 1220, ook voorkomend bij Vincent van Beauvais, ‘Spec. Hist.’ B 23, c 147, ± 1244). Helinand was een monnik van Froidmont, die een ‘Wereldgeschiedenis’ schreef en bij het jaar 720 meldde:
“In deze tijd werd een prachtig visioen onthuld door een engel aan een zekere heremiet in Brittannië, betreffende Sint Jozef, de decurion, die het lichaam van Onze Heer van het kruis afnam, evenals betreffende de pateen of schotel, waaruit Onze Heer at met Zijn discipelen, waarvan de geschiedenis was opgeschreven door die heremiet en geheten is: ‘De Gradali’ (Van de Graal). Nu wordt in het Frans een brede schotel met enige diepte (‘scutella lata et aliquantuleum profunda’) een ‘gradalis’ of ‘gradale’ genoemd, waarin kostelijke vleesgerechten in hun saus worden geserveerd voor rijke lui in stappen [= fases (gradatim)], telkens een beetje van verschillende dingen, en wordt in de volkstaal graalz genoemd, omdat het aangenaam (agréable; Lat. grata) en aanvaardbaar voor degene is, die ervan eet, als wel om dat wat het voedsel bevat, omdat het toevallig van zilver of ander kostbaar materiaal is, als om de inhoud ervan, te weten, de veelvuldige gangen van kostelijke (vlees)gerechten. […]
De afleiding van ‘grata’ = ‘agréable’ (aangenaam, prettig) kunnen we ook bij Robert de Boron terugvinden en het lijkt me, dat hij ook daar vandaan komt. [vs 2663] De afleiding van Helinand is dan ook geen echte oplossing, maar bevestigt het vermoeden, dat de Graal iets met ‘gradueel’ te maken heeft. Op deze wijze kwam ik tot het volgende: ‘graal’ is een composietwoord uit ‘graad’ en ‘schaal’. Deze Nederlandse woordafleiding zou niet geldig zijn, wanneer deze woorden niet algemeen zouden zijn. Echter in het Latijn zijn ze ‘gradus’ en ‘scala’ (Eng. ‘grade’ en ‘scale’, etc.). In het Latijn vinden we op twee manieren de begrippen gradus en scala met elkaar verbonden:
1. De trap = scalae, verdeeld in: de trede = gradus
2. De (weeg)schaal = scalae, verdeeld in: de graad: gradus.
In modern Nederlands is een ‘schaal’ natuurlijk ook een vaatwerk (‘veissel’). Merkwaardig genoeg ligt het woord ook vlakbij het woord ‘schaak’ en we zullen nog een aantal maal met deze overeenkomst worden geconfronteerd. Schaken is natuurlijk ook een spel, dat zich in stappen (zetten) afspeelt, terwijl er ook sprake is van een rangorde (gradatie) der stukken. Zelfs is het mogelijk te promoveren (scalae, van ‘scando’ = (op)klimmen; zie Lat Wb: scando gradus aetatis adultae). De stap associeert via ‘pas’ = passie naar de ‘staties’ (= stappen, Eng. stages) van de Kruisweg; een ‘passionael’ is een boek over het lijden van een heilige.
Volgens het ‘Liturgisch Woordenboek’ is een ‘gradualepsalm’ (canticum graduum) voortgekomen uit de Joodse liturgie, waar het verband hield met de 15 traptreden, die op het tempelplein het voorhof der mannen scheidde van dat der vrouwen, hoewel het ook kan betekenen: lied bij de (Berg)beklimming (bij de opgang naar Jeruzalem). Er zijn 15 trappsalmen van OT oorsprong en ze slaan op de Tempel (ps. 121, 122, 125, 126, 128, 132, 133). Door de oudste kerkvaders is dit overgenomen en geïnterpreteerd als opgang naar Christelijke volmaaktheid. Er was een verdeling in 3 groepen van 5 liederen met de namen: via purgativa; via illuminativa; via unionis. In de liturgie worden ze gebruikt, waarbij het hemelse Jeruzalem, met Christus als levende tempel en Maria als Bruid en Moeder van Christus als verhevenste beeld werd gebruikt.
Een ‘graduale’ is 1. een boek, het eerste deel van het Romeinse antiphonarium en het bevat graduales, halleluia’s en tracti en werd in Rome ‘cantatorium’ genoemd. De officiële naam van dit boek luidt: ‘Liber Gradualis A Gregorio Magno olim ordinatus’; 2. de tussenzang (deel van de RK-Misviering); de naam is ontstaan omdat de zangers op de treden (gradus) van de ‘ambon’ gingen staan. Ambon is van Grieks ‘anabainoo’: opklimmen, dus verhoging en symbolisch voor Golgotha (de plaats der verhoging). In de oosterse rite was dit afgescheiden van de gelovigen door een hekwerk (iconenmuur).
Dus een Graalboek is een boek met graduales, trapzangen, en een graduale is ontleend aan of heeft betrekking op de lezingen van de dag, zodat een bundel graduales van alle dagen van het jaar met vermelding van bijbehorend epistel en evangelie een primitieve vorm van een missaal (misboek) is. Dit gedeelte wordt het ‘tijdeigen’ genoemd en is het dagelijks wisselende deel van de Mis, gevolgd door de preek en het Credo (de geloofsbelijdenis), waarna wordt overgegaan tot het eigenlijke misoffer, dat uit 3 delen bestaat:
1. De offerande: de voorbereiding van brood en wijn
2. De consecratie: de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus
3. De communie: de nuttiging van lichaam en bloed van Christus
De offerande begint met de opdracht van het brood, gesymboliseerd door de ‘oblata’ (grote hostie) op de pateen. Na een gebed maakt de priester met de pateen een kruisteken en legt de hostie op de corporaal. Hij doet wijn in de kelk, zegent het water en doet er een weinig van in de wijn. Behalve de verklaring, dat dit is ter nagedachtenis aan het water en bloed, dat uit Jezus’ doorstoken zijde stroomde, wordt ook geopperd, dat Jezus zelf ook wijn mengde met water bij het avondmaal. Dan volgt weer een gebed, waarna de kelk wordt opgeheven en opgedragen. Dan maakt de priester (Lat. ‘sacerdos’ = heilige gave = gever van het heilige) met de kelk een kruisteken, zet hem op de corporaal neer en dekt hem met de ‘palla’ (doekje = ‘zweetdoek’). Hierna volgt de ‘lavabo’ = handwassing, ons welbekend van Pilatus. De priester identificeert zich dus met Pilatus, die ook Christus offerde. De handwassing van Pilatus is dus geen teken van onschuld, maar van reiniging van de bloedschuld! Ook de priester, zijnde als ieder ander mens beladen met zonden [zie hfdst. 1], moet zich eerst zuiveren van de schuld, alvorens het wonder te verrichten van de transsubstantiatie, het tegenwoordig zijn van God in de gedaante van brood en wijn.
T.a.v. de geheime woorden (vs. 935) verwijst Nitze naar Paulus’ 2e Brief aan de Korinthiërs 12:4, waarin Paulus het volgende zegt:
‘Ik ken iemand in Christus, die veertien jaar geleden werd opgenomen – hetzij met, hetzij zonder lichaam, dat weet ik niet, maar God – helemaal tot in de derde hemel. Hij was dus opgenomen in het Paradijs en hoorde daar “geheimvolle woorden, die geen mens mag uitspreken” (et audavit arcana verba quae non licet homini loqui)’ van het Grieks: ‘arrèta rhèmata’ = geheime woorden of onuitspreekbare woorden, wat neerkomt op, dat de geheimen niet in woorden te vangen zijn. De uitspraak van Paulus is bijzonder intrigerend, want wie is deze man, over wie hij wel zou willen roemen, tenzij Christus zelf? (zie 10:18)
Ook komen we een referentie naar ‘geheime woorden’ tegen aan het begin van het ‘Evangelie van Thomas’, waar gezegd wordt: “Ziehier de geheime woorden (les paroles secrètes), die de levende Jezus heeft gesproken en die Didymus Judas Thomas heeft opgeschreven.”
Verder is er nog sprake van ‘disciplina arcani’ in Mc 4:34, waar Jezus de betekenis van parabels onthult aan leerlingen.
Keren we terug naar het Graduaalboek met de tijdeigen trapgezangen, want in de Mis wordt op dit moment de ‘secreta’ gebeden, het zgn. ‘stilgebed’. Deze secreta bevatten geloofsgeheimen. In het missaal wordt dit uitgelegd als een opdragen van de stoffelijke offergaven, maar dit lijkt me toch wat te kort te doen aan de inhoud van de secreta. Een willekeurig voorbeeld (7e zondag na Pinksteren): ‘O God, die de verschillende offeranden van de Oude Wet tot één volmaakt sacrificie hebt verenigd: aanvaard dit offer van uw toegewijde dienaren en heilig het door uw zegening, als weleer dat van Abel, opdat hetgeen ieder in het bijzonder ter ere van uw majesteit geofferd heeft, aan allen samen tot zaligheid moge strekken.’
In deze ene secreta zien we dus een heel complex aan gedachten in een korte zin verwoord. De offerande van Abel, het offer van Abraham met Isaak en dat met Melchizedek, etc., worden in één keer allemaal gekoppeld aan de Mis, die dit alles in zich verenigt, zijnde zowel het Paasoffer van de Oude Wet, het Oude Verbond, als de wet van het Nieuwe Verbond, waar we nu aan toe komen.
De secreta wordt gevolgd door de ‘prefatie’, een plechtige dankgebed ter inleiding van de consecratie, gevolgd door het sanctus, want nu komen we aan het heilige deel van de Mis. Het sanctus is een geloofsbelijdenis in de Drieëenheid, terwijl het tegelijk herinnert aan de intocht van Jezus in Jeruzalem: “Gezegend hij, die komt in de naam des Heren.” Na de bijzondere intenties van de Mis gelezen en de gemeente verbonden te hebben met het mystieke lichaam van de Kerk, heeft de consecratie plaats en net zoals Jezus bij het Laatste Avondmaal neemt de priester het brood en de wijn, spreekt de woorden van Jezus en het wonder van de transsubstantiatie is voltrokken: brood en wijn zijn veranderd in lichaam en bloed van Christus. De gelovige wordt opgeroepen nederig te zijn als Thomas!
De tekst van het Avondmaal is naar Mattheus 26:26-28. De priester heft de hostie (offer) omhoog om die te laten zien na de woorden: “Neemt en eet hiervan allen, want dit is mijn lichaam.” Dan ontdekt hij de kelk en zegt: “Neemt en drinkt hiervan allen, want deze is de kelk van mijn bloed, van het nieuw en eeuwigdurend verbond (geheim van het geloof), dat voor u en voor vele vergoten zal worden tot vergeving der zonden.” Bij Mattheus wordt alleen ‘verbond’ gezegd, herinnerend aan het verbond in Ex 24:8 met de Joden gesloten. In de Mis wordt dit dan tot een nieuw verbond, waarmee wordt uitgedrukt, dat het oude verbond is opgeheven. Ook zien we de kelk in de tekst ingeschoven: Mattheus heeft alleen: ‘het bloed van mijn verbond’, wat wordt tot: ‘De kelk van mijn bloed’. Ook in de begeleidende gebeden ligt de nadruk op de kelk: ‘Het heilig brood van het eeuwig leven en de kelk van de altijd durende zaligheid’ (gebed na de consecratie), waarbij nog eens herinnerd wordt aan de oude offers: ‘Gij hebt willen aanvaarden de giften van uw dienaar, de rechtvaardige Abel, en het offer van onze aartsvader Abraham en hetgeen uw hogepriester Melchisedech u opgedragen heeft, een heilige offerande, een vlekkeloos offer.’
Zoals we reeds zagen, hangt het woord kelk samen met het Griekse ‘kalyx’: 1. bloemkelk, 2. vruchtomhulsel, van het ww ‘kalyptô’: iets omhullen, verbergen. In het Latijn is ‘calix’: beker, bokaal, schotel, pot, met het samenhangende ww ‘caligo’: in duisternis gehuld zijn (vanwaar ook: kortzichtig zijn), of: duisternis verbreiden; ‘caligo’: 1. dikke nevel, 2. duisternis, stikdonkere nacht, 3. in geestelijke zin: floers, duisternis, verbijstering, 4. sombere, treurige omstandigheden.
We zien dus de graalsymboliek al in het woord voor kelk terug; wat je ziet, is de buitenkant; en net zoals de graal bedekt is, zo wordt ook de kelk, bedekt o.a. door de corporaal, de kerk binnengedragen vanuit de sacristie (de ‘camere’ in het Graalverhaal). De betekenis van ‘caligo’: in duisternis gehuld zijn, herinnert aan de eigenschap van de Graal, dat onwaardigen die niet kunnen zien. Dit is een implicatie van vs. 917, waarover meer verderop. Ook de betekenis ‘treurige omstandigheden’ komt volop tot zijn recht: we vieren een dodenmaal!
We komen nu bij het 3e deel van de Mis, de communie, oftewel het nuttigen van het mystieke lichaam van Christus, het Brood des Levens. Na het bidden van het Onze Vader, waarin we vragen om dit hemels brood, consumeert de priester namens de gemeente de oblata na deze te hebben gebroken en een puntje als herinnering aan de lanswonde in de kelk te hebben laten vallen. Ondertussen is het Lam Gods gezongen. Na de consumptie van hostie en wijn deelt de priester aan de gelovigen, d.w.z. de waardigen, die zijn wezen biechten, de hosties uit.
De Graalsymboliek in de communiegebeden (met het brood en de pateen in de hand op de borst kloppend): ‘Het hemels Brood zal ik nuttigen en de Naam des Heren aanroepen; Heer, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord en ik zal gezond worden!’ De priester nuttigt zijn hostie: ‘Het Lichaam van onze Heer Jezus Christus beware mijn ziel ten eeuwigen leven. Amen. De priester ontdekt de kelk: ‘Wat zal ik de Heer teruggeven voor alles wat Hij mij geschonken heeft? De Kelk der Zaligheid zal ik nuttigen en de naam des Heren aanroepen. Lovende zal ik de Heer aanroepen en tegen mijn vijanden zal ik beveiligd zijn. Het Bloed onzes Heren Jezus Christus beware mijn ziel ten eeuwigen leven. Amen.’ De priester laat na het nuttigen nog wat wijn in de kelk schenken: ‘Heer, geef dat wij met een rein hart ontvangen, hetgeen wij met de mond genuttigd hebben; en dat de tijdelijke gave ons een geneesmiddel worde voor de eeuwigheid. Moge Uw Lichaam, Heer, dat ik genut en Uw Bloed, dat ik gedronken heb aan mijn binnenste kleven; en geef, dat er in mij, die de zuivere en heilige sacramenten gevoed hebben, geen vlek van zonde overblijve. Gij, die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.’
Ook in de begeleidende gebeden is de gedachte ingesloten, dat voor onwaardigen het niet alleen niet werkt, maar zelfs averechts werkt: ‘Heer Jezus Christus, laat de nuttiging van Uw Lichaam, dat ik, onwaardige, durf ontvangen, mij niet tot vonnis en veroordeling strekken; maar dat zij mij door Uw goedheid voordelig weze tot bescherming van ziel en lichaam, en mij een heilzaam geneesmiddel verschaffe…’
Robert heeft dit in concrete termen vertaald, waar Jezus tegen Jozef zegt:
‘“Zij zullen niet vals veroordeeld kunnen worden
In de rechtzaal, noch van hun recht bedrogen,
Noch op het slagveld overwonnen,
Als ze goed hun recht hebben gehouden.”’ (A 925-928)
Lees ook het vervolg: De geheimen van de Graal 4: De bevrijding van Jozef.
De bijgevoegde PDF bevat ‘The History of the Holy Grail’, deel 1: ‘Joseph of Arimathea’, naar de rijmversie van Herry Lovelich, uit 1450, in een gecomprimeerde vertaling.
PDF:
The History of The Holy Grail
https://drive.google.com/file/d/0BykV0aKJd5YJTS01bW95U040MTQ/view?usp=sharing
Plaats een reactie